Or see the index
Dat maakte de zaak anders. De timmerman begreep dat hij van die gek nooit zou winnen. Teleurgesteld liet hij het stuk hout zakken. Huilend liep Céleste naar Kaffa. Hij ving haar op en troostte haar. De slager, die kwam aanhollen om toch maar niets van het voorval te missen, zag het. En ook Jacob Ramesz, de ouwe vlooientemmer, die haastig uit zijn kot was gesloft om te zien wat al dat gegil te betekenen had, zag hoe Kaffa de cafémeid in zijn armen hield. Kaffa maakte Célestes armen van hem los en ging op de timmerman af, het mes klaar in zijn hand. De man trok lijkbleek weg van schrik en wilde de deur uit rennen. Kaffa was al bij hem en greep hem bij de hals. Met één hand, zo sterk als een bankschroef, leek hij hem de strot af te knijpen. Hij schudde de sidderende timmerman als een konijn door elkaar en trok hem aan zijn kraag naar buiten. Daar liet hij hem los en gaf hem zo’n trap na dat de man, meters verder, op zijn bek in het stof belandde. Blind van woede hield Kaffa het mes hoog in de lucht, maar net toen hij het in het lijf van de timmerman wilde mikken, hoorde hij Céleste roepen: `Niet doen! Niet doen!’
Kaffa had tijd nodig om zich te herstellen. Toen liet hij zijn mes zakken en draaide zich om. Wilde niet horen hoe de slager luid lachte om de vreemde vertoning. Wilde niet horen dat Jacob Ramesz hem toeriep dat hij de timmerman de keel moest afsnijden. De ranzige vlooientemmer danste tussen het deurgat van zijn huis en de gevallen timmerman op en neer. Een hobbelpaard op jichtige poten. Dolgelukkig dat hij die vervloekte timmerman door het stof zag kruipen. Want Jacob had de pest aan de doorgedraaide vent, die hem dikwijls met zijn armoe tergde en hem vaak zijn weerzinwekkende beroep van vlooientemmer verweet. Kaffa voelde het trillen van zijn hand. Dat ergerde hem. Nu zijn ene hand duidelijk slechter was dan de andere was zijn spelletje landverbeuren bedorven. Hoe kon je nog van een eerlijk spel spreken als je wist dat een van de twee partijen de mindere was? Hij sloeg een arm om de schouders van Céleste en liep met haar terug naar het café. Als een vader met zijn kleine meid die getroost moest worden. Om een verdronken vlinder in de pompbak? Om haar bordpapieren pop die uit elkaar was gespetterd in de regen? Kaffa, die anders zelf onmiddellijk van de kaart was als hij anderen zag huilen, begreep dat hij nu sterk moest zijn. Hij zette haar op een stoel in de kroeg. Door het raam zag hij nog juist hoe de timmerman op handen en voeten zijn werkplaats binnenkroop, vloekend van woede en gekke bekken trekkend tegen Jacob Ramesz.
Kaffa gooide de ramen van het café open om de walgelijke tabaks- en bierlucht van de vorige avond uit het vertrek te laten. Liep naar de keuken en zette water op voor koffie. Pookte het vuur in het fornuis hoog op. Schepte koffie in de kan en wachtte tot het water kookte. Het was vreemd stil in huis. Céleste maakte geen geluid. De kastelein zelf sliep nog. Het enige lawaai was het tikken van de ketel toen het water begon te koken en uit de tuit golfde. Het druppelde tussen de kachelringen door. Het water begon te sissen, met het geluid van een slang die een prooi overviel. Hij schonk water op de koffie en zette de kan op een klein vuur. In de kast vond hij brood. Hij trok er stukken af en at ze droog op. Kaffa voelde zich hier thuis. Ook al woonde hij nergens en kon hij geen dak het zijne noemen, in de kroeg kon hij altijd slapen als hij wilde. Maar omdat muren beklemmend voor hem waren, gaf hij de voorkeur aan de buitenlucht. Wanneer hij op een bank in het café sliep, kwam het voor dat hij midden in de nacht naar buiten vluchtte omdat hij binnen dacht te stikken. Bovendien had hij een hekel aan de kastelein. Niet dat die vent hem ooit iets in de weg legde, daar had hij wellicht het lef niet voor. Hij deed nooit een bek open. Hij duldde Kaffa omdat hij wist dat Céleste op goede voet met hem stond. Zolang ze elkaar niet in de weg liepen, was er geen probleem. Dat begreep Kaffa maar al te best.
Ton van Reen: Landverbeuren (11)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hij vond dat het varken nu schoon genoeg was en lang genoeg had geleefd, hoe rozig het ook was. Hij greep het mes en stak het plompverloren in de keel van het weerloze dier, dat, hoewel het zich nauwelijks kon bewegen, gillend van pijn omhoog veerde. Een weergaloos moment van spanning op het plein. Gehinderd door het touw aan de poten en het mes in zijn keel zakte het dier in elkaar. Bleef liggen, schuddend met zijn kop en natrappend met zijn poten. Door het gillen van het varken, hoe kort ook, was de jongen in zijn bed opgeschrokken. Luid en angstig riep hij om zijn moeder, die hij in zijn koorts erg miste. Hij sloeg wild met zijn armen en ranselde de beddenplank. Die gaf geen krimp. En ook dat heiligenbeeld stond daar maar, met een koude glimlach rond de smoel, van gips en onaantastbaar.
