Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (01)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (01)
Brandbommen
David Meyer, elf jaar, deed een steen in de houder van zijn katapult en mikte op de zon. Met een hevige knal, als van brekend glas, spatten grote delen van de vurige bal en vielen als brandbommen op de stad.
Een stuk zo groot als een wagenrad sloeg in bij café-restaurant Americain aan het Leidseplein. De explosie drukte de muren in. In korte tijd brandde het hotel als een fakkel. Het vuur vond gretig voedsel in het kurkdroge houtwerk, het pluche van de salons en de garderobes van de in het hotel verblijvende sterren uit de show- en de televisiebusiness. Een schroeiend gordijn van rook en de stank van verbrand vlees stegen op uit de loeiende vlammen.
Vanaf zijn post op het dak van hotel Marriott had David een weids uitzicht over het hele zootje dat Amsterdam heette. Her en der duidelijk herkenbare punten: het stadhuis, de Bijenkorf, het hoekige gebouw van de Shell met zijn blinde muren, de fabrieken in Noord die hun gifgele rook over de stad uitbliezen, het IJ, schepen in de dokken staken hun enorme rompen onfatsoenlijk hoog boven het water uit. Rond de stad de gordel van betondorpen. Het massief van de Bijlmer. Meer naar het noorden een grijze vlakte van water, weilanden en mist.
David kon vaststellen dat het Beursgebouw en de Vondelkerk waren getroffen. Ook steeg een dikke kolom rook op uit de buurt van de stadskwekerij Frankendael: misschien waren ze er alleen maar bezig met het opstoken van rommel. Hier en daar waren nog een paar kleinere vuurhaarden. David kon ze niet lokaliseren achter de wirwar van oude daken en nieuwe gebouwen.
Hij zat op de rand van de schoorsteen en spuwde in de rookpijp. Het dak van het Marriott was zijn lievelingsplek. Hij had er alle rust. Buiten hem was er nooit iemand, alleen de duiven die in de roosters nestelden. Van die dieren had hij geen last, al vond hij ze onuitstaanbare beesten die weinig meer met echte duiven gemeen hadden. Verpest door het stadsleven waren ze verworden tot de varkens onder de vogels. Ze vraten zich zo vol dat ze niet veel meer dan apathisch voor zich uit konden kijken. En als ze er eens op uitgevlogen waren, om hun eeuwige honger te stillen, dan hadden ze er de grootste moeite mee weer tot op het dak te vliegen, zo plomp en zwaar waren ze.
De branden veroorzaakten paniek in de stad. Nieuwsgierigheid maakte zich van de mensen meester. In drommen haastten ze zich naar de brandhaarden. Niemand wilde iets van de sensatie missen. Brandweerwagens en ambulances scheurden met loeiende sirenes door de stad. Politieauto’s jankten rond door de volslagen wanorde. Het was allemaal zo enerverend dat zelfs de vette duiven verbaasd begonnen te koeren nu de stad steeds meer naar het land rook.
David wilde van dichtbij getuige zijn van het reddingswerk. Kwam hij altijd ongezien boven via de brandladder, naar beneden ging hij brutaalweg met de lift.
Hij opende een luchtrooster, klom tussen de verwarmingsbuizen door en stond oog in oog met de hydraulische machine van de lift. Via het deurgat van een bergkast bereikte hij de hoogste verdieping. Een paar kamermeisjes waren bezig wasgoed in zakken te proppen. Ze keken niet eens op toen ze hem zagen. Ze kenden hem. Ze wisten niet anders of hij hoorde bij het hotel. Het kwam nooit in hun hersens op zich af te vragen waar hij vandaan kwam en bij wie hij dan wel hoorde.
Ton van Reen: Katapult (01)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van