Or see the index
Kaffa begreep heel goed waar het de slager om te doen was. Hij zou kunnen weigeren tegen Azurri te spelen, maar achteraf zou de man het kunnen uitleggen als lafheid. Kaffa voelde zich niet in beste conditie. Zijn handen trilden.
Het gebeuren met de waarzegger werkte op zijn zenuwen. Toch besloot hij de uitdaging aan te nemen. Met kracht gooide Kaffa het mes zo diep in het land van Azurri dat zelfs een deel van het heft in de grond drong. Hij sneed een stuk van het gebied van zijn tegenstander af. Worp na worp wist hij grote stukken land van de slager te veroveren. Het leek erop dat hij zou gaan winnen, zonder dat de slager ook maar één keer aan de beurt was geweest. Maar het land van de slager werd zo klein dat Kaffa’s laatste worp ernaast ging. Het mes viel buiten de grenzen. Kaffa was af. Hij trok het mes uit de grond en wierp het naar de slager, die het handig opving, gewend als hij was met messen om te gaan. Om te zien of het scherp genoeg voor hem was, zette de slager het op zijn arm en schoor een baan haren af. Spuwde op het lemmet en wreef het droog op de rug van zijn hand. Hij gooide het mes in Kaffa’s land en won in één keer het grootste deel van diens gebied. Voor zijn volgende worp bekeek Azurri het mes opnieuw, spuwde op het lemmet en mikte. Het vochtige mes schoot iets te vroeg uit zijn hand en sloeg met een knal tegen de stam van de meidoorn. Het lemmet knapte af, het mes schoot als een boemerang naar de slager terug en schoof in zijn voet. Kaffa vloekte. Hij raapte het heft op en woog het in zijn hand. Zijn beste mes was nu waardeloos. Hij wilde Azurri’s schoen losmaken, maar voelde dat het trillen van zijn linkerhand door zijn hele lichaam kroop. Azurri’s vrouw kwam toelopen. Ze hielp haar man met het uittrekken van zijn schoen. Het bloed stroomde uit de voet en bleef als een korst op het droge zand achter. De vrouw bekeek de wonde, maar dat maakte haar niet veel wijzer. Ze goot er jenever over, om infectie te voorkomen. Om het bloed sneller te doen stollen, legde ze er een zakje gedroogde kruiden op en verbond de wond. Het gezicht van de slager was van pijn vertrokken. Om zijn voet niet te zien keek hij naar de bakfiets vol varkens, die naast de spoelbak stond. Nu hij kennis had gemaakt met de scherpte van een mes, zou hij moeten begrijpen hoe vreselijk het lot van de varkens was. Maar waarschijnlijk had zijn beroep hem te zeer afgestompt om dat gevoel op te brengen. Door alle drukte was Kaffa nogal van streek. Hij borg de resten van het mes in de dekenzak, die in de meidoorn hing, haalde een nieuw mes tevoorschijn en veegde de lijnen van de landen uit om het spel opnieuw te beginnen.
Met de punt van het nieuwe mes tekende hij eerst de as die de grens van de twee landen was, daarna de cirkel zelf. Ondanks de pijn nam Azurri het mes van Kaffa aan en gooide. Hij kon slechts een klein deel van het land van Kaffa winnen voordat zijn mes plat viel. Daarna was de beurt aan Kaffa. Hij voelde dat het mes in zijn handen talmde. Zijn hand trilde heftig. Hij móést gooien. Hij probeerde zuiver te mikken. Het mes viel languit neer. Azurri lachte. Met de volgende worpen wist hij zoveel van Kaffa te winnen dat die geen land meer had om er zijn koning in kwijt te kunnen. Kaffa begreep dat hij met dit verlies een stuk van het aanzien verloor dat hij, kampioen, had opgebouwd. Hij kon het zich niet permitteren verslagen te worden. Bij elk verder verlies zou hij een deel van zijn greep op het plein kwijtraken. Hij zou er de enige reden voor zijn aanwezigheid in het dorp door verliezen. De koning van het plein wankelde.
Ton van Reen: Landverbeuren (34)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De kinderen gingen hem achterna en bleven hem sarren. Ze hadden altijd angst voor hem gehad. Weerloos was hij nu aan hen overgeleverd. Niemand deed een poging hen te bedaren. Ook Kaffa niet, hoewel hij walgde van het tafereel.
Vol weerzin hield hij het lemmet van het mes nogmaals onder de koude straal. Het water spoot bruisend uit de pomphals, of het kookte. Kaffa merkte dat het mes trilde als hij het in zijn linkerhand droeg. De hand waarmee hij had gegooid. Het verwonderde hem. Zijn linkerhand was altijd sterk en zeker geweest. Hij nam het mes over in de rechter. Die was rustiger. Hij nam het weer over in de linker. Die hand trilde zo heftig dat hij het mes direct weer moest overgeven aan de rechterhand. Hij vloekte. Hij kon niet verdragen dat de zenuwen de baas waren over zijn lijf. De slager kwam het plein op zeulen op zijn bakfiets, waarin enkele biggen gilden. Hijgend plaatste hij de bak naast de pomp. Hij transpireerde hevig en stonk naar stallen. `Je wast je mes?’ vroeg hij, verbaasd over zichzelf omdat hij de gek aansprak. `Ja, ik was mijn mes’, zei Kaffa, terwijl hij het trillen in zijn linkerhand voelde en vaag het geouwehoer van Jacob Ramesz over zijn worp met het mes opving. Wat hem bijna in woede deed uitbarsten. Godverdomme. Waar bemoeide die ouwe vent zich mee? `Ik was mijn mes’, zei hij nog eens. `Dat verrekte bloed kleeft eraan als teer.’ Azurri trok zijn hemd uit en waste kop en bovenlijf onder de koele straal van de pomp. Hij pompte een emmer vol en gooide hem over de varkens, die van het koude water schrokken en weer gilden. Waarschijnlijk hadden ze in de paar weken dat ze leefden nooit water gezien. Nu pas zag de slager hoe Elysee tussen de gebouwen van Chile door hinkte en om zijn ezel riep, al was het dier in geen velden of wegen te bekennen. En de joelende kinderen die de man naliepen. Er kwam een minachtende grijns rond de mond van de slager. Angela holde naar Kaffa. Dankbaar omdat hij haar uit de klauwen van Elysee had gehaald, sprong ze tegen hem op en bleef als een klit om zijn hals hangen. Hij drukte haar tegen zich aan. Voelde haar natte lijf door zijn kleren heen. Ze duwde haar wang in zijn nek, ademde in zijn gezicht. Hij zoende haar haren, proefde haar zoute tranen. Ze huilde geluidloos. Lieve, lieve vrouw. Hij streelde haar warme lijf, haar dijen. `Lekker warm dier’, lachte hij en hij beet in haar oor. Hij zag de blik van Azurri, die zich gruwelijk ergerde aan het gedrag van zijn dochter. Net toen hij tegen het meisje wilde uitvallen, fluisterde zijn vrouw hem wat in het oor.
Waarschijnlijk over het voorval met de waarzegger en de manier waarop Kaffa het meisje had bevrijd. Het leek de slager niet tot betere gevoelens voor Kaffa aan te zetten, maar hij hield zich koest en liep mokkend terug naar zijn bakfiets vol varkens. Om zijn gevoelens te luchten moesten de beesten, die nergens schuld aan hadden, het ontgelden. Met zijn blote vuisten sloeg hij de dieren waar hij ze raken kon. Op kop, rug en nek. De biggen, die niets van deze afstraffing begrepen, begonnen wild te krijsen en sprongen tegen de schotten van de bak omhoog. Geschrokken van het lawaai zette Kaffa het meisje op de grond. Hij zag dat er kort gras tegen de verdrukking in onder het granieten pompbed uitgroeide, een klein stukje maar, want verderop verstikte het in de modder en de door zeik verzuurde grond. Hij veegde het lemmet van zijn mes droog aan de pijp van zijn broek, zette het aan in zijn handpalm en voelde dat het nog scherper kon. Hij wette het secuur op de gladde rand van de spoelbak. Kleine gensters spoten in het rond. `Het is mijn beste mes’, zei Kaffa verontschuldigend tegen Azurri. `Het ligt goed in de hand. Het treft precies waar ik het hebben wil.’ Kaffa liep terug naar zijn plaats. Veegde met een voet de grenzen van de oude landen uit. Tekende met de punt van het mes een cirkel. Sneed de cirkel in twee gelijke delen. Legde in elk land een lucifer. Zo had elk land zijn eigen koning. De slager, die zag dat Kaffa met zijn spel wilde beginnen, vergat zijn varkens, veegde het zweet van zijn voorhoofd, schurkte zijn rug tegen de opstand van de pomp en liep naar Kaffa. Zonder te vragen of hij mocht meedoen spuwde hij in zijn handen en hurkte tegenover Kaffa neer. Nu had hij eindelijk de kans om die gek eens te laten zien wie de werkelijke kampioen van het dorp was.
Ton van Reen: Landverbeuren (33)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Geschrokken keek hij op. Zag dat de buizerd in paniek tussen de dichte takken rond de kruin van de meidoorn fladderde, veel zachte veertjes verliezend die langzaam naar beneden dwarrelden. Toen pas zag hij Elysee bij de spoelbak.
Met zijn rechterhand hield hij Angela vast. Met de andere streelde hij haar dunne lijf. De andere kinderen zaten verstijfd van schrik in de spoelbak, hun ogen open, alsof ze waren betoverd. Zonder er verder over na te denken mikte Kaffa nauwkeurig met zijn linkerhand. Het mes trof de waarzegger in zijn poot. De man leek af te breken en zakte door zijn knieën. Wilde schreeuwen of vloeken of God weet wat, zijn mond ging tenminste open en dicht, maar er kwam alleen een vuile fontein van afgevreten woorden naar buiten. Angela sprong van de spoelbak, rende luidkeels gillend langs de geschrokken kraaien en de zieke jongen naar haar moeder, die naar buiten kwam hollen, en sprong haar in de armen. De katachtige heks Josanna had zich als eerste hersteld van de schrik en zakte languit in het water, kopje-onder. Om aandacht te trekken wilde ze laten zien dat het gebeuren haar verder koud liet. Wist zo’n kind veel! Opgehitst door de sensatie renden de kraaien kakelend rond het bed. Op het rode scherm voor zijn ogen zag de jongen de zwarte schaduwen op en neer dansen, wat hem deed schrikken. Hij sloeg een lange ijle kreet uit, waar zelfs opoe Ramesz een rilling van over de rug liep, zodat ze in haar stoel trilde en haar stoofje omviel, as en stof rond haar strooiend. Céleste liep tot onder de meidoorn. Ze hoorde de waarzegger janken van pijn en wilde hem helpen, maar iets in haar belette dat, al was het misschien alleen maar haar afkeer van hem.
Alleen de kaarters waren onverstoorbaar. Ze hadden niet eens bewondering voor Kaffa’s feilloze worp. In tegenstelling tot Jacob Ramesz, die enthousiast van zijn ene been op het andere hinkte en in de dovekwarteloren van opoe schreeuwde hoe goed Kaffa gemikt had. Opoe knikte maar, omdat ze bekend geluid opving. Jacob kon ouwehoeren wat hij wilde, opoe zou hem toch nooit meer tegenspreken. Een roofvogel, dacht Kaffa terwijl hij naar de waarzegger keek. Hij lachte met zijn hele gezicht. Godverdomme, een roofvogel verdiende niet beter. Kaffa trapte zijn hakken diep in het zand, om te blijven staan waar hij stond. Hij wist dat hij zich niet zou kunnen beheersen, dat hij Elysee zou afmaken als hij naar hem toe zou gaan. Het mes was in het been blijven steken. Vol afschuw trok Elysee het eruit. Bloed stroomde uit de wond. Op handen en knieën bereikte hij de ezel, die nog steeds aan de liguster in de caféhof vastgebonden stond, maakte hem los en kroop schrijlings op de rug van het dier. Traag en vol weerzin kwam de ezel in beweging. Schommelde het plein af op zijn danspasjes makende scheve poten, de man op zijn rug door elkaar rammelend als een zak knoken. Kaffa zag dat Josanna nog onder de waterspiegel lag. Roerloos, met open ogen. Hij dacht dat dit vreemde spelletje slecht kon aflopen voor het kind. Liep naar de spoelbak, trok haar uit het water en zette het wild om zich heen slaande schepsel op de grond. Hij begreep de woede van het kind niet. Zag dat er scheurtjes door het graniet van de spoelbak liepen, zo dun als haartjes. `Het is niets’, riep hij naar de vrouw die met Angela in haar armen naar hen keek. `Helemaal niets!’ Met afschuw zag hij het bloed aan het mes, dat nog in het zand lag. Raapte het op en keek nauwkeurig of het niet beschadigd was. Gelukkig had het niets geleden. Hij hield het lemmet in de waterstraal van de pomp om het bloed eraf te spoelen. Het mes tegen het licht houdend dat door de meidoorn scheen, keek hij of het schoon was. Maar het schijnsel van de meidoorn gaf alles de kleur van roze crèpepapier en roest. Kaffa zag dat Elysee zijn rijdier liet stoppen door hem met de vlakke hand op de kop te slaan. De waarzegger gleed van de ezel, ging met zijn rug tegen de muur van Chile zitten en rolde de pijp van zijn broek op. De kleine meisjes Azurri, bekomen van de schrik, waren achter de ezel aan gelopen. Om te laten zien dat ze geen angst meer hadden, raapten ze stenen op en gooiden die naar de waarzegger en zijn rijdier. De ezel, die meerdere malen werd getroffen, begreep dat het onveilig werd. Hij zette het op een lopen, zo vlug alsof hij door een horzel in zijn aars was gestoken. Zijn scheve poten ontwikkelden een ongekende vaart, hoewel ze soms onder hem uit sloegen, alsof hij over groene zeep liep. Zelfs de waarzegger liet zijn mond openvallen van verbazing toen hij het zag. Hij balde zijn vuisten naar de kinderen, maar die lachten hem uit. Elysee kon zich toch niet verweren. Hij kroop overeind. Op één been hinkend, het andere achter zich aan zeulend, verdween hij tussen de gebouwen van Chiles Plaats.
Ton van Reen: Landverbeuren (32)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Het meisje voelde Kaffa’s blik. Ze lachte naar hem. Ze lachte open. Niet als een meisje dat in de gaten had dat er een vent naar haar keek. Een lekker dier. Een kind nog, ook al had ze reeds het wezen van een vrouw, zacht en warm.