Terwijl de jongen zijn knokkels stuksloeg op het hout en zijn vingers ontvelde, ving de slager in een bak het bloed op dat warm en dik uit de nek van het varken spoot. Het dier trapte nog wat na, alsof het aarzelde dood te gaan. Bleef daarna stil liggen, met verwonderde ogen die steeds glaziger werden. Door de ruit zag Céleste de jongen in zijn bed tekeergaan, maar hoe ze ook duwde, het raam gaf niet mee. Ze wond zich verschrikkelijk op over die vervloekte timmerman. Hoe kon een vader blijven doorslapen, terwijl zijn eigen kind er zo beroerd aan toe was! Was zo’n vent niet minder dan een beest? Ze probeerde de deur van de werkplaats te openen, maar ook die zat op slot. Ze klopte aan, maar de timmerman bleef in zijn nest liggen. Ten einde raad roffelde ze zo hard met haar vuisten op de deur dat het over het hele plein te horen was. Vanuit zijn nest riep de bezopen timmerman dat het nog veel te vroeg was om open te doen. Toch moest hij eruit, want het gerammel hield maar niet op. Razend rende hij door de werkplaats en opende de deur. Hij stikte haast van woede toen hij de cafémeid zag staan en riep haar woedend toe dat ze moest opdonderen. Ze bleef staan. Om haar te dreigen greep hij een moker. Ze liet echter van haar angst niets merken, liep langs hem naar binnen en ijlde door de naar lijm en hout ruikende werkplaats naar de kamer van de jongen. Draaide de deur achter zich op slot. Terwijl de timmerman aan de klink rukte en moord en brand schreeuwde, greep Céleste het hoofd van het kind in beide handen. De jongen leek te worstelen met een onzichtbaar monster. Toch herkende hij haar. De geur van haar lijf. De zachtheid van haar handen.
Hij kwam tot rust en keek naar haar, hoewel hij haar in zijn koorts maar wazig zag. Een lieve vriendin die zijn nachtmerrie beteugelde en het ondier in hem verjoeg. Ze maakte een handdoek nat en veegde het zweet van zijn gezicht. Bleef even naar hem kijken zoals hij daar lag. Reddeloos. Door iedereen opgegeven. De dood al in zijn lijf. Nu hij die meid in huis had, zag de timmerman zijn kans schoon. Met de moker sloeg hij het slot uit de deur en vloog de kamer in. Dreigend liep hij op haar toe, een stuk hout in de hand om haar op haar smoel te slaan als ze te veel zou tegenstribbelen. Plat op de grond zou hij haar drukken en haar naaien tot ze pompaf zou zijn, de teef! Céleste wist niet hoe ze aan de bruut kon ontkomen. Ze gilde van angst. Hoewel de jongen niet precies begreep wat er in zijn kamer gebeurde, hoorde hij de angst in de stem van het meisje. En hij gilde met haar mee, hoog en hard. Kaffa hoorde het gillen en schoot overeind. Terwijl de timmerman de meid in een hoek dreef en naar haar borsten greep, stoof Kaffa binnen.
Ton van Reen: Landverbeuren (10)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
CONCERT VOOR DE FÜHRER verscheen eerder bij Uitgeverij De Geus. Deze derde druk werd gepubliceerd door Uitgeverij Léon van Dorp.
Het boek is opnieuw verschenen vanwege de herdenking in september van Operatie Market Garden, een geallieerd offensief in september 1944 om Nederland te bevrijden. Het was deels een mislukking omdat de laatste brug een brug te ver bleek en het westen van Nederland te maken kreeg met de hongerwinter.
Vlak voordat de geallieerden in september 1944 Operatie Market Garden inzetten, wordt de jonge Duitse soldaat Hermann tijdens een verkenningspatrouille alleen op onderzoek uitgestuurd. Hij bevindt zich, in de buurt van Grave, op bekend terrein. Zijn Nederlandse moeder komt er vandaan en hij is er vaak op vakantie geweest bij zijn grootouders.
De onverwachte geallieerde aanval brengt Hermann letterlijk tussen twee vuren: dat van de vijand die niet zijn persoonlijke vijand is en dat van het Duitse leger dat hem, als gedwongen lid van de Hitlerjugend, tegen zijn wil in het leger heeft ingelijfd.
Hermann vlucht een kerk binnen. Het orgel in de gewijde ruimte doet hem de oorlog even vergeten. Als hij het instrument aanraakt weet hij het: dit is het orgel waarop hij zijn leven lang al wilde spelen. Hij neemt plaats achter het orgel en speelt. Het wordt een concert voor zichzelf en voor zijn vriend en medesoldaat Manfred Reifsche, het wonderkind op de piano. Herinneringen aan zijn jeugd vermengen zich met gedachten aan Manfred, die als deserteur omgekomen is door het vuurpeloton.
Terwijl buiten de oorlog in alle hevigheid woedt, levert Hermann een innerlijke strijd met een gebeurtenis die zijn jonge leven zo zwaar heeft getekend dat hij niet meer aan het noodlot kan ontkomen.
Het verhaal is gebaseerd op een ware gebeurtenis in het kleine dorp Velp bij Grave.
Concert voor de Führer
Ton van Reen
ISBN: 978-90-79226-17-7
Pagina’s: 88|softcover|€ 9,95
# website Uitgeverij Léon van Dorp
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive Q-R, Reen, Ton van, Ton van Reen
De slager stak zijn mes tussen riem en voorschoot en liep naar de stal die naast zijn winkel lag. Met een krijgshaftige blik in zijn ogen verdween hij naar binnen, kwam direct daarna met een krijsend varken buiten. Hij sleurde het dier mee aan een touw dat om de voorpoten was geslagen. Het varken kon onmogelijk vluchten. Het was zelfs nauwelijks in staat om te lopen, waardoor het op een haast koddige wijze, als een circusbeest, op knieën en kont vooruitschoof. Een varken in sluipgang, als een tijger op prooi. Op weg naar zijn eigen dood. Met welk recht gaf de slager het dier prijs aan zo’n zielige vertoning? Had hij zelf meer hersens? Kon hij een beest zomaar voor joker zetten, door het voor de ogen van ieder ander op het plein de laatste fratsen te laten maken, alvorens het de dood in te jagen?
Waarschijnlijk had het dier de hele nacht zo ruw vastgebonden in de stal gelegen. Het zag er uitgeput uit door het geworstel met het touw en leek te verrekken van honger en angst. De slager bond het varken aan een paal, midden onder het vooruit springende afdak van de stal. De vloer was daar glad gecementeerd en liep af, zodat spoelwater en overtollig bloed weg konden stromen in een zinkputje dat stonk naar de dood. In de tijd dat de slager een emmer lauw water over het varken goot en met een harde borstel stront en ander vuil verwijderde, vrat de zon het laatste restje dauw van het gras en hees hij zich steeds hoger in de blauwe lucht. Weer gilde het zieke kind. Een korte, harde kreet die als een zweepslag over het plein klonk. Vaker riep de jongen nu, een naam gillend die onverstaanbaar bleef. De naam van een van die boze wezens in zijn droom? Misschien was dat gedrocht zijn vader wel. De timmerman was wakker geworden en brulde luid tegen de jongen dat hij zijn bek moest houden, dat hij nog wilde slapen. Over het hele plein was te horen hoe de man tekeerging. De bruut! Alsof je zomaar kon schreeuwen tegen een kind dat ziek was en zich door God en iedereen verlaten dacht.
De woedende timmerman had een enorme kater aan de vorige avond overgehouden. Hij had het gevoel dat alle hamers die hij bezat op zijn kop klopten, zonder dat hij ze kon stoppen. Wat moest die jongen hem wakker schreeuwen! Het was toch nog nacht, godverdomme! Dan hoorde zo’n jong zijn bek te houden en te slapen. Als zijn moeder er nou nog was. Die had hem wel stil weten te krijgen met wat gesmoes. Ook een rotstreek van haar om hem met de jongen alleen te laten. Om er zomaar op een kwade dag, niet lang geleden, de brui aan te geven. Tussen koken en afwas af te nokken voor de eeuwige reis. Waarmee je in dit christelijke dorp toch ook niet veel verder kwam dan een paar honderd meter gaans. Af te leggen in een kist. Al of niet gepolitoerd. Vanbinnen met zwarte zijde bekleed, of niet. Met een metalen crucifix op het midden van het deksel. En, voor hen die het betalen konden, koperen schroeven met een kruis op de kop aan elke hoek en een vracht bloemen op de koop toe. Tweehonderd meter. De afstand van je eigen voordeur, in het geval van de timmerman de poort van zijn werkplaats, tot aan je plaatsje op het kerkhof. Een lekkere plek onder de groene linden. Voor het geld dat die reis kostte, zou je ook betere dingen kunnen doen dan het aan Joachim Andrade, die zak van een pastoor, geven. Die kocht er toch maar wijn voor. Elke week een krat. Net of er niks beters bestond. Nee, dan hij, de timmerman! Voor al het geld dat die begrafenis hem had gekost, zou hij maandenlang genoeg jenever hebben kunnen kopen om er gesmeerd op te lopen. Dan had hij al die tijd, in plaats van het ene na het andere karwei te klaren, mooi in een hoop houtkrullen kunnen blijven liggen. Lekker de ene na de andere fles leeg lurkend. De timmerman rilde van genot, alleen al bij de gedachte aan die hele sloot drank.
