Or see the index
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (05)
Kaspar zag dat een tiental witte muizen, zoals de laatste tijd gewoonte was geworden, tegen zijn zin aan de radio peuterde. Net zo lang tot ze een swingend muziekje hadden gevonden om op te dansen. Kaspar vond dat allemaal maar niks, al wist hij niet wat hij ertegen kon doen. Als het aan hem lag, mocht de bliksem in de radio slaan. Vroeger, toen die witten er nog niet waren, hadden ze het hier heel wat rustiger gehad. Toen kon je hier nog verstaanbaar praten. Tegenwoordig moest je steeds harder over de pop- en de schopmuziek heen schreeuwen. Het was allemaal de schuld van de witte muizen. Die hielden alleen van keiharde muziek en swing. Ze staken hun poten vol zilveren ringen, omdat ze graag pronkten met alles wat schitterde, en joegen ongegeneerd achter elk muizenvrouwtje aan, of ‘t zwart of wit was. Nee, van die witte muizen moest Kaspar niet veel hebben.
`Jullie muizen denken dat het hier altijd kermis is’, zei Bas, een paar glazen bier tappend.
`Je had het over ons?’ vroeg Kaspar. Hij rechtte zijn rug, want hij hoorde aan het klagerige toontje van Bas dat hij weer wat te kankeren had.
`Toen ik jou als eerste muis door de kroeg zag dartelen, dat is al weer een jaar of wat geleden, dacht ik: eigenlijk best een lief beestje. Zo zacht als een kat, zo aanhankelijk als een hond en zo klein dat je er geen omkijken naar hebt.’
`Ik ben blij dat je zo positief over me denkt’, zei Kaspar tevreden.
`En de manier waarop jij mijn hart hebt gestolen’, zei Bas schamper. `Vooral toen jij je liefdesdansje deed voor het tweede muisje dat hier binnenglipte. En er direct bovenop sprong. Je was een ongeduldige jongen hoor. Ik dacht: laat ze maar lekker hun gang gaan, als ze zich aan mij en de bezoekers niet storen.’
`Jij vlegel’, riep Kaspar verontwaardigd uit. `Wat jij over mij rondvertelt. Net of ik hier op de vloer heb liggen neuken. Straks vertel je nog dat alle zwarte muizen hoerenjagers zijn.’
`Wind je niet op’, suste Bas. `Ik wist niet dat jij zo preuts was geworden en dat je nu wilt vergeten dat je ooit jong bent geweest. En dat je dat ook heel goed hebt laten merken.’
`Stil toch’, zei Kaspar gegriefd. `Iedereen die oren heeft die hoort het. Ik wil niet dat dit soort verhaaltjes over mij of over andere zwarte muizen wordt verteld. Wij zijn niet als die witte muizen. Die rotzooien maar wat aan. Die mogen van jou alles.’
`Jullie mogen niks minder dan zij. Ik heb geen moment gemerkt dat ze meer kwaad deden dan de zwarte muizen. Alleen leven ze intenser dan jullie. Dat stoort jou.’
`Je zou toch beter op hen moeten letten’, zei Kaspar. `Het zijn jongens met een grote bek. Schone schijn. Ze belazeren óns ook. Ze pikken de beste stukken van de kaas en als je er wat van zegt, dan roepen ze, swing it out man, take your chance.’
Ton van Reen: Katapult (05)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (04)
Muizenissen
Bas, de kroegbaas van De Engelbewaarder, een net café aan de Kloveniersburgwal, maakte zich ernstige zorgen. De muizen die in zijn zaak huisden, bezorgden hem de laatste tijd heel wat last. Sommige brutaaltjes moest hij scherp in de gaten houden. Hij had met het muizencollectief afgesproken dat ze in zijn zaak mochten huizen, mits ze niet meer beschadigden dan per se voor hun leefwijze nodig was. Toch waren er exemplaren die keer op keer weer aan de kast van de pianola zaten te knabbelen, of hun tandjes scherpten aan de stoelpoten. Rakkers die naar niemand wilden luisteren. Hoe Bas zijn hersens ook pijnigde, hij kon geen afdoende middel verzinnen om de muizen hun schandelijke vernielzucht af te leren. Met lede ogen moest hij aanzien hoe ze de inrichting van zijn zaak langzaam maar zeker naar de knoppen hielpen. En dat was blijkbaar nog niet genoeg, want nog net zag Bas hoe Kaspar, de dikke zwarte muizenkoning, een stuk worst uit de broodjeskast pikte en met de buit in zijn bek op de bar sprong.
Kaspar vrat zijn pens vol en boerde. Hij was tevreden. De worst smaakte hem goed. Hij ging op zijn hurken zitten, zijn rug tegen de koele wand van de bierpomp, streelde vergenoegd zijn dikke buik en keek het café rond. Uit de hoogte. Een koning die vanaf zijn balkon neerkeek op zijn minderen. Die macht kon Kaspar zich veroorloven. Tenslotte was hij de stamvader van de wel meer dan honderd zwarte muizen die de holen en kieren in alle vertrekken van De Engelbewaarder bevolkten. De heersende kliek, want de witte muizen waren hier nog maar pas gearriveerd en ze waren nog met weinig.
De muizen leefden met het gebeuren in het café mee. Per slot van rekening was het café, van voor- tot achterdeur, hun wereld. Van wat zich allemaal nog achter de deuren afspeelde, hadden ze geen flauw idee. Met het leven op straat bemoeiden ze zich liever niet. Enkelen onder hen waagden zich wel eens overmoedig naar buiten. Dat waren zij die het helemaal niet meer aardig vonden met zovelen op zo’n kleine plek te leven. En ook de minst gewaardeerden of de meest geplaagden van de groep wilden er wel eens vandoor. Die hoopten daarbuiten een zachter leven aan te treffen, maar ze kwamen meestal geschrokken terug. Voor hen lag er achter die deuren een wereld vol venijn, waar ze met hun muizenstreken geen vat op kregen. Kwam je als muis binnen het bereik van ratten of katten, of van kolonies andere muizen, dan was je graag terug in De Engelbewaarder. Dan nam je het maar voor lief dat je soortgenoten je voor de gek hielden omdat je huid voor een zwarte muis wat grijs was gebleven. Of je bleef gelaten de verschoppeling omdat je wat kleintjes was uitgevallen.
wordt vervolgd
Ton van Reen: Katapult (04)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (03)
`Hé, waar moet jij zo haastig naartoe?’ riep David.
Crazy hoorde en zag hem niet. Hij leek vastbesloten door te rennen tot hij erbij zou neervallen. Teleurgesteld keek David hem na. Crazy Horse gedroeg zich weer zoals men van hem kon verwachten, onbesuisd en recht op het doel af.
Crazy was zijn grote vriend. David zocht hem vaak op, op zijn zolderkamer in de Goudsbloemstraat, meestal als hij even tot zichzelf wilde komen. De rust van het rommelige kamertje beviel hem, maar het was vooral Crazy zelf die hem trok. Crazy had aandacht voor zijn problemen. Vanaf het moment dat ze elkaar hadden leren kennen, klikte het. Eigenlijk had hij de student ontmoet door zijn zus Mireille, met wie Crazy al jaren scharrelde. Ze waren wel gek op elkaar, die twee, maar ze leidden allebei een geheel eigen leven, zodat niemand wist hoe het er met hun verhouding voor stond. Waarschijnlijk wisten ze dat zelf ook niet.
David voelde een weeë druk in zijn maag, iets wat het midden hield tussen misselijkheid en honger. Om de woede die hij in zich voelde opkomen te onderdrukken, pakte hij zijn katapult, haalde een gladde steen uit zijn zak en legde aan op de bovenste verdieping van hotel Marriott. Met een droge knal brak een van de grootste ruiten. Nog een drietal andere ruiten moest het ontgelden voordat David het kokende gevoel in zijn bloed kwijt was.
Door het Vondelpark ging hij op weg naar huis. Normaal liepen er altijd veel mensen; nu was het er stil. Alleen een oud vrouwtje liep rillend voor hem uit. Er vloog een klein vogeltje boven haar kruin, een winterkoninkje dat in de stad was verdwaald en afging op de piepgeluidjes die uit de keel van het vrouwtje kwamen, alsof er een rat in zat. David kende haar. Ze liep hier vaak rond. In het voorbijgaan wilde hij haar goedendag zeggen. Hij durfde het niet. Hij had nooit iemand iets tegen haar horen zeggen. Altijd liep iedereen haar voorbij, alsof ze er gewoon niet was. Haar ogen stonden vreemd. Ze keek langs iedereen heen.
In het park zag hij de eerste voorbodes van de lente: zwerverstypen met een gitaar in het gras, nog zo jong dat ze zeker van huis waren weggelopen. Om vrij te zijn. Ze aten friet uit kartonnen schaaltjes, zonder zich af te vragen of dat op reis wel de gezondste voeding was. Ook dat het gras nog klam was, leek hun niet te hinderen. Ze waren gelukkig. God wist wat ze nog allemaal aan goeds van de stad meenden te mogen verwachten, gelokt door de fabeltjes die erover werden verteld. Maar de stad was van beton en de mensen die er woonden waren van dezelfde hardheid.
wordt vervolgd
Ton van Reen: Katapult (03)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (02)
Met de lift ging David naar beneden. Zonder moeilijkheden kwam hij buiten. De trucjes die hij wel eens moest gebruiken als er niemand in de hal was en de portier alle aandacht op hem kon richten, mocht hij deze keer vergeten. De man werd bestormd door tientallen gasten die zich waren rotgeschrokken van het geweld dat zo plotseling de stad had overvallen.
Hij rende naar het Leidseplein, waar zich veel volk verzameld had rond de puinhoop van het eens zo chique restaurant. Hij worstelde zich door de samengepakte mensen naar voren. Aangekomen in de voorste rij keek hij of hij zijn vader bij de brandweerlieden zag, maar tussen de mannen herkende hij hem niet. Met hun gasmaskers op en in hun pakken van asbest zagen ze eruit als robots.
Links en rechts hoorde hij zeggen dat men de hoop had opgegeven nog overlevenden uit de puinhopen te halen. De rookontwikkeling was in korte tijd zo hevig geweest dat iedereen die niet was doodgedrukt onder het puin, was gestikt. De brandweer staakte het voorzichtig zoeken met pikhaken en koevoeten en zette bulldozers in die het puin met grote bakken tegelijk aan de kant schoven.
Uit de steen- en ashopen werden lichamen opgegraven. Er ging een zucht van ontroering door de menigte toen een frêle jong meisje tevoorschijn werd gehaald, in een roze jurk die slechts aan de zoom was aangetast door het vuur. Ze leek te slapen. Op haar gezicht was verbazing te lezen over de dood waarop ze nog lang niet had gerekend. Het werd stil bij het zien van twee dode geliefden, in een krampachtige omarming, vastbesloten elkaar nooit meer los te laten. Daar hielden de redders geen rekening mee. Ze braken de verstrakte armen open om de slachtoffers ieder apart op een brancard te kunnen leggen. Er werd een oude man geborgen, in een fluwelen pak waarin hij ooit heel chic was geweest: een verlopen kunstenaar met een bedroefd gezicht waarop te lezen stond dat de dood hem welkom was. Soms werden enkele lichamen tegelijk gevonden. Mensen die in hun verscheidenheid elkaar vreemd waren geweest, maar die in hun laatste ogenblikken bescherming bij elkaar hadden gezocht. Sommigen half verkoold. Anderen naar het leek nog helemaal gaaf, maar met verkrampte gezichten en open monden waaruit de laatste schreeuw niet kon ontsnappen, vaak het puin omarmend dat hun borst had ingedrukt. Zo nu en dan kwam er beroering onder het volk als men een van de doden meende te herkennen. Een filmster. Een televisiepresentator. Een schrijver. Was het Harry Mulisch zelf, of was het zijn dubbelganger die elke dag, van de vroege ochtend tot de late avond, bij Americain zat?
David voelde zich beroerd bij het zien van al deze ellende. Hij wilde weg. In het gedrang kroop hij terug. Dat ging maar moeizaam. De aangroeiende menigte stuwde iedereen vooruit. De eerste rijen stonden al zo dicht bij de puinhopen dat de mensen de brandweerlieden het werk haast onmogelijk maakten.
David verliet de plek. Even overwoog hij naar de brandende Beurs te gaan kijken, om te zien hoe geld fikte. Hij deed het niet. Hij had het altijd al een afschuwelijk gebouw gevonden en zelfs in het vuur kon het niet anders dan lelijk zijn. Bovendien had hij zijn vader, die daar als brandweerman soms preventieve dienst had, vaak horen zeggen dat hij de pest had aan het volk dat daar in en uit liep. Mannen in nette pakken die altijd aan de kant van de macht stonden omdat dat de kant van het geld was.
Plotseling zag hij Crazy uit een steeg tevoorschijn komen. Crazy had zijn schitterende naam te danken aan iemand die ooit op de gedachte was gekomen `Crazy Horse’ naar hem te roepen vanwege zijn intrieste paardenogen en zijn lange voortanden. Hij leek haast te hebben en rende als een gek over de weg.
Ton van Reen: Katapult (02)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (01)
Brandbommen
David Meyer, elf jaar, deed een steen in de houder van zijn katapult en mikte op de zon. Met een hevige knal, als van brekend glas, spatten grote delen van de vurige bal en vielen als brandbommen op de stad.
Een stuk zo groot als een wagenrad sloeg in bij café-restaurant Americain aan het Leidseplein. De explosie drukte de muren in. In korte tijd brandde het hotel als een fakkel. Het vuur vond gretig voedsel in het kurkdroge houtwerk, het pluche van de salons en de garderobes van de in het hotel verblijvende sterren uit de show- en de televisiebusiness. Een schroeiend gordijn van rook en de stank van verbrand vlees stegen op uit de loeiende vlammen.
Vanaf zijn post op het dak van hotel Marriott had David een weids uitzicht over het hele zootje dat Amsterdam heette. Her en der duidelijk herkenbare punten: het stadhuis, de Bijenkorf, het hoekige gebouw van de Shell met zijn blinde muren, de fabrieken in Noord die hun gifgele rook over de stad uitbliezen, het IJ, schepen in de dokken staken hun enorme rompen onfatsoenlijk hoog boven het water uit. Rond de stad de gordel van betondorpen. Het massief van de Bijlmer. Meer naar het noorden een grijze vlakte van water, weilanden en mist.
David kon vaststellen dat het Beursgebouw en de Vondelkerk waren getroffen. Ook steeg een dikke kolom rook op uit de buurt van de stadskwekerij Frankendael: misschien waren ze er alleen maar bezig met het opstoken van rommel. Hier en daar waren nog een paar kleinere vuurhaarden. David kon ze niet lokaliseren achter de wirwar van oude daken en nieuwe gebouwen.
Hij zat op de rand van de schoorsteen en spuwde in de rookpijp. Het dak van het Marriott was zijn lievelingsplek. Hij had er alle rust. Buiten hem was er nooit iemand, alleen de duiven die in de roosters nestelden. Van die dieren had hij geen last, al vond hij ze onuitstaanbare beesten die weinig meer met echte duiven gemeen hadden. Verpest door het stadsleven waren ze verworden tot de varkens onder de vogels. Ze vraten zich zo vol dat ze niet veel meer dan apathisch voor zich uit konden kijken. En als ze er eens op uitgevlogen waren, om hun eeuwige honger te stillen, dan hadden ze er de grootste moeite mee weer tot op het dak te vliegen, zo plomp en zwaar waren ze.
De branden veroorzaakten paniek in de stad. Nieuwsgierigheid maakte zich van de mensen meester. In drommen haastten ze zich naar de brandhaarden. Niemand wilde iets van de sensatie missen. Brandweerwagens en ambulances scheurden met loeiende sirenes door de stad. Politieauto’s jankten rond door de volslagen wanorde. Het was allemaal zo enerverend dat zelfs de vette duiven verbaasd begonnen te koeren nu de stad steeds meer naar het land rook.
David wilde van dichtbij getuige zijn van het reddingswerk. Kwam hij altijd ongezien boven via de brandladder, naar beneden ging hij brutaalweg met de lift.
Hij opende een luchtrooster, klom tussen de verwarmingsbuizen door en stond oog in oog met de hydraulische machine van de lift. Via het deurgat van een bergkast bereikte hij de hoogste verdieping. Een paar kamermeisjes waren bezig wasgoed in zakken te proppen. Ze keken niet eens op toen ze hem zagen. Ze kenden hem. Ze wisten niet anders of hij hoorde bij het hotel. Het kwam nooit in hun hersens op zich af te vragen waar hij vandaan kwam en bij wie hij dan wel hoorde.
Ton van Reen: Katapult (01)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van
De sprookjesachtige roman KATAPULT, DE ONDERGANG VAN AMSTERDAM speelt in het Amsterdam van de jaren zeventig van de vorige eeuw, de tijd waarin de geest van de provo’s, de kabouters en van flowerpower nog in de stad hing, maar de consumptiemaatschappij haar tentakels begon uit te slaan. Het klootjesvolk dat zo door de provo’s was verguisd sloeg terug en voedde haar kinderen op tot agressieve hooligans. En de mensen lieten zich vrijwillig knechten door banken en investeerders die de volksclub Ajax en het Stedelijk Museum overnamen en de liberale maatschappij terugbrachten die verantwoordelijk was voor de ellende van de jaren dertig van de vorige eeuw. Het nieuwe denken van volkse filosofen als Roel van Duijn en Robert Jasper Grootveld verloor terrein. De rijken werden weer rijker en het resultaat is dat er in de huidige tijd in alle stadswijken voedselbanken zijn om de hongerigen te voeden. Het Leger des Heils is een van de weinige instituten die zich nog bekommert om de mensen die financieel uitgemolken en dakloos zijn of de race tegen de data die ons controleren hebben verloren.
In het jaar waarin deze roman speelt was er nog hoop, ook al toont het verhaal niet het Amsterdam van de glamour maar het Amsterdam dat aan de rand staat van de verloedering. KATAPULT, DE ONDERGANG VAN AMSTERDAM is het verhaal van een dag uit het leven van een kleine groep mensen, een familie en hun vrienden, die in een grote stad toch in een uiterst kleine kring blijken te leven. Het lijkt dat ze ver staan van de boze en wonderlijke rampen die zich in de stad voltrekken en die ze niet kunnen benoemen, maar feitelijk ondervinden ze alle gebeurtenissen aan hun lijf. Hún ondergang is het begin van de ondergang van de stad.
Wat er in KATAPULT gebeurt, speelt zich alleen af in zwarte sprookjes, maar vaak hebben sprookjes meer met de werkelijkheid gemeen dan de exacte verslagen van gebeurtenissen. Wie denkt dat het onmogelijk is om met een katapult een brandende scherf van de zon te schieten, om zo hotel-restaurant AMERICAN in de fik te zetten, moet dit boek maar niet lezen. KATAPULT, DE ONDERGANG VAN AMSTERDAM is vijfenveertig jaar geleden geschreven. Veel in Amsterdam lijkt nu nog hetzelfde, maar dat is schijn. Wie met dit boek door de stad loopt en de sporen zoekt van het Amsterdam van toen, ziet dat de mooie gevels er nog zijn en worden gefotografeerd door hordes toeristen uit de hele wereld, maar ook dat achter de fraaie gevels heel veel is weggehaald. Nu zijn er supermarkten gevestigd en kantoren van advocaten, multinationals en brievenbusmaatschappijen die de stad en Nederland misbruiken om belasting te ontduiken. De gezinnen zoals die van Albert Meyer zijn grotendeels verdreven naar de Bijlmer, Purmerend en Almere.
Ook café DE ENGELBEWAARDER aan de Kloveniersburgwal is er niet meer. Kastelein Bas, in wie de toenmalige uitbater en boekenliefhebber Bas Lubberhuizen herkend kan worden, leeft nog, maar de redacteuren van Vrij Nederland die er dagelijks hun kelkjes leeg dronken, zoals Martin van Amerongen en Joop van Tijn, zijn al jaren heen. Net als Ischa Meier die er vaak kwam met zijn vrouwen, minnaressen en favoriete hoertjes en een zak vol boeken waarvan hij de flapteksten las. Ook stamklant Robert Jasper Grootveld, die model stond voor Crazy Horse is er niet meer, net als Simon Vinkenoog, de magiër van het vrije woord. Wel zijn gelijkgestemde filosofen als Roel van Duin en Ruud Schimmelpenninck nog onder ons, maar worden hun ideeën nauwelijks nog begrepen. Ook café oud Mokum is verdwenen, met stamklanten en al.
In de gevoelswereld van schrijver Ton van Reen spelen de zelfgenoegzame leden van de georganiseerde samenleving een uiterst sinistere rol. Wreedheid, vreemdelingenhaat en bloeddorst liggen achter hun oppervlakkige en zo fatsoenlijk lijkende gedrag voortdurend op de loer. De helden van Ton van Reen behoren zonder uitzondering tot de kwetsbaren en de slachtoffers: eenzame kinderen, hoeren, landlopers, kermisgasten en zonderlingen, mensen die echter een warmer hart hebben dan de directeuren van de Rabobank en de Tweede Kamerleden van de VVD.
Over de boeken van Ton van Reen schreef Aad Nuis in de Haagse Post: ‘Hij schrijft eigenlijk steeds sprookjes, waarbij de toon onverhoeds kan omslaan van Andersen op zijn charmanst in Grimm op zijn gruwelijkst.’ Reinjan Mulder schreef in NRC-Handelsblad: ‘Het proza van Ton van Reen is mooi als poëzie.’ En Gerrit Krol schreef in dezelfde krant: ‘Ton van Reen schrijft leerboeken voor schrijvers.’
De laatste druk van dit boek verscheen in VERZAMELD WERK deel 1, Uitgeverij De Geus isbn 978 90 445 1351 6
Volgende week dinsdag starten we in dit digitale literaire magazine fleursdumal.nl met de roman KATAPULT, DE ONDERGANG VAN AMSTERDAM van Ton van Reen. KATAPULT zal iedere week op dinsdag en vrijdag verschijnen. Wij wensen onze lezers veel leesplezier.
Redactie fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Archive Q-R, Art & Literature News, Reen, Ton van
Ton van Reen
Jef van Kempen houdt van gedichten
Jef van Kempen houdt van gedichten.
Hoe is dat zo gekomen?
Lang geleden las Jef het gedicht DE MUS van Jan Hanlo. Hij las en beluisterde het goed.
Hij hoorde dit:
DE MUS
Tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
tjielp
etcetera.
Let op: het woord ETCETERA hoort bij het gedicht.
Dit etcetera betekent: eindeloos. Het gedicht DE MUS is dus een eeuwigdurend gedicht, dat overgaat van mus op mus.
Toen Jef het gedicht driemaal had gehoord, besloot hij vooral een vervolg te geven aan het laatste woord van het gedicht: etcetera.
Hij schafte vogeltjes aan om ten eeuwigen dage het gedicht van Jan rond te horen zingen.
Dat is nou eens een lesje leren uit de literatuur.
Etcetera, met een mensenleven lang durend vervolg op het getjielp.
Toevallig ben ik erachter gekomen waarom Jan Hanlo dit gedicht schreef.
In de donkere jaren van de wederopbouw na de oorlog gaf Jan les in de Engelse taal aan het instituut Schoevers voor aankomende secretaresses. En als het zo uitkwam gaf hij ook les in boekhouden.
Nu denken veel mensen dat zo’n bestaan voor een dichter vreemd is, maar het karakter van Jan Hanlo een beetje kennend, ik heb hem vaak meegemaakt, begrijp ik heel goed dat hij als dichter het dichtst bij zichzelf was als hij zijn kop vrij had in gebondenheid. De baan als leraar Engels en boekhouden beviel hem, omdat het zo absurd was. Tegen mijn achterneef Peter van Reen, illustrator en tekenaar bij de krant Het Volk, met wie hij bevriend was, zei hij dat alleen structuur het leven zinvol maakte.
Ten tijde van zijn gevangenschap in de klas en de leerlingen debet en credit leerde, moet hij ook naar buiten hebben verlangd. Vaak moet hij mussen aan het schoolraam hebben horen tjielpen en dat moet een zeker verlangen naar vrijheid hebben opgeroepen.
Terwijl hij de leerlingen sommen liet maken, luisterde hij naar de mus en, altijd op zoek naar structuur, zocht hij naar de structuur van het getjielp van het levenslied van de mus op de vensterbank van het klaslokaal.
Hij noteerde de klanken en hoorde zeven varianten, die eindeloos herhaald werden. Dat bracht hem ertoe het woord etcetera toe te voegen aan het klankgedicht over de mus.
Hij was blij, want hij had de structuur betrapt in het gezang van de mus.
Het bleek hem dat de mus niet zomaar wat zong, maar zichzelf oneindig bleef herhalen. Die eeuwige herhaling vatte hij samen in het woord etcetera.
Nu denken velen dat Jan Hanlo een liefhebber van vogels was. Dat was niet zo.
Als hij tijdens zijn lessen aan het Schoeversinstituut, naar buiten kijkend een kraai op een grasveld zou hebben gezien, had hij mogelijk het volgende gedicht geschreven:
Ka ka ka, kaka, krrr krrr , ka
krrr ka, ka krrr,
ka ka ka ka, krrrr , ka ka
krrr krrr krrr, ka
kaka, kaka, krrr, kaka, ka
kakaka, krrr ka, kakakaka, ka
ka
etcetera
Jef, die in de loop der jaren heeft geleerd om met vogels te praten zou dit gedicht als volgt hebben vertaald:
Wat doet die hond op ons grasveld
hij jaagt ons weg, die hond hoort hier niet
wat doet die hond, jaag hem weg
jaag hem de bomen in
die hond hoort hier niet, het gras is van ons
jaag hem de bomen in
wat doet die hond op ons gras
jaag hem weg
jaag hem de bomen in.
wat doet die hond op ons grasveld
wat?
etcetera
Zo is dus niet de kraai maar de mus heel toevallig in de Nederlandse literatuur terechtgekomen, maar had voor hetzelfde geld een kraai het onderwerp van een beroemd gedicht kunnen worden. Het had niet uitgemaakt. Het gedicht blijkt vooral bekend te zijn gebleven door het woord etcetera. Het ging Jan Hanlo in deze alleen om het woord etcetera. Heel tevreden schreef hij dat op, omdat hij de structuur van het vogelliedje had gevonden en hij begreep dat het gedicht eindeloos zou blijken te zijn.
Waarom was Hanlo zo uit op structuur? Waarom dwong hij zichzelf om alles wat hij deed gestructureerd aan te pakken? Tijdens mijn bezoeken aan Hanlo in het poorthuisje in Valkenburg, waar hij woonde in een eenkamervertrek, heb ik dat ontdekt. Hij legde zichzelf structuur op omdat hij geheel ongestructureerd was. En elke keer was hij blij om te ontdekken hoe anderen, in dit geval een mus, structuur aanbrachten in hun leven. Dat was ook de reden waarom hij in een piepklein huisje woonde. Een huis met meerdere vertrekken kon hij niet aan. Hij moest altijd alles onder handbereik hebben. Dat er zich spullen in andere vertrekken zouden bevinden, spullen die hij niet kon zien, was te veel van hem gevraagd.
Door zijn altijddurende jacht naar structuur beperkte hij zijn omgeving tot een steeds kleinere woonomgeving. In dat eenkamerwoninkje moest alles aanwezig zijn. Ook zijn motor.
Een andere reden om structuur aan te brengen was zijn armoe. Hij was zo arm als een rat. Wel beroemd in kleine kring, maar al heel lang zonder werk en af en toe vijf gulden vangend voor een gedicht in een literair tijdschrift. Het Fonds voor de Letteren bestond nog niet. Armoe dwong hem om heel gestructureerd met zijn geld om te gaan.
Waarom deze inleiding over Jan Hanlo als ik praat over het werk van Jef van Kempen?
Er moeten enkele dingen worden rechtgezet.
Jefs lievelingsgedicht is het gedicht De Mus van Jan Hanlo. Maar Jef heeft altijd gedacht dat Jan het gedicht heeft geschreven uit liefde voor de mus.
Niets is minder waar. Zaten er mussen op de vensterbank van zijn woninkje, dan joeg hij ze weg met een nijdig getik tegen het raam.
Het was Jan enkel en alleen te doen om het woord ETCETERA.
Herhaling van altijd hetzelfde: dat was structuur, dat was de structuur die hij voor zichzelf zocht.
Jef hoorde bij het lezen van het gedicht DE MUS inderdaad een tjielpende mus. En dacht dat Hanlo door dat ETCETERA het getjielp van de mus oneindig had willen horen. Waardoor het Jefs lievelingsgedicht werd omdat hij zelf ook oneindig naar het zingen van vogeltjes wilde luisteren. Om het gedicht van Jan Hanlo eindeloos te kunnen horen, schafte hij vogeltjes aan en zette zijn kleine tuin vol met vogelkooien om eindeloos het gedicht DE MUS te kunnen horen.
Vinken, sijsjes, paradijsvogeltjes, ik heb geen idee hoe die vogeltjes allemaal heten, maar vanaf de ontdekking van het gedicht DE MUS werd en wordt er in de kleine tuin van Jef dag en nacht, ETCETERA, gezongen.
Dames en heren, de inspiratie van een dichter kan uit onverwachte bronnen komen.
Jef ging verder dan Jan Hanlo. Niet alleen de vogeltjes en hun gezang boeien Jef, hij luistert naar de taal die zijn vogeltjes zingen. Naar de tekst van het vogellied. Vaak zit hij uren voor het hok, met een blocnote op schoot, te luisteren en streepjes te zetten. De dichter Jef van Kempen is de notulist van vogelcomposities.
Jef heeft ontdekt dat de taal van de vogels ingewikkeld is, maar ook dat er een bepaalde ordening in zit die lijkt op poëzie.
Dat eenmaal ontdekt hebbende blijkt dat, nu zijn verzamelde gedichten verschijnen, de meeste van zijn gedichten zijn ontstaan uit de aanzetten die hij heeft gemaakt in zijn blocnote met aantekeningen van het vogelgefluit in zijn tuin.
Om die vogeltjesteksten voor mensen zichtbaar en hoorbaar te maken, heeft Jef er mensenwoorden bij gevonden, zoals bij het gedicht van de kraaien die de hond op hun grasveld de boom in willen jagen Jef weet de vogeltjesteksten te vertalen naar het menselijk oor.
In aanzet zijn dus al zijn gedichten een vertaling van vogeltjesgefluit.
Zo blijkt dat Jef een dichter is geworden door het eindeloze woord ETCETERA van Jan Hanlo, die met dat woord een gedicht met eeuwigheidswaarde schiep.
Blij door het vertalen van de vogelliedjes in gedichten, ging Jef op zoek naar vergelijkingsmateriaal. Hij ontdekte de ene na de andere dichter die, elk op een eigen manier, de taal van vogels, olifanten, zebra’s en andere spraakmakende dieren opving en bewerkte voor het menselijk oor.
Er ontstond een grote collectie poëzie in huize Van Kempen, tot de kasten ervan uitpuilden. Jef besloot de gedichten die hij in zo’n prachtige vertalingen uit de meest uiteenlopende talen vond, uit te venten naar anderen.
Kortom, hij wilde anderen deelgenoot maken van het ETCETERA van Jan Hanlo.
Zo ontstond zijn weblog KEMPIS.nl.
In alle talen van de wereld vind je op zijn weblog gedichten van poëten, die net als Hanlo op zoek zijn naar iets wat aanvankelijk niet te begrijpen is, maar door de vertaling of de hertaling van de dichter begrijpelijk wordt.
Hanlo, die van kind af aan verdwaald was in het bestaan, was op zoek naar structuur in zijn leven. Pierre Kemp, altijd in het zwart gekleed, was juist op zoek naar kleur ter compensatie van zijn zwart gemoed. Vinkenoog was op zoek naar de structuur van het telefoonboek, omdat hij met alle mensen in de wereld in gesprek wilde blijven. Rilke was altijd op zoek naar de geluiden van de liefde.
Elke dichter blijkt op zoek te zijn naar iets dat aanvankelijk voor hem geheimzinnig is en dat hij wil bewoorden, waardoor hij er vertrouwd mee raakt.
Zo is Jef de verklanker geworden van de vogeltjestaal, maar ook van de taal van zijn omgeving. En dat is, in de ruimste zin, de stad Tilburg.
Ik besluit met een gedicht uit de bundel van Jef dat hij ook zelf heeft terugvertaald naar de taal van de vogels:
LANDSCHAP
Duizend kraaien
in de oude berk
tekenen
de grijze lucht
Deze leegte
had ik
niet vermoed
En nu het gedicht zoals het door Jef aan de vogels wordt verteld:
Bliep bliep tjiep, rrrrr
tjielp tjielp piep
piep piep piep piep
tjielp piep piep
rrrrr rrrrr piep tjielp piep
pieppiep rrrrrrr
hiep hiep tjielp piep
pieppiep piep rrrrrrrr
piep
etcetera
Zo vertelt Jef in de in hem opkomende gedichten aan de Tilburgse vogeltjes. De vogeltjes die in zijn tuintje zitten, de vogeltjes in het struikgewas rond de Hasseltse Kapel, het vogeltje dat doorklinkt in het gefluit van een vrolijke student op de fiets op weg naar school.
Kortom, voor al het gezang en getjielp dat Tilburg heet.
Jef heeft goed naar Jan Hanlo geluisterd. Hij heeft goed naar de vogeltjes geluisterd.
Wie Jef door Tilburg ziet dwalen en hem vreemde klanken hoort uitstoten, moet niet denken dat hij gek geworden is. Hij communiceert met de vogels.
ETCETERA. En dat nog vele jaren.
Op zondag 16 december 2012 vond in Boekhandel Livius in Tilburg de presentatie plaats van de nieuwe bundel van Jef van Kempen: Laatste bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012. Op die bijeenkomst ontving Jef van Kempen uit handen van burgemeester Peter Noordanus de grote zilveren legpenning van de gemeente Tilburg voor zijn verdiensten op het gebied van literatuur en cultuur. Ton van Reen las zijn verhaal: ‘Jef van Kempen houdt van gedichten’ voor.
Jef van Kempen: Laatste Bedrijf. Een keuze uit de gedichten 1962-2012. Uitgeverij Art Brut – ISBN: 978-90-76326-06-1 / 68 pag. – 12,50 euro – geïllustreerd, 24×15 cm / Gedichten en illustraties van Jef van Kempen / Vormgeving Michiel Leenaars / In de bundel zijn tevens een aantal bijdragen opgenomen van Julia Origo, Monica Richter en J.A. Woolf.
Foto’s: Hans Hermans, Joep Eijkens, Peter IJsenbrant
fleursdumal.nl m a g a z i n e
More in: Jef van Kempen, Kempen, Jef van, Reen, Ton van, Reen, Ton van
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
4
Onze lakens zwegen gelukkig altijd, ook als de pastoor voorbijfietste en ze hem toe hadden kunnen schreeuwen wat jongens in bed wel deden maar nooit opbiechtten, maar dat deden de lakens, die net zo’n hekel hadden aan wasbeurten als ik, lekker niet. De pastoor met zijn zoete praatjes kon hen gestolen worden.
“En toen, grootmoeder?”
Moeder, nog rood van de kou, spreidde haar armen naar de kachel om zich te warmen en keek mij beschuldigend aan.
“Je had me wel kunnen helpen, kwajong,” zei ze.
“En toen?” vroeg ik. Ik probeerde me voor te stellen hoe mijn moeder, die nu in die oude jas, die ooit van vader was geweest maar nog te goed om weg te gooien, met haar gezicht rood van de kou in de rozige gloed van de kachel stond, ooit als meisje in de gang had gestaan voor de spiegel met zijn gepolitoerde nepgouden lijst en haar haren kamde. Maar het beeld van het meisje met de vlechten, dat ze was toen ze twaalf was en zoals ze op een foto op het dressoir stond, kreeg ik niet voor ogen. Hoewel die oude jas zo oud en haveloos was, vond ik hem nu heel erg mooi en precies bij haar passend. Het kon niet schelen dat er geen knopen aan zaten. Ik begreep opeens dat ze die jas nooit weg zou kunnen doen omdat hij van mijn vader was geweest. Het kon niet schelen dat hij legergroen was en dat hij tien jaar in de paardenstal van de marechaussee aan de kapstok had gehangen. Er was geen lekkerder lucht dan de geur van de paardenstal van mijn vader de wachtmeester bij de marechaussee die, hoog gezeten op zijn paard, mijn moeder ooit ten huwelijk had gevraagd, zonder dat hij wist hoe ze heette en zonder dat ze hem bij zijn naam kon noemen, terwijl ze beiden wisten dat ze nooit meer buiten elkaar zouden kunnen.
“En toen, grootmoeder?”
Ze keek me een beetje verbaasd aan.
“De rest weet je zelf wel.”
“Ja ja, de rest weet ik zelf.” Ik wist dat ik nu haar verhaal aan mezelf moest vertellen, omdat mijn moeder, die de hoofdpersoon in haar vertelsel was, nu bij ons in de keuken was. Nu kon grootje het verhaal over haar dochter, die haar niet wilde helpen met de was, niet afmaken, want dat was tegen haar regels. Een andere keer, als moeder naar de bakker was of bij een buurvrouw thee was drinken, zou ze de rest vertellen.
“Ja ja, ik weet alles,” herhaalde ik.
“Is er weer iets wat ik niet mag weten?” vroeg moeder, een beetje ontdooiend in de gloed van de kachel, hoewel de koude lucht nog steeds tussen de plooien van haar jas ontsnapte en de geuren van ijs en rook van de steenfabriek de keuken binnenbracht.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree.
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Reen, Ton van
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
Het was lekker warm in de keuken van mijn grootmoeder, die toevallig ook onze keuken was, ik weet niet eens meer of wij bij háár woonden of zij bij óns. Het was vooral zo behaaglijk omdat er ijspegels van bijna een meter aan de dakrand zonder goot hingen, sprookjesachtig schitterend ijs. Doordat de zon erop stond, zag ik de kleuren erin leven. De ijspegels maakten van ons sobere huis een toverkasteeltje, vooral door de sprookjesachtige verhalen die mijn grootmoeder, het liefst met dit soort winterweer, aan ons vertelde. Vaak verhalen over de geheimen van de Peel, over de verborgen schatten in het Soemeer die je alleen met middernacht kunt vinden als je er zeker van bent dat je ziel zo wit is als een pas gewassen laken, of over de geest van de Romein die de gouden helm zoekt die hij in het moeras heeft verloren. Verhalen soms zo griezelig dat ik van spanning met mijn kont vast leek te vriezen aan mijn stoel. Stijf van spanning, bang dat ik door me te bewegen de hele sfeer in de keuken naar de maan zou helpen en de betovering van de vertelling zou verbreken.
Zo ging het meestal, maar elke dag was het een beetje anders.
“Er was eens een meisje dat haar moeder nooit wilde helpen met de was, met de was strijken, met de was ophangen,” zo begon grootje haar verhaal van vandaag. Misschien kwam ze tot dit verhaal door mijn moeder, haar dochter, die buiten bezig was met het wasgoed. Moeder haalde de stijf bevroren lakens, waaruit de dromen van drie jongens en een meisje waren weg gekookt, van de lijn. Helaas moest de wasbeurt worden overgedaan omdat een hoestbui van de schoorsteen van de steenfabriek een laagje roet over de schone lakens had gespreid, alsof de duivel eroverheen had geademd.
Mijn grootmoeder betrok de gebeurtenissen van het moment altijd in haar verhalen, dus toen ze vertelde over het ongehoorzame meisje dat haar moeder niet wilde helpen, keken we beiden tussen de ijspegels door naar mijn moeder die buiten in gevecht was met onwillige lakens die niet meer terugwilden naar onze jongensbedden en zich ijzig stijf hielden in hun verzet tegen een volgende gloeiende kookbeurt in de wasketel. Met over haar zomerschort een oude jas, die open hing door gebrek aan knopen, probeerde moeder de lakens die dreigden te breken van de draad te tillen. Fier, met wapperende haren in de wind, stond ze daar, kwaad omdat wij geen poot uitstaken om haar te helpen.
Grootmoeder en ik spanden vaker samen tegen moeder, vooral in een geval als dit, omdat het allemaal haar eigen schuld was. Grootmoeder had haar gewaarschuwd en wel tien keer gezegd dat het veel te koud was om de natte lakens buiten te hangen. En ik had haar gezegd dat ik het helemaal niet nodig vond dat de lakens werden gewassen omdat ik het juist lekker vond dat ze een beetje vies waren en naar mij roken als ik naar bed ging. Ik vond het helemaal geen lolletje om in de winterse slaapkamer tussen koude gesteven lakens te slapen, liever waren me de lakens die een beetje aanvoelden als mijn eigen vel, een huid die ook weinig zeep kon verdragen.
Het was wel spannend dat het verhaal dat grootmoeder nu begon te vertellen over mijn moeder ging en dat ik dat wat ik nu te horen kreeg eigenlijk niet mocht weten. Een kind hoorde niets te weten van de kwade streken van zijn ouders toen ze zelf nog kinderen waren. Maar grootmoeder lapte al dit soort wetten aan haar laars. Daarom vertelde ze het verhaal over een meisje dat niet wilde luisteren in de vorm van een sprookje, dat had ik wel door. Ik mocht het geloven of niet. Misschien snapte ik het nu nog niet, maar later wel.
Met de verhalen van grootmoeder kon het alle kanten op. Ze hield er vooral van om te vertellen over de mensen ‘die van ons waren’ maar die er toevallig niet bij waren, in ieder geval niet binnen gehoorafstand. Omdat wij twee alleen binnen waren en moeder buiten bezig was, was zij het onderwerp. Ik kende grootmoeder door en door. Straks als ik naar Jong Nederland was en zij alleen was met moeder, zou ze, zeker weten, het een en ander over mij vertellen. Soms deed ik of ik wegging en sloop even later op kousenvoeten door de achterdeur naar binnen. Het was altijd raak: dan had ze het over mij. Ik had haar betrapt, maar toch ging ik weg, omdat ik iets hoorde dat niet bedoeld was voor mijn oren. Mijn gedrag was tegen haar spelregels.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree. Teksten uit het verhaal zijn aangebracht op glazen wanden. © Ton van Reen
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Reen, Ton van
foto flerusdumal.nl
Blijvend Vers
presentatie verzamelde gedichten Ton van Reen
Centre Céramique Maastricht
opening van de expositie
BLIJVEND VERS
over leven en werk van schrijver Ton van Reen, bij gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag en zijn vijftigjarig schrijverschap. Op de expositie is zijn hele omvangrijke werk te zien. Alle prozawerken, dichtbundels, kinderboeken en reisboeken zijn in eerste druk aanwezig.
Zondag 4 september 2011
14.30 – 15.30 uur
Centre Céramique Maastricht
Tevens worden zijn Verzamelde Gedichten 1965 – 2007 onder de titel
BLIJVEND VERS
gepresenteerd door poëzie-uitgever De Contrabas.
Het eerste exemplaar van BLIJVEND VERS zal worden uitgereikt aan Huub Graus, met wie Ton al een mensenleven lang bevriend is en met wie hij samen zijn projecten in Afrika heeft opgezet.
Dichter en uitgever Chrétien Breukers is gastheer van de presentatie en zal een gesprek voeren met Ton van Reen. Ton van Reens oudste dichtervriend Leo Herberghs en zijn jongste dichtervriend Daan Doesborgh, beiden stalgenoten van poëzie-uitgever De Contrabas, lezen uit eigen werk.
De bundel BLIJVEND VERS is ter plekke te koop en kan door de auteur worden gesigneerd.
De muzikale omlijsting wordt verzorgd door Ivo Rosbeek en Paul van Loo, die gedichten van Ton van Reen op muziek hebben gezet en hebben uitgebracht op de cd THUIS.
Centre Céramique – Avenue Céramique 50 – 6221 KV Maastricht
fleursdumal.nl magazine
More in: Reen, Ton van, Reen, Ton van
foto jef van kempen 2005
Ton van Reen 70 jaar jong en 50 jaar schrijver
Vandaag verschijnt de bundel Verzamelde gedichten 1965 – 2007
onder de titel BLIJVEND VERS bij poëzie-uitgever De Contrabas.
4 september 2011
fleursdumal.nl magazine
More in: Poets' Portraits, Reen, Ton van, Reen, Ton van
FOTO AAN DE KROEGWAND
Klaar voor de foto
het moment dat de jager als buit wordt geschoten
door een toerist, behangen met trofeeën, veroverd op buit
Gedroogde organen, tanden, vellen en poten
alles verraadt de geur van de dood
amuletten om de goden gunstig te stemmen
en middeltjes om de buit te lokken
pijlen en bogen schietklaar voor het moment van geluk
de resten van een geweer, als onderscheiding gedragen
zoals een analfabeet zijn pen als een fetisj meedraagt
rond de heupen gedrapeerd riet
als camouflage, met geur als lokspoor
Spiegeltjes schitteren op borst en rug
om ongezien aanvallers te laten schrikken
van hun eigen aanblik
Ton van Reen
Ton van Reen: De naam van het mes. Afrikaanse gedichten. In 2007 verschenen onder de titel: De straat is van de mannen bij BnM Uitgevers in De Contrabas reeks. ISBN 9789077907993 – 56 pagina’s – paperback
kempis.nl poetry magazine
More in: -De naam van het mes, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature