Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (03)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (03)
`Hé, waar moet jij zo haastig naartoe?’ riep David.
Crazy hoorde en zag hem niet. Hij leek vastbesloten door te rennen tot hij erbij zou neervallen. Teleurgesteld keek David hem na. Crazy Horse gedroeg zich weer zoals men van hem kon verwachten, onbesuisd en recht op het doel af.
Crazy was zijn grote vriend. David zocht hem vaak op, op zijn zolderkamer in de Goudsbloemstraat, meestal als hij even tot zichzelf wilde komen. De rust van het rommelige kamertje beviel hem, maar het was vooral Crazy zelf die hem trok. Crazy had aandacht voor zijn problemen. Vanaf het moment dat ze elkaar hadden leren kennen, klikte het. Eigenlijk had hij de student ontmoet door zijn zus Mireille, met wie Crazy al jaren scharrelde. Ze waren wel gek op elkaar, die twee, maar ze leidden allebei een geheel eigen leven, zodat niemand wist hoe het er met hun verhouding voor stond. Waarschijnlijk wisten ze dat zelf ook niet.
David voelde een weeë druk in zijn maag, iets wat het midden hield tussen misselijkheid en honger. Om de woede die hij in zich voelde opkomen te onderdrukken, pakte hij zijn katapult, haalde een gladde steen uit zijn zak en legde aan op de bovenste verdieping van hotel Marriott. Met een droge knal brak een van de grootste ruiten. Nog een drietal andere ruiten moest het ontgelden voordat David het kokende gevoel in zijn bloed kwijt was.
Door het Vondelpark ging hij op weg naar huis. Normaal liepen er altijd veel mensen; nu was het er stil. Alleen een oud vrouwtje liep rillend voor hem uit. Er vloog een klein vogeltje boven haar kruin, een winterkoninkje dat in de stad was verdwaald en afging op de piepgeluidjes die uit de keel van het vrouwtje kwamen, alsof er een rat in zat. David kende haar. Ze liep hier vaak rond. In het voorbijgaan wilde hij haar goedendag zeggen. Hij durfde het niet. Hij had nooit iemand iets tegen haar horen zeggen. Altijd liep iedereen haar voorbij, alsof ze er gewoon niet was. Haar ogen stonden vreemd. Ze keek langs iedereen heen.
In het park zag hij de eerste voorbodes van de lente: zwerverstypen met een gitaar in het gras, nog zo jong dat ze zeker van huis waren weggelopen. Om vrij te zijn. Ze aten friet uit kartonnen schaaltjes, zonder zich af te vragen of dat op reis wel de gezondste voeding was. Ook dat het gras nog klam was, leek hun niet te hinderen. Ze waren gelukkig. God wist wat ze nog allemaal aan goeds van de stad meenden te mogen verwachten, gelokt door de fabeltjes die erover werden verteld. Maar de stad was van beton en de mensen die er woonden waren van dezelfde hardheid.
wordt vervolgd
Ton van Reen: Katapult (03)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van