De jongen hield op met schreeuwen. Het vrat aan het hart van Céleste. Radeloos rende ze naar buiten. Niet om naar het varken te kijken, dat toch niet meer te redden was, noch naar de als twee druppels water op het varken lijkende messentrekker. Maar om beter naar de jongen te kunnen luisteren, die af en toe, met zwakke stem nog maar, om iets leek te vragen. De boer, die terugkwam van het weiland, zag verwonderd dat de cafémeid naar de werkplaats liep. Alsof ineens alle angst voor de dronken timmerman van haar was afgevallen. Gedwongen door een onzichtbare kracht. Met grote ogen, maar zonder iets te zien. Niet de boer. Niet eens Kaffa. Ook de slager, die van zijn werk opkeek, zag dat Céleste de luiken voor het raam van de jongen opende en probeerde de ruit in te drukken.
Ton van Reen: Landverbeuren (09)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
HOOFDSTUK 2. Slager Azurri stond voor zijn winkel. Breeduit. Een vals lachje op zijn gezicht. In zijn handen een spekmes dat flikkerde in het zonlicht terwijl hij het wette op de granieten dorpel. Het veroorzaakte een snerpend geluid, waarvan de tanden je uit de bek vielen. Kaffa hield zijn mes in de aanslag. Zijn hart bonkte hoog in de keel. Die vent met die rotsmoel zou het wel eens op hem gemunt kunnen hebben. Hij haatte de slager. Tenslotte had de man nog pas gisteravond gedreigd hem het dorp uit te gooien. Wie met beesten omgaat, gaat erop lijken, zei men. Deze woorden sloegen zeker op Azurri. Al had hij een vrouw die er best wezen mocht en kinderen die juweeltjes voor de ogen waren, zelf had hij het voorkomen van een varken. Een rond en goed gemest zwijn met de kop van een kampioensbeer.
Azurri zag Kaffa, maar keek over hem heen. Hij deed of die kerel lucht voor hem was. Gisteravond had die gek een berg geld bij zich gehad. Toen was hij doorgezakt in de kroeg. Hij had voor zijn doen een meer dan gewone hoeveelheid jenever door zijn keel laten lopen. Daar had de slager van staan te kijken. Normaal had die gek nooit geld op zak. Hoe kwam hij aan zoveel poen? Dat kon nooit in de haak zijn. Aangeschoten en nogal vrolijk was Kaffa met de dorpelingen gaan praten. En ook met de slager, met wie hij anders nooit een woord wisselde. Die pikte dat niet. In een overmoedige bui had Azurri gedreigd Kaffa het dorp uit te gooien. Het was net niet tot vechten gekomen omdat die cafémeid ertussen was gesprongen. Ook wel omdat de slager, hoewel hij dat nooit zou toegeven, weinig zin had met de vuisten van Kaffa kennis te maken. Tenslotte was die vent ijzersterk. En niemand was gevaarlijker dan een dronken gek. Wie in dit dorp durfde in zijn eentje Kaffa aan te pakken? In heel Solde toch niemand zeker! Je moest bezopen of krankzinnig zijn, alleen al om erover te praten. Legde je Kaffa wat in de weg, dan had je zelf kans eronderdoor te gaan. Misschien zou die knaap wel uit zichzelf oprotten. Op een goede dag moest het hem toch gaan vervelen om daar maar onder die boom te zitten en met zijn mes te spelen. Waarom zat hij altijd op het plein? Dag en nacht zat hij onder de meidoorn. Als een koning. Zich heel goed bewust van het feit dat hij kampioen landverbeuren van Solde was. Bijna doorlopend speelde hij met zijn mes. Een uitdaging voor het hele dorp, vooral voor de slager, die zelf graag kampioen zou willen zijn. Azurri, die ook goed met een mes om kon gaan, zou best een partijtje landverbeuren tegen Kaffa willen spelen, alleen al om hem eens goed af te troeven.
Dat uitgerekend die gek de beste speler van Solde was, moest maar eens afgelopen zijn. Vooral sinds die cafémeid zich het lot van Kaffa aantrok, was hij niet meer van het plein af te branden. Wat zag zo’n meid in die vent? Die twee gingen al lang met elkaar om. Kon je dat vrijen noemen? Zou Kaffa daar behoefte aan hebben? Was hij wel eens geil? Zou Céleste wel eens wat uithalen met hem? Toch een stuk om van te watertanden, die meid. Ze zou elke rijke vent aan de haak kunnen slaan. Kerels met duiten wilden best een mooi wijf om mee te pronken. En een mooi wijf, dat was ze. Wat een tieten. Wat een lijf. En dan die bek. Een prachtige, brutale bek. Vreemd dat die meid er niet naar taalde om haar kansen op een mooi en gemakkelijk leven te grijpen. Ze bleef in Solde hangen, alsof daar de wereld voor haar ophield. En als er al een kerel naar haar lonkte, deed ze of hij lucht was. Kaffa zag dat hij op dit moment geen gevaar van de slager te duchten had. Terwijl hij Azurri goed in de gaten bleef houden, ging hij verder met het spel. Mikte het mes in het land van de linkerhand en pikte een flink stuk in ten gunste van de rechter.
Ton van Reen: Landverbeuren (08)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Ze zeiden dat hij gek was, al wist niemand precies wat dat te betekenen had. In elk geval gedroeg hij zich heel anders dan de anderen in het dorp. Al die mensen die dachten dat ze wel normaal waren, omdat ze leefden volgens de regels en nooit van de lijn afweken. Altijd netjes passend in het dorpspatroon. Niet allemaal precies.
Daar had je ook nog Ramesz, de ouwe vlooientemmer. En zijn vrouw, opoe Ramesz, het sloofje dat hij een halve eeuw geleden bij de een of andere troep kermisgangers had opgepikt. In Solde had Jacob nooit meegeteld. Hij was er zijn leven lang met de nek aangekeken. Het heette dat hij niet werkte. En het gedoe met zijn vlooien vond men verachtelijk. Bovendien had men regelmatig last van de ijverige bloedzuigertjes. Braken er een paar van Jacobs verzameling uit, dan zat binnen een mum van tijd het hele dorp onder de vlooien. Kaffa zag dat de zon al tot in de top van de meidoorn was geklommen en boven de hoogste tak uitsprong. Hij leek de tamme buizerd aan te vallen en in de fik te willen zetten. Het was al zo warm dat de lucht boven de daken zinderde, alsof eronder gestookt werd. Voor eind augustus barbaars vroeg voor de zon om zo tekeer te gaan. Kaffa nam het mes en woog het in zijn hand. Een mes waarmee hij nooit een spelletje landverbeuren verloor. Hij was erg goed in het spel. De behendigheid met het mes was hem aangeboren. Die gave ontwikkelde hij tot het uiterste door dagelijks lang met het mes bezig te zijn. Hij knipte het mes open en hield het tegen de zon om te zien of het schoon was. Daarna wette hij het in de palm van zijn hand, gooide het hoog in de lucht en ving het handig op. Tekende met de punt in één haal een grote cirkel tussen zijn gespreide benen. Deelde daarna de cirkel in twee gelijke helften en had zo twee landen. Het spel kon beginnen. Hij nam twee lucifers en legde elk in een land.
Zo had elk land zijn eigen koning. Bij gebrek aan een tegenspeler speelde Kaffa een spelletje tussen zijn linker- en zijn rechterhand. Die waren aan elkaar gewaagd. Met beide handen kon hij even nauwkeurig mikken. Hij pakte het mes in zijn linkerhand, hield het voor zijn ogen en mikte precies. Zoevend bleef het staan in het land van de koning van de rechterhand, als een trillende veer. In het verlengde van de lijn waarin het mes was gevallen sneed Kaffa een stuk van het land van de rechterhand en voegde dat bij het land van de linker. Weer gooide hij met zijn linkerhand. Het mes ketste af op een verborgen steen onder het zand en viel plat. De linkerhand was af. Kaffa nam het mes in de rechterhand. Bleef een moment, het mes klaar voor de worp, als verstijfd zitten.
Ton van Reen: Landverbeuren (07)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hij rolde zijn deken op en stopte die in de jutezak bij de weinige spullen die hij bezat. Kleren die hij nooit droeg omdat hij steeds dezelfde vodden aan zijn lijf had. Een horloge waar hij eigenlijk niks aan had: hij kon de tijd niet eens lezen. Hij vond het apparaatje toch erg mooi, omdat het blonk en tikte. Dan de zwartzilveren getekende vleugel van een hoen. En de messen die hij gebruikte bij het landverbeuren. Kleine en grote messen. Met barnstenen heften en van gedreven staal. Ingelegd met parelmoer of gewoon met een handgreep van hout. Soms was het ene, dan weer het andere mes bij Kaffa favoriet. Al naargelang zijn luim het hem ingaf. Hij bekeek al de messen en pikte er het stalen uit. Zijn kampioensmes. Daar zou hij vandaag mee spelen.
Tevreden hing hij de dekenzak over een vork in een van de takken van de meidoorn. Hij rook de ochtend. De verse geur van grond en gras. Hij sloeg een paar maal met zijn armen om het nog lome gevoel uit zijn lijf te verdrijven. Liep naar de dorpspomp en hield zijn kop onder de koude straal. Het water geurde naar aarde en kalk. Hij waste gezicht en handen en dronk, gulzig als een paard. Nu de dauw verdampte en het gras zijn gewone kleur herkreeg, zag Kaffa dat alles vuiler werd. Naarmate de zon er meer vat op kreeg, zagen vooral de gevels van de huizen er steeds goorder uit. Het licht liet onbarmhartig de gebreken zien. Scheuren in brokkelige pleistermuren. Door jaren schrobben verzakte stoepen. Verveloos houtwerk. Door glasroest aangevreten ruiten. Het dorp was nog steeds in rust. Kaffa hoorde de geluiden van het land, aan gene zijde van het dorp. Soms, ver weg, het schreeuwen van de vroege vissers op de rivier. Een gillende hond in de bosrand. Dichterbij, in de buurt van de boerderij, een schorre haan die zijn nek over een toonladder brak. Het zenuwachtige gekwetter van vogels die, nauwelijks wakker, al met elkaar begonnen te ruziën. Het ritselen van klein ongedierte in de bouwvallen van Chiles Plaats. Het haastige rennen van de wilde kat die zich daar ergens verborgen hield, een van de lievelingsdieren van de zieke jongen. Kaffa klopte zijn trui uit, een versleten kledingstuk dat hij dag en nacht droeg. Zomer en winter. Hij viel er in het dorp mee op, hoewel hij ook verder een merkwaardige verschijning was met zijn verweerde gezicht en zijn wilde haardos waaraan nooit een schaar te pas kwam. Hij had een paar ogen die klaar waren als water, als van een kind dat nog zuiver was van geweten. Toch stond Kaffa in Solde zo goed als buiten de gemeenschap.
Ton van Reen: Landverbeuren (06)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Met tegenzin maakte hij zich los uit de ranzige lucht van de stallen en liep het erf op, met doorzakkende knieën. Droeg bussen melk naar de straatkant en joeg de koeien de stal uit. Ook de beesten leken er weinig voor te voelen om buiten te komen. Ze bleven liever hokken in de zure lucht van stront en kaas, met in hun dikke koppen de dromen van meer gras en minder melk. Maar de boer kende de gevoelens van de koeien niet en sloeg met een knuppel op hen in. Ze sprongen de poort uit en draafden onder klaaglijk geloei het plein op, gras en klaver martelend met hun grove hoeven. Het lawaai van de koeien bracht de alledaagsheid terug op het plein, waardoor Kaffa tot zichzelf kwam en de mist uit zijn kop verdween.
Hij was verbaasd over de toestand waarin hij zichzelf aantrof. Was er niet eens meer zeker van of hij het kind echt had horen schreeuwen. Van het ene op het andere moment eisten de koeien zijn aandacht op. Hij veegde de tranen van zijn gezicht, vergat zelfs Céleste, holde naar de beesten en pompte de drinkgoot vol water. Hij schreeuwde vrolijk tegen de koeien, blij als hij was dat hij hen na een lange nacht terugzag. Zo dom als ze waren, leken de beesten de slagen alweer vergeten. Ze zopen hun pensen zo barstensvol dat het water door hun neusgaten naar buiten liep. En ze zeikten onophoudelijk. De grond rond de pomp, in zijn bed van blauw graniet, was zo door zeik verzuurd dat er geen gras of klaver meer wilde groeien.
Voor de rest liet het groen zich door niets weerhouden om dicht en kleurig over de rest van het plein te golven, tot in de caféhof en de kerktuin toe. Hier en daar overwoekerd door boterbloemen en weegbree, klaver en dovenetels. Soms kale stukken waar de dorpelingen hun spelletjes deden, zoals landverbeuren. Nadat de koeien hadden gezopen, keerden ze zich van de drinkbak af en werden door de boer naar het weiland gedreven.
Kaffa liep terug naar zijn plaats onder de meidoorn. Hij zag dat Céleste naar hem keek vanuit de deuropening van de kroeg. Hij zwaaide naar haar, om haar te laten zien dat alles met hem weer in orde was. De mooie ochtend deed hem goed. Hij riep de vogels bij de namen die hij hun ooit gegeven had. Ze herkenden hem, de kraai Jessie, de merel Rosa en het hele zootje duiven en mussen. Ze kwamen op zijn schouders zitten en pikten in zijn haren. Bij hem voelden ze zich veilig voor de buizerd in de meidoorn en voor de eksters die vanuit alle hoeken van het plein naar hen loerden. Ze kwamen met zovelen op hem af dat hij in een haag van vogels rond het plein wiekte, alsof hij zelf vleugels had gekregen. Hij voerde de duiven handenvol graan dat hij in een schuur had gejat. Gooide de merel en de lijsters wormen toe die hij in de klei langs de rivier had uitgespit en in een tabaksblik bewaarde. De vogels lieten hem pas met rust toen ze hem helemaal hadden leeggeplunderd.
Ton van Reen: Landverbeuren (05)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Op het plein was alleen nog de buizerd te horen, die soms riep alsof hij om iets vroeg, terwijl hij zijn salto’s om de met bessentrossen beladen takken van de meidoorn draaide. De vogel was onrustig, omdat hij de jongen niet meer hoorde. Even bleef hij doodstil hangen, viel toen als een bal naar beneden. Net voordat zijn bek de grond in zou boren schoot hij omhoog. In zijn klauwen de muis die zo onvoorzichtig was geweest om tussen gras en boterbloemen rond te dollen.
Nog voor de muis de geest gaf, zag hij voor de eerste en enige maal in zijn korte leven het dorpsplein van Solde in vogelvlucht. Slechts vaag, want bloed sijpelde over zijn ogen en maakte alles glazig. Hoewel de muis in doodsstrijd verkeerde moest hij, zo jong als hij was, toch onder de indruk zijn van het panorama dat hij mocht aanschouwen. Het dorpsplein, schitterend door de ochtenddauw. In het midden de dorpspomp, het gietijzeren hart van Solde. In het gras Kaffa en Céleste, die haar armen om de dorpsgek heen had geslagen. Verderop de grauwe stegen die vanaf het plein naar de andere delen van het dorp leidden. De daken waaronder het merendeel van de bewoners nog lag te slapen, overgegeven aan God de Heer die vanuit Zijn kerk over hen waakte. De buizerd gunde de muis slechts kort het zicht op dit alles. Nog voor hij zijn plaats op de bovenste tak van de meidoorn had bereikt, sloeg hij hem de hersens in. Voordat hij de muis begon op te vreten, bekeek hij hem aandachtig. Scheurde staart en stukken huid af en liet die tussen de resten van andere prooi vallen. Verbleekte beenderen. Kaken. Veren.
De eerste dorpeling kwam naar buiten. De man zag die twee daar op het plein, de gek en de meid. Hij haalde zijn schouders op. Hoe die zich konden aanstellen, zo vroeg op de ochtend. Wat een toneel. Daar moest zo’n boer, met zijn kop nog vol slaap en met de pest in over de nieuwe dag, niets van hebben.
Ton van Reen: Landverbeuren (04)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Céleste stond op en liep naar de toiletkast. In de spiegel zag ze hoe klein haar ogen nog waren. De rimpel rond haar wenkbrauwen. De hele ravage die aangericht was door het te veel drinken en roken de vorige avond. Ze had minder willen zuipen, maar achter de bar ontkwam ze niet aan de rondjes die de kerels uitdeelden. Haar hoofd was zwaar. Toch was dat niet helemaal onprettig. De roes had een onbestemd maar warm gevoel in haar nagelaten. Vaag hoorde ze buiten het dolle praten van Kaffa, die radeloos op het plein stond. Ze liep naar het raam. Zag dat Kaffa er ernstig aan toe was.
Hij was in paniek. Hij hield de handen in de broekzakken en kneep hard in zijn ballen om het door zijn kop kaatsende krijsen van het kind niet meer te horen. Hij had al zijn kracht nodig om niet in razernij uit te barsten. Niet te vervallen in een tomeloze drift, zoals hem vaker overkwam wanneer zijn angst hem de baas werd. Dan kon het gebeuren dat hij als een stormwind door het dorp ging en deuren en ramen bewerkte met zijn vuisten. Schreeuwend en tierend. Niemand durfde dan buiten te komen en de vrouwen riepen angstig de heilige Vitus aan, de schutspatroon tegen vallende ziektes en een dolgedraaid verstand. De heilige belijder bleek zijn tijd echter aan andere zaken te besteden. Hij had Kaffa nooit genezen. Kaffa’s vlagen van drift kwamen terug zodra er iets voorviel wat zijn angst opwekte. Al was het maar een dode vogel in de goot, het razen van een dolle hond of, zoals nu, het krijsen van een kind. Kaffa, hij stond daar maar. Een grote vis op het droge. Zijn mond ging open en dicht. Langzaam knikte hij door de knieën, sloeg tegen de grond en bleef liggen. Huilend. Zijn schouders schokten. Zijn wilde haren raakten verweven met het gras.
Céleste begreep dat hij haar nodig had. Ze schoot haar kleren aan, holde het café uit en knielde bij hem neer. Klopte hem zacht tussen de schouderbladen. Praatte tegen hem. Wat onnozele woorden over ochtend, vogels en gras. Al die dingen waar hij van hield. De zon op het water. De geur van brandend aardappelloof. Het zingen van kinderen. Door de troostende woorden kwam Kaffa tot rust. Zijn huilen verminderde. Hij ging rechtop zitten. Zijn hoofd gebogen, alsof hij zich schaamde voor zijn angst. Dat was schijn. Huilen was voor hem de gewoonste zaak van de wereld. Je deed het als je het nodig had en vaak luchtte het op. De jongen bleef gillen. Rauwer, maar steeds zachter, alsof die hand zijn keel dichtkneep. Tot zijn stem schor werd en helemaal wegviel.
Ton van Reen: Landverbeuren (03)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Uit zijn keel kwam een schreeuw, alsof hij de jongen antwoord gaf. Het was alleen de angst die aan hem ontsnapte. Hij wilde naar de jongen toe. Regelrecht afgaan op die stem. Hij kon niet. Zijn voeten leken niet van hun plaats te kunnen, alsof hij vastzat in een moeras. Hij zou wat tegen de jongen willen zeggen, al was het maar om hem te laten horen dat hij niet alleen was. Niet zo alleen als hij zich voorstelde. Dat hij, Kaffa, bij hem in de buurt was. Maar in plaats van woorden welden er alleen ongecontroleerde klanken op uit zijn keel, als het praten van een woedende papegaai die zich in een vloed van woorden verslikte.
De jongen achter zijn gesloten venster hoorde niets van het gebral van de gek. Ook wist hij niet dat Céleste wakker was geschrokken door zijn gillen en in haar slaapkamer boven het café overeind zat in bed. Haar haren hingen in een krans om haar gezicht. Ze had haar oren gespitst en luisterde scherp om enig teken van de jongen op te vangen. Ze hoorde echter alleen het razende praten van Kaffa, waarvan haar de rillingen over de rug liepen. Ook in haar ogen stond angst te lezen. Ze zou nu graag bij de jongen willen zijn. Om tegen hem te praten. Naar hem te luisteren. Of alleen om zijn hand vast te houden. Dat was voor haar godsonmogelijk. Zijn vader, die verrekte timmerman, had haar verboden het kind te bezoeken. De man, die avond aan avond stomdronken bij haar in de kroeg zat, probeerde haar te versieren. Nu hij weduwnaar was, dacht hij vrij baan te hebben. Hij had geen schijn van kans bij haar. Kon hij daarom niet verkroppen dat het kind zo vertrouwelijk met haar omging? In zijn dronken woede had hij haar al vaker met een pak slaag gedreigd als ze haar handen niet van de jongen af zou houden. Al wekenlang lag de jongen zo.
Vanaf die ochtend dat Céleste hem had gezocht, verbaasd omdat hij niet was komen opdagen, hoewel ze hadden afgesproken al bij het ochtendkrieken naar de bossen te gaan. Hij wilde haar de jonge dieren laten zien in het nest van een vos dat hij pas had ontdekt. Omdat de timmerman op karwei was, had ze het huis durven binnengaan. Ze had de jongen op bed gevonden, in coma en al bijna dood. Schuim rond zijn mond. Zijn gezicht blauw en gezwollen. In zijn been de sporen van de slangentanden, de wond waardoor het gif in zijn bloed was gedrongen. De beet van een adder. Hoewel bij snel ingrijpen een adderbeet vrij onschuldig is, had het tegengif dat men de jongen had ingespoten slechts een paar dagen geholpen. Daarna was zijn toestand verslechterd. Ondanks het toedienen van het ene na het andere medicijn en het gebruik van elk paardenmiddel dat men kon bedenken, staken vreemde ziektes de kop op. Ze hielden zo verschrikkelijk huis in de jongen dat ze al zijn weerstand braken. Hij vermagerde sterk en hoewel zijn geest nog levend was, had men de hoop opgegeven de knaap te kunnen genezen.
Ton van Reen: Landverbeuren (02)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
HOOFDSTUK 1. De schelle kreet van een kind sneed door de stilte die loom over het plein hing. De struiken in de caféhof rilden ervan. Slapende vogels vielen van hun takken en de druppels dauw in het gras lichtten van schrik op. De zon brak uit de aarde en zette het dorp in een helle gloed die een lange, hete dag voorspelde. De jongen gilde van pijn. In zijn hoofd ging een koppel honden tekeer. Het bloed in zijn lijf kookte. Zijn gedachten verbleven in een donker labyrint, een doolhof waarin ze richtingloos op en neer joegen.
Zijn wijdopen ogen brandden van de koorts. In het door kieren binnenvallende ochtendlicht was zijn gezicht vreemd getekend, kalkachtig en broos. De jongen gilde om zichzelf te horen. Te weten dat hij er werkelijk was. Om zich terug te vinden vanuit de nachtmerrie van zijn koorts. Niet alleen de pijn hinderde hem. Meer nog zijn eenzaamheid. De verlammende stilte van de ochtend. De dreiging van een verlicht heiligenbeeld aan de muur. Het tikken van een late mot tegen de ruit. En een hand die hem bij de strot hield, een onzichtbare hand.
De tamme buizerd was wakker geschrokken door het gillen. Nog dol van slaap danste hij, als een dronken acrobaat, tussen de hoogste takken van de naar hars geurende meidoorn, waarvan het breed uitwaaierende loof het dorpsplein van Solde bijna geheel overschaduwde. Zijn nagels op scherp bleef de vogel luisteren naar de stem van de jongen die, hoewel wild nu en onbeheerst, voor hem herkenbaar bleef. Hij herkende er elke trilling in, elke nuance. De stem waarvan de buizerd afhankelijk was, omdat de jongen hem had afgericht voor de jacht, waar de rover niet buiten kon. Kaffa, de dorpsgek, had de nacht buiten doorgebracht.
Zoals vaak in de zomer sliep hij onder een schapendeken aan de voet van de meidoorn. Hij was al opgeschrokken bij het eerste gillen van de jongen. Hij hoorde dat het er slecht voor het kind uitzag. In die stem klonk bezetenheid door. Het woeste gevecht tegen een slopende ziekte. Kaffa was bang, zoals altijd wanneer hij zich bedreigd voelde door iets wat buiten hem om gebeurde en waar hij geen greep op had. Met zijn van ontzetting grote ogen hield hij alles in de gaten. De kroeg voor, de kerk achter hem. Links van hem de boerderijen en de bouwvallen van Chiles Plaats. Aan zijn rechterhand het rijtje aan elkaar geklonken burgerhuizen en winkels; de gevels waarachter de jongen verborgen lag. Kaffa begreep wat dat gillen te betekenen had. In de stem van het kind herkende hij dingen die hem vertrouwd waren. Eenzaamheid. Woede. Pijn. Als niemand anders begreep hij hoe die jongen zich voelde. Hoe hij vocht met zijn koorts, tegen zijn bonkende lijf en tegen het gif in zijn bloed. En hij huiverde, want ook de hand aan de strot kende hij.
Ton van Reen: Landverbeuren (01)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature