LANDVERBEUREN (12) DOOR TON VAN REEN
Als de kastelein beneden was geweest, zou hij het niet gedurfd hebben koffie te maken. Dan zou hij hebben gewacht tot Céleste hem zijn koffie bracht. Toen de koffie lang genoeg had getrokken, schonk hij twee koppen in en ging terug naar de gelagkamer. Céleste zat droef voor zich uit te staren. Ze dacht nog steeds aan de jongen die door zijn vader zo schandalig verwaarloosd werd. De man was te vaak bezopen en had geen tijd en vooral geen zin om zich echt met het kind bezig te houden. Waarom was hij er dan niet blij mee dat Céleste het kind zo veel mogelijk verzorgde? De knaap kwam toch al veel genegenheid te kort. Zij ving hem op, zoveel ze kon. Ze praatte vaak met hem. Kende al zijn moeilijkheden. Hij vertrouwde haar en vertelde haar alles over de dingen die hem bezighielden. Ook zijn donkerste gedachten over leven en dood hield hij niet voor haar verborgen. De vroegtijdige dood van zijn moeder had hem aan het denken gezet, zodat hij vaak veel ernstiger was dan andere kinderen van zijn leeftijd. En vooral over zijn dieren vertelde hij.
Ze waren zijn beste vrienden. Voor Céleste bleef het onbegrijpelijk dat de slang gebeten had. Was het enkel spel van het diertje geweest? Had hij er de jongen aan willen herinneren dat hij nog een muis te goed had? Of dat hij een muis méér wilde hebben, één om op te vreten en één om mee te spelen? Had de jongen er beter aan gedaan de slang de giftanden uit te trekken? In dat geval had het dier geen kwaad meer kunnen doen. Misschien had de jongen onbewust gerekend op zijn vriendschap voor het reptiel. Hij had het onnodig gevonden de adder te vernederen door hem de tanden te trekken. Zonder zijn natuurlijke wapens zou de slang weerloos zijn en nauwelijks prooi kunnen bemachtigen. De slang moest in zijn waarde blijven. In zijn eigen kracht. Het dier zelf was ooit door de jongen halfdood op de hei gevonden. Hulpeloos en ernstig gewond. Zijn lijf zat vol gaten, alsof een egel met hem had gespeeld. De eerste tijd had de jongen de slang met vliegen en torren gevoed. Toen hij groter werd, met de muizen die de buizerd voor hem ving. Hoewel de meeste mensen angst voor een adder hadden, was de slang toch altijd aardig voor de jongen geweest. Voor zover je bij een slang van dit soort gevoelens kon spreken. Hij werd goed verzorgd door de jongen en leek daar tevreden over, ook al moest hij meestal in een kist onder het bed verborgen blijven, omdat de timmerman hem niet mocht vinden.
Céleste wist dat de jongen de adder steeds vaker onder zijn trui het huis uit had gesmokkeld om hem te laten spelen op de hei. Hij moest wennen aan de omgeving waarin hij ooit terug hoorde te keren. Zijn eigen milieu. De jongen was van plan om de slang, wanneer die voor zichzelf zou kunnen zorgen, op de hei vrij te laten. Tenslotte hoorde zo’n dier daar thuis. Goedmoedig klopte Kaffa haar op de schouders en reikte haar de koffie aan. Ze dronk. Het leek haar goed te doen. Kaffa liep naar de open deur, ging tegen de pui zitten en slurpte zijn kop leeg. Hij haalde een jonge kat aan, die op jacht naar vliegen tussen de struiken in de caféhof rondsloop. De ezel van Elysee, die meestal wat rondkuierde als zijn baas sliep, wandelde het plein op. Hier en daar plukken klaver happend kwam hij in de buurt van Kaffa. Hij gaf het dier een vriendelijke klap op de schoft. Dat kwam op de ezel, die heel wat slaag te verwerken kreeg, verkeerd over. Hij maakte een luchtsprong, nam een verdedigende houding aan en begon te balken, alsof hij zijn belager wilde verdrijven. Kaffa pestte hem door hem met een grasspriet in zijn neus te kietelen. Door de kriebel gehinderd ging de ezel ervandoor en verdween luid protesterend achter de bouwvallen van Chile. Kaffa keek naar Jacob Ramesz, die meer gebogen dan ooit in het deurgat van zijn krot stond. Jacob Ramesz, dat slonzige mannetje met de aard van een wezel, dat niets liever deed dan zuipen.
Toch was hij tegenwoordig vaak nuchter, want hij had nog zelden geld op zak. Hij kwam weinig uit de schaduw van zijn huis. In het dorp had men de schurft aan hem. En dat wist hij. Om toch te weten wat de mensen deden, stond hij dag in dag uit in zijn deuropening. Hij was te oud om met zijn reizend vlooientheater door stad en land te trekken. Het hele circus, waar hij zoveel succes mee had gehad en dat precies in een sigarenkistje paste. Een paar jaar geleden had hij het van de hand moeten doen, omdat het reizen te zwaar voor hem werd. Alleen de sterren van zijn gezelschap had hij behouden, omdat hij daar maar moeilijk afstand van kon doen. Jacob zag dat Kaffa naar de meidoorn liep, tegen de stam hurkte en verderging met het spelletje landverbeuren, met als spelers zijn linker- en zijn rechterhand. Nu Kaffa’s linkerhand trilde, stevende zijn rechter regelrecht op de overwinning af. Bij elke ingooi van links leek het mes te aarzelen, viel scheef of sloeg soms neer buiten de twee landen.
Ton van Reen: Landverbeuren (12)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van