Ze holde naar hem toe met handen vol water en gooide hem plagerig nat. Dat deed goed met deze hitte. Die verrekte zon leek meer dan dolgedraaid. En dat nog wel in een tijd van het jaar dat hij het kalmer aan hoorde te doen. Angela kwam zo dicht bij Kaffa dat hij haar natte huid rook. De geur van groen fruit en zout. Haar kleren plakten aan haar lijf, zodat haar vormen goed te zien waren. Met haar lange benen had ze het wezen van een hert. Even raakte ze hem aan. Als door een vlam getroffen keek hij op. Gelukkig had niemand het gezien. Ze liep terug naar de andere kinderen. Hij had haar liever dicht bij zich gehouden, maar hij wist dat hij zijn opwinding niet zou kunnen verbergen. Hij zou haar willen aanraken, haar huid willen voelen. Het meisje liet een nat spoor achter, tot langs de kraaien, die op hun knieën rond het bed zaten en weer de een of andere litanie aanhieven. Een klaaglijk gebed dat dreinerig uit hun bekken klonk en dat als smeekbede tot de gelukzalige kluizenaar was bedoeld. De kraaien beloofden dat ze voor hem, als hij zijn best maar wilde doen en de jongen in leven hield, door het stof naar Rome zouden kruipen. Daar zouden ze door hun getuigenis zijn heiligverklaring als belijder kunnen regelen. Compleet met kerkelijke feestdag, aflaten en genademiddelen. Zo’n wonder zou goed zijn voor iedereen. Het dorp zou een behoorlijke handel kunnen beleven in relikwieën en aftreksels daarvan. Want behalve de botten van de gelukzalige waren er in Solde nog de zweep waarmee hij zich dagelijks kastijdde, de dekens van zijn bed, de stenen van zijn krot, de grond van zijn tuin, de lucht waarin hij ademde en de wolken waartussen hij ten hemel was gestegen. Verder kon men zijn portret drukken op prentjes, vaasjes en kerkboeken. En op de wikkels van stukken zeep die de heilige zelf nooit zou hebben gebruikt. Het verhaal wilde dat hij zo kuis was geweest dat hij nooit zijn kont en kloten had gewassen.
Om de gelukzalige nog gunstiger te stemmen onderhielden de kraaien een koeriersdienst tussen kerk en bed. Lieten een dozijn kaarsen branden voor de foto van de nog niet heilig verklaarde en daarom nog niet in gips of cement gegoten heremiet. Niet de dikste kaarsen, maar toch twaalf. En niet allemaal tegelijk. Tenslotte zou de man eerst heilig moeten zijn vooraleer men er een hoop geld tegenaan zou willen gooien. De pastoor was helemaal niet blij met het vrome gedrag van de kraaien. Het hield hem uit zijn dagelijkse doen. Rusteloos beende hij door de kerk. Liep verschillende malen naar buiten om naar het zieke kind te kijken, bekeek het aandachtig en begreep dat alle hulp te laat zou komen, zelfs die van de heremiet. Ook de vier kaarters, die al aan hun zoveelste glas jenever bezig waren, was het duidelijk dat de kluizenaar het liet afweten. Dat verbaasde hen eigenlijk niks. Als kind hadden ze hem nog goed gekend. Ze hadden zich altijd al verbaasd over de vreemde man die zich het lijf tot bloedens toe kastijdde om aan alle verzoekingen, zoals kaarten en zuipen, te ontkomen. Onder het spel vloekten de vier luid. Het was tot in de kerk en ver daarbuiten te horen. Dat hielp het effect van de litanie en de brandende kaarsen bij voorbaat naar de bliksem. De kraaien, die het vloeken hoorden, begrepen dat ze nutteloos werk verrichtten en staakten hun pogingen om de jongen gezond te bidden. Hun medelijden loste op in een druk gekwetter. Er kwam zelfs een lach rond hun zure monden toen ze zagen hoe de oude Jacob Ramesz rammel kreeg met de pook. Jacob probeerde het kolenstoofje onder opoes voeten leeg te halen, maar opoe begreep niet meer zo goed wat die Jacob daar allemaal aan haar voeten deed. Omdat ze hem misschien helemaal niet meer kende en ook omdat ze dat pookje toevallig in haar handen hield, sloeg ze er maar op los. Woedend om zoveel ondank schopte Jacob tegen de poten van de stoel zodat het oude wijfje bijna omverviel. Kaffa speelde verder, zonder de minste aandacht voor de gebeurtenissen op het plein. Het zand onder de meidoorn beviel hem best. Een mes viel er niet in om. Het was niet te nat, niet te droog. Het was echter niet zo goed als het gewalste metselzand van het kerkpad, dat geroemd werd om zijn uitstekende kwaliteit. Maar Kaffa hield zich daar nooit op. Hij kwam niet in de kerk. Hij moest van de pastoor en zijn hele beweging niks hebben. Niet omdat hij een hekel aan de man had, welnee, enkel omdat hij dat gebouw met zijn hoge muren haatte. Voor zijn gevoel was het een gevangenis. Hij pakte het mes met de linkerhand en wierp het krachtig in het land van de rechter. Diens koning kon oprotten. Met de punt van het mes wipte Kaffa de koning van de rechterhand in het hem resterende land. Wierp het mes hoog in de lucht en ving het op. Wilde het mes opnieuw in het land van de rechterhand werpen, toen hij plotseling Angela hard en schel hoorde gillen.
Ton van Reen: Landverbeuren (31)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Elysee bond de ezel aan een van de struiken in de caféhof. Hij groette Kaffa joviaal, alsof hij hem in dagen niet had gezien. Kaffa groette niet terug. Hij had al zijn aandacht nodig bij de twee landen. `Ik wil een spelletje met je doen’, riep Elysee. Kaffa schudde beslist van nee.
Hij had geen behoefte aan gezelschap. Hij speelde alleen verder, nam het mes in zijn linkerhand en gooide het vol kracht in een van de landen. De waarzegger hield dreigend zijn vuist omhoog, maar Kaffa deed of hij het niet merkte. Terwijl hij zag dat er water uit de kleren van Elysee op de grond drupte, sneed hij een stuk van het land van de rechterhand af. Nam het mes over in de rechterhand en wierp het met kracht in het land van de linker. Woedend liep Elysee naar het café. De hond gromde en trok zich terug achter het buffet. Nog druipend van het water streek de man aan een tafel neer, zijn armen breeduit over het blad. Zonder zich te bekommeren om de blikken van de vier kaarters die op hem waren gericht, alsof ze hem wilden vertellen dat hij daar niet hoorde. Zoals gewoonlijk trok hij zijn poot in, trommelde met zijn vuisten op tafel en riep luid om jenever. Céleste had de woorden op haar lippen om hem te vragen naar wat hij daarstraks voor haar verborgen had gehouden. Ze deed het niet. Ze wist dat elke toenadering een kleine triomf voor hem zou zijn. Waarschijnlijk zou hij toch niets zeggen en alleen maar meer genieten van datgene wat hij over haar toekomst meende te weten. Hij lachte tegen haar, alsof er in de schuur van Chile niets gebeurd was. Neuriede wat voor zich uit, af en toe woorden zingend waarvan niemand wat begreep. Een deuntje op het ritme van zijn trommelende vingers. Céleste bracht hem jenever. Hij nam het glas aan en goot de drank klokkend door zijn keel. Goede jenever. Aardappeljenever liet hij zich niet meer opdringen. De kastelein had dikwijls geprobeerd hem het goedkoopste bocht dat de streek zelf voortbracht, voor te zetten. Vandaag zoop Elysee wat hij zuipen wilde. Geld of geen geld. En de kastelein, die hem vanuit de keukendeur stond te beloeren, moest maar oppassen. Die vent had hem al te vaak belazerd. Die kon zo een klap voor zijn hersens krijgen als hij dat wilde.
Elysee stond op en begaf zich naar de tafel van de vier kaarters. Joviaal klopte hij de vier oudjes op de schouders en lachte breed. `Zo, ouwe kerels,’ zei hij met wat dreiging in zijn stem, `laat me jullie handen maar eens zien, dan kan ik je de toekomst voorspellen.’ `Je houdt ons op met kaarten. Aan onze toekomst hebben we niks’, zei een van de vier. `We zijn er te oud voor. Je zou ons hooguit kunnen vertellen wie van ons dit spelletje wint, maar zelfs dat hoeven we niet te weten. Dan is de lol eraf.’ `Je bent een lul van een waarzegger’, zei een ander. `Weken geleden heb je regen voorspeld, maar het is nog steeds droog.’ `Vanavond gaat het regenen’, zei Elysee beslist. `Hier man, drink een borrel, ik hoop dat je gelijk hebt, en dan wegwezen’, zei de derde. Elysee dronk de borrel, hield de drank een ogenblik in zijn mond en spoog hem toen over de hoofden van de kaarters uit. Die waren te verbaasd om iets te doen. Ze bleven voor joker zitten, terwijl de waarzegger naar zijn tafeltje terugging en voor zich uit neuriede. Hij deed of hij niet zag dat de kastelein een paar stappen verder het café was ingekomen, zijn vuisten balde en naar de waarzegger keek alsof hij hem naar buiten wilde slaan. Buiten onder de meidoorn merkte Kaffa niets van de onheilspellende sfeer in de kroeg. Hij speelde ongestoord. Liet zich niet afleiden, ook al had hij goed in de gaten dat de oude Jacob Ramesz, die als een soldaat achter de stoel van de kleumende opoe stond, naar hem keek. Met vragende ogen, als een kind dat een snoepje wil hebben maar zijn mond niet open durft te doen. Jacob Ramesz, de ouwe vlooientemmer die een generatie lang kampioen landverbeuren van Solde en verre omgeving was geweest. Hij had zo weinig om handen dat hij de godganselijke dag rond het deurgat van zijn huis hing, in zijn neus peuterde en zijn reet krabde, terwijl roos op zijn schouders sneeuwde. De vlooientemmer probeerde uit te vissen of hij dichterbij mocht komen. Of hij naar het spelletje mocht kijken. In het gunstigste geval zou hij een partijtje mogen meespelen, al bestond daar weinig kans op. Kaffa hield niet van een tegenstander die hem nauwelijks of geen partij meer kon geven. Nog minder van mensen die hem alleen maar op de vingers keken, wachtend tot het mes hem van ergernis uit de hand zou schieten. Wat was de sensatie van het verlies? Wat maakte het Jacob Ramesz nou uit of Kaffa’s linkerhand verloor van zijn rechter? Ging het hem meer aan dan het sterven van de jongen? Het schijten van de buizerd, omdat het de gewoonste zaak van de wereld was? Het kakelen van de klanten in de winkels vlakbij? Wat trok een man als Jacob Ramesz naar Kaffa? Als hij nog geoefend was in het spel, dan was het anders. Maar een oude man, ook al was hij een half leven dorpskampioen geweest, was te zenuwachtig. Te rillerig. Een scherp mes in zijn hand was te gevaarlijk voor hemzelf en zijn tegenstander. Het zou makkelijk uit kunnen schieten en iemand verwonden, of een heel spel naar de bliksem helpen. Kaffa keek Jacob Ramesz afwijzend aan. De oude man begreep dat de gek hem niet te dicht in zijn omgeving wenste. Daar berustte hij dan maar in. Kaffa speelde ernstig. Hij wilde weten welke van zijn handen het sterkst was. Hij onderbrak het spel om af en toe naar Angela te kijken, die zich met de andere kinderen weer bij de spoelbak vermaakte. Ze had aan de bekoring van het water toch geen weerstand kunnen bieden en was er, met het voorbeeld van de waarzegger voor ogen, met kleren en al ingedoken.
Ton van Reen: Landverbeuren (30)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
`Ik wil het niet op mijn geweten hebben’, zei hij schamper. `De mensen hebben me vaker uitgelachen als ik hun iets voorspelde wat niet in hun straatje te pas kwam. Ze wilden niet in hun ongeluk geloven. En later scholden ze me uit omdat alles uitkwam zoals ik het hun had gezegd.
Ik zeg maar niks meer, meid, helemaal niks meer.’ `Ik wil het weten’, riep ze geschrokken. `Wat doet het er allemaal toe!’ riep hij uit, `de werkelijkheid bestaat toch pas achteraf.’ Toen lachte hij. Hij lachte breed. Hij leek te genieten van wat hij wist over de toekomst van de cafémeid. Door het voor haar geheim te houden had hij altijd een troef onder tafel voor het geval hij haar ergens voor nodig had. Hoe langer hij zou zwijgen, des te meer zou ze ervoor overhebben om dit geheim aan de weet te komen. Toen sprong hij op zijn ezel. Het arme dier leek bij dit onverwachte gewicht door zijn poten te zakken. Elysee schopte het dier met de hakken in de zij en stuurde het langs Céleste en de kinderen heen naar buiten. Hij sloeg de ezel met de vlakke hand op de schoft, alsof hij haast had om weg te komen. De anderen volgden hem naar buiten. Op de pomp afkoersend draaide Elysee zich naar haar om. Maakte een vaag armgebaar dat het hele dorp, het land, de bossen en de rivier insloot. Schudde misprijzend zijn hoofd. Keek weer voor zich. Liet zich, op zoek naar afkoeling, met al zijn kleren aan van de ezelsrug in de pompbak glijden. `Wat wil hij toch?’ vroeg Angela. Céleste haalde haar schouders op. Ze begreep niet veel van de bedoelingen van de man, maar hij maakte haar wel ongerust. Door het vreemde gedoe met de waarzegger waren de kinderen het spel vergeten.
Terwijl Céleste van een afstand naar de in het water spartelende man keek, vingen ze lieveheersbeestjes die, bladluizen vretend, langs graspijpen klommen en die er voor de gretige kindervingers vandoor trachtten te gaan. Céleste ging terug naar het café en liet de hond uit. Het dier stormde rond het plein. Jagend achter een denkbeeldige haas schoot hij onder het bed van de zieke jongen door. Hij herkende de geur van het kind. Kwam jankend terug en sprong tegen het bed op om de jongen te bereiken. De rondstuivende kraaien joegen hem terug, waarna hij in paniek de slagerswinkel binnenschoot en door de bakkerij weer naar buiten vloog. In beide zaken het vloeken en krijsen achterlatend van geschrokken winkeliers en klanten. Hij rende recht op Céleste af, minderde vaart, draaide nog enkele korte rondjes tussen de struiken in de caféhof, gromde even naar de vier kaarters en verdween weer naar binnen. De oude mannen, die al met verhitte koppen zaten te spelen, hoewel het nog lang geen middag was, hadden weinig gemerkt van het gedrag van de hond en riepen om de volgende fles jenever. Kaffa knipte zijn mes open, voelde of er braam op de snede zat en hield het lemmet tegen de zon om te kijken of het scherp genoeg was. Zag in een wolk van duiven de twee oude bedelwijfjes, van wie niemand wist waar ze vandaan kwamen. Het zouden heksen kunnen zijn. Ze schoven langs de gevels in de richting van de slagerswinkel. Hun hand recht vooruit, tastend alsof ze blind waren. Toch moesten ze alles goed kunnen zien met hun grote, schitterende ogen. Ze liepen gelijk op, gelijk de benen verplaatsend. Even zwart en even oud. Even geheimzinnig als indringend. Om van hen af te zijn gooide de slager hun stukken gerookte worst toe, die ze dankbaar opvingen. Heel handig, getraind in het vangen, alsof hun altijd alles werd toegeworpen. Hun weg langs de gevels vervolgend aten ze haastig, alsof ze bang waren dat de slager spijt zou krijgen van zijn gift en hun de worst weer afhandig zou maken. Kaffa wette het mes. Eerst op een steen. Daarna in de palm van zijn hand. Hurkte onder de meidoorn en trok een cirkel in het zand. Deelde de cirkel in twee gelijke helften en had zo twee landen. Terwijl hij twee lucifers nam en elk in een van de landen legde, scheet de buizerd een tak in de meidoorn vol en maakte Elysee een einde aan zijn bad. De waarzegger klom uit de pompbak en sprong met zijn natte kleren op de ezel, wiens poten scheef stonden door kalkgebrek, Engelse ziekte en ouderdom. Minzaam als een koning knikte de waarzegger naar iedereen. Ook naar opoe Ramesz en haar Jacob. Hij trok zich er niets van aan dat niemand hem teruggroette, noch deerde hem het geroddel van de wijven in de winkels. Alleen opoe Ramesz leek hem te groeten. Plotseling zei ze wat. Voor het eerst vandaag. Niemand verstond haar, al deed het Elysee toch goed dat iemand een mond opendeed. Dankbaar zwaaide hij haar nog eens extra gedag. Maar heel waarschijnlijk had opoe Ramesz, op het moment dat Elysee haar passeerde, alleen maar geprobeerd te vertellen dat ze het koud had. Ze zat te klappertanden in de zon. Er kwam geen rook meer uit haar kleren. Het stoofje was uit. De kolen waren op.
Ton van Reen: Landverbeuren (29)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Buiten hoorde Angela het roepen van Josanna. Met slimme vragen probeerde de heks de anderen uit te dagen, zodat ze een geluid zouden maken waardoor ze zich zouden verraden. Céleste begreep dat Josanna hen uit de tent wilde lokken.
Hoewel ze een hand voor de mond van Irma hield toen de heks het kleine kind op stang joeg met venijnige praatjes, ontsnapte het kind toch een kreet, waarna Josanna de twee gemakkelijk kon vinden. Terwijl de heks omzichtig op haar tenen tot voorbij de pompbak sloop, kwam Margarita uit de ligusters tevoorschijn en kon aftikken. Wat de heks een aanval van woede bezorgde, vooral omdat ze geen spoor van Angela vond. Nadat ze tot vervelens toe plein en omgeving had afgezocht, begreep ze dat haar zusje zich ergens in Chiles Plaats verborgen moest houden. Zo hard ze kon riep ze dat Angela een geluid moest laten horen. Angela wilde dat ook wel maar durfde niet. Ten einde raad besloot de heks in de gebouwen van Chile te gaan zoeken. Ze durfde er echter niet alleen heen en vroeg Céleste met haar mee te gaan. Hand in hand liepen ze de schuur in. Angela zag hen binnenkomen. Ze hield de adem in. Elysee schrok wakker door het lawaai van de klapperende deur. Hij opende de ogen en zag de meisjes. Kwamen ze voor hem? Langzaam liet hij zijn opgetrokken been een eind zakken. `Pas op!’ gilde Angela. De meisjes schrokken. Nu pas zagen ze de man die in het halfdonker stond, tussen hen en Angela in. Net een vogelverschrikker die in de schuur was opgeborgen. Angela holde naar Céleste toe. Elysee kon zich wel voor zijn kop slaan dat hij had geslapen. Als hij wakker was geweest, had hij die mooie dochter van de slager een beurt kunnen geven. Zo’n lekker groen bloempje mocht hij wel. Voordat iemand haar zou missen, had hij al lang en breed het dorp uit kunnen zijn. `Waarom schreeuw je zo? Ik doe je toch niks’, meesmuilde hij. `Waarom zou je bang zijn voor een arme invalide man?’ `Je had je hier nooit mogen verbergen’, zei Céleste verwijtend tegen Angela. `Je weet toch dat het in Chiles Plaats gevaarlijk is.’ `Bij mij is iedereen veilig’, viel de waarzegger uit. Céleste reageerde niet. Ze wilde de schuur verlaten. `Hé meid, moet je wat over je toekomst weten?’ riep Elysee haar na, het zwevende been langzaam op de grond plantend. De cafémeid bleef ver van hem vandaan staan. `Je hoeft niet bang te zijn’, grinnikte hij. `Een mens is maar een mens’, zei hij nog, maar het woord `mens’ kwam zo gorgelend uit zijn keel dat hij ook pens of lens had kunnen zeggen. Céleste kende hem te goed. Ze had wel degelijk angst voor hem. `Ik doe je niks’, zei hij, hoewel hij nog steeds de enige was die gesproken had. `Vogeltjes doe ik niks.’
Het was duidelijk dat hij loog. Als hij op dit moment een vogeltje in zijn handen had gehad, zou hij het zeker de nek hebben omgedraaid, getuige het venijnige lachje rond zijn mond. `Ik wil je hand wel eens zien’, zei hij tegen Céleste. `Ik wil wel eens zien wat er van jou terecht moet komen.’ Hij zei het zo geringschattend dat Céleste kwaad leek te worden. Ze zag hoe hij lachte. Zijn kraanvogelbek ging open en dicht, een beetje vals. God weet kon hij er ook niets aan doen en lachte hij alleen maar zo omdat hij met dat lachje om zijn bek was geboren. `Aan de lijnen in je hand kan ik zien wat je te wachten staat. Meestal is dat niet veel goeds, maar je weet nooit’, zei hij. Céleste vond hem hinderlijk. Zo was hij altijd. Hij schoot haar vaker aan om haar de toekomst te voorspellen. Steeds had ze gedaan of ze hem niet hoorde of zag. Om van het gedonder af te zijn besloot ze hem haar hand te laten zien. Ze stak haar arm uit. Elysee greep haar ruw vast. Hij zag er weerzinwekkend uit. Werd plotseling ernstig en streelde de palm van haar hand aandachtig, met langzame bewegingen. Ze voelde zijn nagels over haar huid krassen en huiverde. `Laat je hand maar zakken’, zei hij plotseling kil. `Ik heb het al gezien.’ Hij wendde zich lomp van haar af, liep naar buiten en riep zijn ezel. Het dier kwam aandraven, bleef even voor de schuurdeur staan en kwam toen binnen, de kop laag hangend, alsof hij het ergste verwachtte. Elysee verkocht de ezel een trap onder zijn reet, zodat het beest een sprong zijwaarts maakte en als een scheef gespeeld hobbelpaard op en neer bleef hinken. Om het dier stil te laten staan schopte hij hem nog eens in het kruis, alsof de ezel schuld aan alles had. `En?’ vroeg Céleste, omdat de waarzegger zijn mond verder dichthield.
Ton van Reen: Landverbeuren (28)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hoofdstuk 5
Een blinde zou de meisjes Azurri hebben herkend aan hun felle gesnater dat tussen café en kerk echode. Zelfs de door voortdurende kou en rook geplaagde opoe Ramesz keek op. Zonder de kinderen echt te zien.
Want hoewel haar ogen nog scherp waren en alle beelden rond haar opvingen, konden haar hersens de indrukken niet meer op volgorde rangschikken. Met de blik van een dronken zondagsschilder hing ze de kinderen Azurri in de meidoorn. Legde de buizerd in het bed van de jongen. Zag de kraaien helemaal nergens en hield het zieke kind bij zich op schoot. Want van kinderen had ze haar hele leven gehouden, ook al had ze er zelf nooit gehad en zag ze de meisjes Azurri vaak dubbel, ondersteboven of in stukken geknipt. Het viertal Azurri’s zweefde in hun lange jurken over het gras. Een reeks prentjes, maar fel levend en zonder geur van heiligheid. Ze vergaten de rol die hun kleren hun oplegden en sprongen als een koppel jonge honden tegen Céleste op. Ze leken haar de weinige kleren van het lijf te willen trekken. De kinderen gilden, riepen door elkaar heen en probeerden haar duidelijk te maken dat ze verstoppertje wilden spelen. Opgewonden maakten ze met hun armen vleugelslagen, het vliegen van de buizerd zo slecht imiterend dat die van ergernis uit de boom vloog. Even liet hij zich zakken, om in het bed van de jongen te kunnen kijken. De kraaien balden hun vuisten naar de vogel, waarna hij in een lange, sierlijke vlucht omhoogvloog. Hoger en hoger klimmend kon hij over de daken van de huizen heen kijken en zag in de achtertuintjes de groene vakken vol kool en rijpe maïs, bloeiende artisjokken en tabaksplanten. Het stervende loof van de aardappels. Ondergoed aan waslijnen. En kippen die ruziënd de rennen bevolkten. Nu ze de buizerd in de lucht zagen, stoven de hennen geschrokken tegen de afrastering, veren aan het gaas verspelend en een hels lawaai makend dat in het hele dorp te horen was.
Céleste wilde wel met de meisjes spelen. Ze liep terug naar het café en riep haar vader toe dat hij de bar in de gaten moest houden. Met veel tegenzin verliet de kastelein zijn koffiepot, pookte het vuur nog eens extra hoog op om het bij terugkeer niet gedoofd te vinden en nestelde zich achter de bar. Gewoontegetrouw trapte hij in de richting van de hond. Hij mocht het beest niet. Het dier kroop verder weg tussen de kratten drank en hield zich koest. Om uit te maken wie het eerst aan de beurt was met zoeken, deden de meisjes een aftelversje. Het lot trof de kleine heks Josanna. Zeer tot haar ongenoegen, maar ze kon er niets aan veranderen, hoe hard ze ook schreeuwde dat er fouten waren gemaakt in het versje. Terwijl ze hardop tot honderd moest tellen, met haar gezicht tegen de muur, gingen de anderen ervandoor en zochten een schuilplek. Margarita, de nimf, dook tussen de ligusters in de caféhof. Céleste verschool zich achter een van de uitbouwsels van de kerk. De kleine Irma bleef bij haar. Céleste voelde hoe het kleine meisje zich tegen haar aan drukte. Het kind bibberde van spanning, zozeer ging ze op in het spel. Angela aarzelde even. Ze overwoog zich te verbergen ergens in de bouwvallen van Chiles Plaats, vond een plekje achter de pompbak toch veiliger, overwon haar angst en rende de bouwvallige schuur van Chile binnen. Aanvankelijk zag ze weinig in het halfdonker. Langzaam raakten haar ogen gewend aan het karige licht dat door kapotte pannen naar binnen viel. Ze hoorde wat lawaai. Even stokte haar adem. Toen het geluid wegbleef, dacht ze dat het een uil of een boskat was geweest. Plotseling zag ze de man. Elysee. Hij balanceerde op één been. Het andere been had hij als een kraanvogel opgetrokken, de voetzool tot kniehoogte. Ongemakkelijk wel, maar naar het scheen voor Elysee een ideale manier van staan. Angela was geschrokken. Ze was bang voor de man, over wie de wildste verhalen de ronde deden. Ze wilde gillen. Durfde niet. Zou ze de deur kunnen halen? Nee, het was te ver. In het voorbijgaan kon hij haar grijpen en in een hoek sleuren. Iedereen wist dat de waarzegger al vaker wat met jonge meisjes had uitgevreten. Was het alleen maar omdat jonge meiden ook wel eens wat wilden en niemand anders dan Elysee het lef had om het te doen? Waarom had hij haar dan niet gepakt toen ze binnenkwam? Voetje voor voetje schuifelde ze terug, tot achter een stapel hout. Sliep hij? Hij had de handen devoot gevouwen, alsof hij bad. Zijn ogen waren dicht. Op zijn ene been bewoog hij een beetje als een vlaggenstok, soms aarzelend te vallen. Bleef toch recht overeind door zich met zijn armen in evenwicht te houden. Net vleugels in de afhangende jasmouwen, die tot over zijn knieën hingen. Hij stond wat naar de grond gebogen, alsof hij een zak meel op zijn rug droeg. Boerde in zijn slaap, wat ongepast was nu Angela naar hem keek. Het luchtte hem toch duidelijk op.
Ton van Reen: Landverbeuren (27)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Happend in de zachte binnenkant van het brood wierpen ze de korsten weg omdat ze die met hun tandeloze kaken niet verwerken konden. Duiven, die net als zij uit hemel of hel tevoorschijn kwamen, streken rond hun bestofte voeten neer en deden hun uiterste best elkaar de korsten uit de bek te trekken.
Er ontstonden fladderende gevechten die beslist werden in een wolk van zand en veren. Hoewel ook Jacob Ramesz, de ouwe vlooientemmer, zijn handen naar het brood uitstak, kreeg hij niets. De kroegbaas vond het geen daad van barmhartigheid om eten te geven aan een oude man die zijn hele leven de beest had uitgehangen. Ratten voerde je niet. En wat kon het die kroegbaas schelen dat de oude man, die mager en verzakt in zijn deurgat stond, scheel keek van de honger? Het was zijn zorg niet dat bij Jacob nooit meer iets behoorlijks op tafel kwam sinds zijn vrouw aan haar stoel zat gekluisterd met die eeuwige blik van verbijstering op haar gezicht. De oude kaarters namen ieder een stuk brood, bestelden er worst en tomaten bij en spoelden het hele ontbijt met slokken jenever naar binnen. Ze konden wel wat eten gebruiken, want hun spelletjes zouden, zoals elke dag die God gaf, tot de avond duren. Tot schoppen en harten niet meer van elkaar te onderscheiden zouden zijn en het donker valsspelerij in de hand werkte omdat rood en zwart in elkaar overliepen. Of totdat ze van zattigheid niet meer zouden weten wat voor of achter was.
In zijn bed bewoog de jongen onrustig. De kraaien, even tot rust gekomen, fladderden weer op. Ze maaiden zenuwachtig met hun armen door de lucht om vliegen te verjagen en hun radeloosheid te demonstreren. Dat had geen enkel nut. De jongen zou toch sterven. Het schuim stond hem al op de mond. Met zijn dunne handen hield hij krampachtig de spijlen achter zijn hoofd vast. Zijn mond stootte wartaal uit, waar allen met ontzag naar luisterden. Niemand begreep er iets van. Behalve de buizerd, maar die hield de betekenis van het gebral voor zich.
Ton van Reen: Landverbeuren (26)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De deur vloog open. Als door een horzel gestoken schoot de pastoor naar buiten. In een witte jurk, de geur van wierook en kaarsen meevoerend. Zijn laatste gebeden in ijltempo naar de Heer zendend monsterde hij het stuk wild goedkeurend en kneep het dier in de buik, billen en borst.
Het konijn leefde nog. Het leek alleen maar dood omdat zijn poten en staart aan elkaar waren gebonden. Het diertje leek weet te hebben van het naderende onheil. Ondanks de prop in zijn bek stootte het hoge kreten uit, als een klein en droevig kind. De pastoor pakte het beest resoluut bij de achterpoten en kwakte het met de kop tegen de muur van de kerk. De schedel knapte met een droge tik. Rode bloedspatten sprongen op de wit verweerde mergelsteen. Uit een van de vele verborgen zakken in de plooien van zijn toog haalde de pastoor een mes tevoorschijn, knipte het open, zette het er bij de kont van het dier in en sneed de buik in één reut open. Behendig rolde hij de dampende darm om het lemmet van het mes en mikte hem tussen de struiken van het kerkhof. Ondersteboven hing hij het opengesneden dier aan een van de tralies, juist voor het gebrandschilderde raam van Maria Magdalena, hoer en heilige, die in glazige deemoed en in de kleur van een onweerswolk voor haar Heer geknield lag en wiens voeten zij met haar in lood gevatte haren droogde. De pastoor ontdeed het konijn van zijn jas, gooide kop en vacht tussen de struiken en liep met het panklare wild naar de pastorie. Op de voet gevolgd door de onnozelaar, die belust was op een beloning, ook al bestond die meestal uit niet veel meer dan een kelkje miswijn. En de achting van de pastoor, waar de boeren, ondanks hun lauwe geloofsbeleving, toch veel heil aan toeschreven. De buizerd, die het gebeuren vanaf zijn plaats in de meidoorn had gevolgd en de nimmer aflatende vraatzucht in zijn maag ontdekte, zag zijn kans schoon. Net voordat de boskat uit de schuur van Chiles Plaats naar buiten sprong, dook hij naar de darm tussen de struiken. Greep hem behendig in zijn krachtige bek en vloog terug naar zijn plaats, de kat, die de prooi zijn neus voorbij zag gaan, woedend achterlatend. De vogel kon echter niet verhinderen dat een wolk vliegen hem belaagde, maar hij schudde met krachtige bewegingen van zijn kop kevers en mieren van het ingewand. De mensen op het plein keken met afschuw naar hem. De kraaien konden hun walging nauwelijks onderdrukken.
Alleen de jongen zag de vogel niet. Zelfs zijn kat, die zelden of nooit in het daglicht kwam, maar nu de schuur van Chile de rug toekeerde en schuw langs de gevels naar de werkplaats van de timmerman sloop, merkte hij niet op. Hij zag steeds vagere voorstellingen van buiten. Steeds doorschijnender, witter, leger. De kastelein verscheen in de deuropening van zijn zaak, gaapte en schuurde zijn rug. Hij knipperde met zijn ogen, alsof hij last had van de zon. Ging naar binnen, haalde de lege broodmand uit de keuken, raapte al zijn moed bij elkaar, stapte de deur uit en liep het plein over. In een onzekere gang, die verried dat hij niet de slechtste klant van zijn eigen zaak was. Hij wierp een achteloze blik in het bed van de jongen en liep rechtdoor naar de bakkerswinkel. Vanaf het hele plein bleef hij zichtbaar achter de glazen uitstalkast. Iedereen zag dat de bakker zelf, krom en met meel bestoven, zijn aandacht van de in de winkel aanwezige vrouwen op de kroegbaas richtte. Hij vulde diens mand met lange verse broden en bleef als een ratel praten. Buiten werd dat door niemand gehoord, maar het was duidelijk te zien aan het drukke bewegen van zijn mond. De kroegbaas zelf sprak geen woord. Tenminste, zijn mond bleef gesloten. Of misschien bromde hij wat. Of zei ja en nee, of alleen maar nee. Dat was van buitenaf niet meer te zien, want de zon, die al lang tegen de ruiten tekeerging, leek het geouwehoer in de winkel zat. Hij zette de kozijnen in een felle gloed en plakte vals licht tegen het glas, zodat daarbinnen niemand meer te zien was en de winkel wit en leeg leek. De kroegbaas kwam naar buiten. Op hetzelfde moment verliet vrouw Azurri de slagerswinkel en liep schichtig, met haastige maar kleine passen, naar de bakkerij. Doordat ze steeds naar de grond keek, zag ze de kastelein niet en botste tegen hem op. De kastelein liet de mand vallen. Het brood rolde over de grond. Vrouw Azurri kreeg een rood hoofd van schaamte, mompelde iets en raapte de broden op. De slager, die het ongeval vanuit zijn winkel had gezien, lette goed op het gedrag van de kastelein, die het helemaal niet erg vond dat het mooie wijfje hem dit oponthoud bezorgde. Hoewel hij niet meer de jongste was, gaf hij zijn ogen nog goed de kost en keek met plezier naar het mooie lijf van de vrouw, dat goed te zien was nu ze zich bukte. De rok, die over haar billen spande. De kastelein voelde de blik van de slager op zich gericht. Hij dankte de vrouw omdat ze hem geholpen had en gaf haar een goedmoedige tik op haar schouders, hoewel hij haar veel liever bij haar kut had gegrepen, en vervolgde zijn weg. Hij zag dat iedereen naar hem keek, behalve het zieke kind en de hamerende timmerman, die nooit aandacht voor iemand had. Kalm liep hij terug over het plein. In een royale bui wierp hij stukken brood naar de twee oude bedelwijfjes die daar plotseling waren. God wist waar ze op dit moment vandaan kwamen. Uit de kerk? Niemand had hen daar vandaan zien komen. Waren ze uit de grond gekropen? Twee door honger geplaagde mollen die altijd het juiste moment kenden. Ze vingen het brood op en trokken er stukken af. Ze aten, wijdbeens staande als jonge paarden, nog wankel op hun poten.
Ton van Reen: Landverbeuren (25)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Céleste hield van de jongen. Meer dan van de andere kinderen die op het plein en in de caféhof speelden. Ook met hen deed ze spelletjes en ook zíj vertelden haar honderduit over alles wat hen bezighield, maar geen van hen vertrouwde haar zoveel toe als de jongen, die tegen haar zo openhartig was omdat hij haar nodig had.
Toen de jongen zijn hond moest wegdoen, omdat zijn vader het beest niet in huis wilde hebben, had hij hem aan Céleste gegeven. Hij wist dat het dier veilig bij haar was. Hij hield veel van het beest, ook al was het maar een scharminkel waar iedereen zich rot om lachte. Hoewel de hond zachtmoedig van aard was, en trouw, zouden anderen hem hebben afgemaakt. Alleen al om zijn lelijke uiterlijk. Trouwens, toen de jongen het dier onder zijn hoede had genomen, was het verwaarloosd en verwilderd, maar het bezat een enorme hang naar gezelschap van mensen.
De hond was altijd bij Céleste in de buurt. Als ze in het café werkte, lag hij achter het buffet. Als ze naar buiten liep, kwam hij haar achterna. Vaak volgde hij haar tussen de tafeltjes door als ze gasten bediende, ook al had ze dat liever niet, want met zijn ruige staart had hij al meermalen glazen van de tafel geslagen. Ze zag dat de jongen onrustig was. Ze wilde bij hem zijn, maar de kraaien zouden haar aanwezigheid niet dulden. Met haar vrolijke kleren en zo mooi als ze was, deed ze afbreuk aan hun ernstige maar ranzige uiterlijk, hun trieste zwart, hun zwarte gedachten en hun naar olie en mottenballen ruikende lijven. Ze lieten een cafémeid niet toe bij het bed van een stervende jongen, ook al kende ze al zijn geheimen en was haar lijf hem zo eigen als dat van zijn moeder. Ze begreep dat de jongen met haar wilde praten. Na al die weken in zijn kamer werd het voor hem tijd dat hij weer eens tegen iemand wat kon vertellen. Over zijn dieren. Hoe ze leefden. Wat hij hun te vreten gaf. Waar hij de adder wilde loslaten om hem in de vrije natuur weer een kans te geven. Waar zijn boskat zich verborgen hield. Hoe men moest omgaan met de buizerd om zijn vertrouwen te winnen. Hoe anders zou de jongen, voor hij zijn laatste adem uitblies, in contact kunnen komen met een mens? Iemand die hij kon aanraken. Kon ruiken. Van wie hij de hand kon vasthouden om toch niet zo ontstellend alleen te hoeven zijn. Toen de kinderen Azurri Céleste in de caféhof zagen, holden ze naar haar toe. Recht op haar af. Passeerden rakelings het bed van de stervende jongen. Holden tussen de rokken van de verschrikt naar elkaar grijpende vrouwen door. Dansten luidkeels juichend om de cafémeid heen. Terwijl ze de jongen passeerden, ving hij een glimp op van de kinderen met wie hij zo vaak had gespeeld. Dat deed hem des te meer naar hen verlangen. En of hij wilde of niet, hij moest het maar goed vinden dat de kraaien sprei en dekens van zijn bed lichtten en zijn matras opklopten. Omdat hij doornat was van het zweten, trokken ze zijn pyjama uit en wreven hem droog. Net als bij opoe Ramesz drong de zomerse hitte niet tot hem door en lag hij te klappertanden van de kou. Het joelen van de kinderen verstoorde de rust van de oude mannen. Ze waren net met kaarten begonnen. Van tijd tot tijd nipten ze aan hun jenever en probeerden ze elkaar te overbluffen, soms woedend met hun vuisten op de tafel slaand. Die woede hoorde bij het spel. Maar plotseling werd de aandacht van de kaarters afgeleid door Céleste. Doordat de kinderen water naar haar gooiden, waren haar borsten zichtbaar onder haar natte blouse. Zelfs haar tepels waren te zien. Ze zat de lachende kinderen achterna en probeerde hen te grijpen. Ook de kraaien zagen het en sloegen ontsteld een kruis. En fladderden rond het bed of de wind hen op de hielen zat en onder de rokken woei. Maar het was windstil. Hun vormloze kleren wakkerden stof en dode bladeren op, zodat ze rond het bed stoven en als mooie stukjes vuil op de witte beddensprei achterbleven. Ook de onnozele boerenknecht, die het plein kwam oplopen in zijn wijde broek, keek verbaasd naar de borsten van de cafémeid. Hij had geen tijd om er lang aandacht aan te besteden. Met een konijn in zijn handen liep hij vlug naar de kerk. Schopte hard tegen de houten deur die Joachim Andrade vandaag voor de hitte, en op alle andere dagen voor de rusteloosheid van het dorpsvolk moest behoeden.
Ton van Reen: Landverbeuren (24)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De kleine heks Josanna had vaker geprobeerd hem aan te halen door hem wormen en spek te voeren. Als hij dan niet uit dank vriendelijk tegen haar wilde zijn, probeerde ze hem met een stok te slaan. Soms schoot ze met een katapult op hem, zodat zelfs zijn plaats in de boom niet veilig was en hij op de vlucht moest.
Nu de jongen te ziek was om hem te verdedigen, zag het er helemaal beroerd voor hem uit. Wat moest er van hem worden als de jongen er niet meer zou zijn? Soms kwamen vrouwen uit de straatjes met emmers was naar de spoelbak. Ze joegen de kinderen weg, lieten het gebruikte water weglopen en pompten schoon water in de bak. De meisjes Azurri protesteerden luid omdat ze zich niet wilden laten verdrijven van hun speelplek. Tevergeefs. De vrouwen sloegen de was door het schuim, schrobden alles op een bord en spoelden het zootje na. Uit verveling holden de kinderen achter elkaar aan, doken soms onder het bed van de jongen door, zonder erg te hebben in het stervende kind. Ze hadden geen weet van de ellende van de jongen. Voor hen was hij al zo goed als weg, ook al was hij met zijn geest nog bij hen doordat hij hen hoorde joelen. Soms droomde hij over hen en dacht hij nog bij hen te zijn. Wist hij niet beter dan dat hij met hen speelde. Liet de meiden zijn vogel zien om hen met de klauwen en de grote bek van het beest schrik aan te jagen. Of zat hij hen met zijn adder achterna en schreeuwde hun toe dat het dier giftig was en dat ze onder grote pijnen zouden sterven als ze binnen zijn bereik zouden komen. Wat de jongen niet meer kon weten was dat de adder al twee weken geleden door zijn vader was doodgeslagen, nadat die op zoek was gegaan naar de slang en hem in de kist onder het bed had aangetroffen. Soms, wanneer koude rillingen door zijn lijf liepen, leek de jongen te beseffen dat de ziekte hem langzaam sloopte. Dan sloeg hij wild met armen en benen, zodat zijn bed ervan schudde. Waarna de kraaien `God zegen je’ riepen, kruisen sloegen en van angst hun water lieten lopen. Ze dachten dat de duivel bezit van de jongen had genomen. Ze liepen haastig rondjes om het bed, begonnen tegen elkaar en zomaar in het wilde weg te schreeuwen om de duivel af te leiden en hem te verjagen. Botsten in hun haast om zo veel mogelijk meters af te leggen tegen elkaar op. Vielen in het gras en krabbelden, elkaars kleren afkloppend, weer op. Vervolgden hun weg rond het bed en zagen vol weerzin hoe Céleste de deur uit kwam en door de hof liep. Hun afkeer van de cafémeid was erg groot. Niet alleen omdat ze hun mannen het zuur verdiende geld uit de zak klopte, maar ook omdat ze jong was en er leuk uitzag. Dat wekte hun jaloezie op, ook al deden ze er zelf nooit meer iets aan om er goed uit te zien. Céleste gaf de bloemen water. Hanggeraniums, veelkleurige zinnia’s, begonia’s en vetplanten die in allerhande bakken, potten en weckglazen de caféhof sierden. Klimrozen en kamperfoelie op de huishoeken. Ze smeerde de waterrijke bladeren van de cactus in met slaolie om ze te laten blinken. Blies tafel en stoelen schoon voor de vier oude mannen die over het plein kwamen aankuieren en zette hun glazen klaar. Dagelijks gebruik. Hoewel de schellen half over hun ogen bleven hangen, konden de vier oude geilaards het niet nalaten in haar bloesje te loeren. Céleste nam weinig nota van hen maar keek verbaasd naar de bedrijvige wedloop van de zwerm kraaien rond het bed. Zag dat de wijven al hollend ook naar háár keken. Soms naar haar wezen, omdat haar blouse wat openhing, waardoor haar borsten voor een deel in het licht kwamen, soms ook haar navel. Het lijf van de cafémeid waarop men in Solde niet uitgekeken raakte.
De mannen vergaten ‘s avonds maar al te vaak vrouw en kinderen, om bij die meid in het café te kunnen zijn. Te midden van alles wat hun dromen opwekte over ooit betere tijden. Het roze licht. De warme aanwezigheid van een mooie vrouw. De lucht van het bier. De hele sfeer die kerels nodig hadden om wat kleur aan hun dorre bestaan te geven. De kraaien liepen, verward door het zicht op de cafémeid, tegen het bed aan, zodat de jongen niet tot rust kon komen. Niet de kans kreeg om de buizerd op zijn tak in de meidoorn te zien. En áls hij hem in het vizier had, gooide een opdoffer alle wazige beelden die zijn ogen opvingen door elkaar, zodat hij weer tijden nodig had om ze te ordenen en er wijs uit te worden.
Ton van Reen: Landverbeuren (23)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature