Or see the index
`We moeten zo vlug mogelijk weg.’ Met een takje krast Tijger een tekening in de leemachtige oever.
`Liefst vandaag nog’, valt Thija hem bij.
`Hoelang is het vliegen? Jij weet dat toch?’ Het takje schiet uit en krast dwars door het getekende vliegtuigje. Het voorspelt niet veel goeds. `Een dag of vier’, zegt Thija. `Misschien een week. We moeten zeker tien keer tanken. In Rome. In Bagdad. In Bangkok. Alles is daar heel anders. Weet je dat ze in India hun doden verbranden? Zomaar, langs de rivier, in de openlucht. En dan vieren ze feest.’
Tijger veegt de tekening uit en begint opnieuw, met fermere strepen.
`In India hebben we weinig geld nodig’, zegt Thija, die de kas beheert. `Als je honger hebt, geeft iedereen je te eten. Uit dank hoeven we alleen maar voor de mensen te bidden.’
`Maar de dertien gulden die we hebben, is niks’, zegt Tijger. `Retour Peking kost vijfhonderd gulden. Per persoon. Zoveel geld krijgen we nooit bij elkaar. We moeten een bank overvallen.’ Hij praat te veel, waardoor zijn tweede vliegtuig een plomp ding wordt dat zeker nooit zal kunnen opstijgen. Het waarschuwt hen voor een ramp.
Mels voelt de zon op zijn huid, zo warm alsof een heet strijkijzer bij zijn vel wordt gehouden. Hij is niet alleen warm van de zon, maar ook van Thija, die vlak naast hem ligt, met haar kleine melkwitte borsten. Is dit de bekoring waarover de pastoor vaak praat in de godsdienstles?
Hij schopt zijn schoenen uit, stroopt zijn broek af, neemt een aanloop en duikt over het riet heen de beek in. Het water sist, alsof er een duivel in een wijwatervat valt.
Hij zwemt een stukje de stroom af, en dan weer terug. Als hij op de oever stapt, ziet hij dat Thija haar ogen heeft gesloten. Het lijkt of ze slaapt. In haar slaap heeft ze een arm op Tijgers borst gelegd.
Stilletjes pakt Mels zijn kleren bij elkaar en kleedt zich aan, verscholen achter het riet.
Hij kijkt uit over de Wijer, net zo lang tot het licht op het water pijn doet aan zijn ogen. Hij wacht tot ze hem missen en hem zullen roepen. Maar hoelang hij ook wacht, het blijft stil.
Zijn hart bonkt van de stilte. Of is het de pijn van de jaloezie, die soms als een spijker in zijn hoofd zit? Soms barst hij van de afgunst op Tijger, terwijl hij hem toch juist alles gunt.
Eindelijk, als hij denkt dat ze hem echt vergeten zijn, en de zon de bossen aan de horizon in brand zet en de rook in vette witte wolken naar het noorden drijft en er een kleine vogel voorbij ritselt, alleen om zijn eenzaamheid te benadrukken, hoort hij Tijger roepen.
`Mels, Mels! Kom je! We gaan varen!’
`Ik kom!’ Blij rent hij naar hen toe.
Thija en Tijger wachten al in de boot. Tijger staat op de plecht. Mels springt in het schuitje en grijpt de riemen. Thija zit tegenover hem, op haar schoot de reistas die haar rood met wit gespikkelde zomerrok wat optrekt, tot net over haar knieën. Haar albasten benen zijn net zo blauwwit als de handen en het gezicht van de Maria in de crypte. Thija lijkt wel gebeeldhouwd, zo glad is haar huid.
Het litteken op haar knie zit er nog. Het is net een kleine mond. Ze heeft het overgehouden van het ongeluk met de fiets, een jaar geleden. Ze zat bij hem achterop. Toen hij van het pad raakte en viel, sloeg ze met haar knie op de grond. Hij voelt zich nog steeds een beetje schuldig, maar toch vindt hij het litteken ook mooi. Telkens als ze het ziet, zal ze aan hem moeten denken.
`Kijk niet zo. Jouw spullen zitten ook in de tas, hoor. We vergeten je niet.’
`Dat dacht ik ook niet’, zegt Mels, maar hij dacht het juist wel.
`Als we in China zijn, gaan we over de Chinese Muur lopen. Die is net zo hoog als de Alpen en helemaal van kristal.’
`Koud’, zegt Tijger, die de boot met een stok van de oever weghoudt. `Nemen we winterkleren mee?’
`In China schijnt altijd de zon, ook in de winter.’
`En na die wandeling?’
`Het is meer dan duizend kilometer, dat is een maand lopen.’
`Daarna gaan we op bezoek bij de keizer, om uit te rusten’, zegt Tijger.
`Ze hebben allang geen keizer meer’, zegt Thija. `De communisten hebben de hele keizerlijke kliek in mootjes gehakt en aan de vissen in de Jangtsekiang gevoerd.’
`Als het waar is, is het gruwelijk’, zegt Tijger.
`Het ís waar. Nu eet geen mens meer vis uit die rivier omdat de vissen als mensen kunnen praten.’
`Lijkt me leuk, een pratende vis’, zegt Mels.
`Stel je voor, een vis die opeens tegen je begint te praten en om zijn leven smeekt. Wat zou je doen?’
`Teruggooien.’
`Forellen weten niet wat pijn is’, zegt Tijger. `Als je ze de kop afsnijdt, knipperen ze niet eens met de ogen.’
`Dat ze de keizer hebben vermoord, was zijn verdiende loon’, zegt Thija. `Hij was bijzonder wreed. De Chinezen die niet van hem hielden, liet hij onthoofden.’
`Kun je van iemand houden omdat het moet?’
`Dat kan.’
`Van wie hou jij dan?’
`Zoiets vraag je niet.’
Mels kan zijn tong wel afbijten. Soms is zijn tong vlugger dan zijn verstand.
Hij spuwt in zijn handen, om meer grip te hebben op de gladde handgrepen. Hij heeft meer eelt dan Tijger, want die roeit nooit. Mels is niet zo watervlug als Tijger, maar sterker. Zijn armspieren zijn zo hard als kabels. Eens zal hij alles terugwinnen.
Ton van Reen: Het diepste blauw (021)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels vraagt zich wel eens af wie hij in zijn leven het meest heeft gemist, Tijger of Thija. Hij had nóóit zonder hen willen leven, maar hij heeft altíjd zonder hen geleefd.
Hij ging vaak bij Tijger slapen. Of Tijger kwam bij hém slapen. In het kermisbed, zoals zijn moeder het uitklapbare logeerbed noemde. Urenlang lagen ze te praten over later. Ontdekkingsreizigers zouden ze worden, en schatten zouden ze vinden. Samen lazen ze de boeken van Jules Verne, die Mels van grootvader Rudolf had geleend, de grootvader die altijd thuis, maar in zijn hoofd altijd op reis was. Meestal las Tijger voor, maar als hij las, leek zijn verhaal uit een stripboek te komen omdat hij met gebaren van armen en benen probeerde duidelijk te maken wat er gebeurde. Mels luisterde en keek naar hoe hij toneelspeelde. Nog steeds weet hij precies hoe het putje in de huid bij Tijgers rechteroog eruitzag. Daar had hij hem ooit geraakt met een steen uit zijn katapult, schietend op iets wat bewoog in de struiken, niet wetend dat het zijn vriend was die hem wilde verrassen door hem als een tijger te besluipen. Na dat ongelukje had hij de naam Tijger gekregen.
De reis naar China zou hun eerste grote reis worden. Daarna zouden ze als eersten doordringen tot het diepste van de aarde, waar de gevallen engel Lucifer zijn duivelse driften botvierde op de door God naar de hel verwezen mensen. Tenminste, als de hel echt bestond en eruitzag als op de voorplaat van de catechismus: loeiende rode vlammen in zwarte spelonken, in het vuur de zielen van de verdoemden en woeste duivels die hen prikten met rieken en hooivorken.
Ze zouden onbekende eilanden ontdekken. Ze wilden bewijzen dat alles in de boeken van Jules Verne ook waar gebeurd had kunnen zijn. Alles wat door fantasie was ontdekt, zou volgens hen ook in het écht kunnen bestaan, als je maar wílde dat het waar was. Volgens Tijger was de fantasie de verbeeldingskracht die nodig was om het bestaan zelf te begrijpen. Een soort woordenboek van morsetekens die je moest leren ontcijferen. Tik-tik-tak. Tuut-tuut-tuut. `Hoor je mij? Ik ben Jules Verne. Ik ben het echt. Ik ben hier! Ik wacht op jullie. Waar ik ben? Ja, ik zou dat wel kunnen zeggen, maar dat moeten jullie zelf ontdekken. Als je fantasie niet toereikend is, ben je het ook niet waard mij te ontmoeten. Tot ziens.’ Zo klonken de berichten die hun bereikten. Net als de berichten van de verre radiostations die ze soms opvingen. Vreemde jank- en piepgeluiden. Ze wilden de betekenis ervan achterhalen. Ze wilden nieuwe zeeën ontdekken en onneembare bergen overwinnen, om te bewijzen dat ze écht bestonden.
Soms twijfelden ze, omdat Thija hun verhalen niet geloofde. In haar gedachten sloeg zij een heel andere weg in. Volgens haar was de fantasie een andere werkelijkheid. De dingen die waren beleefd door haar ziel, die ze door reïncarnatie van een ander had gekregen. In haar dromen herbeleefde ze de herinneringen aan een voorbije tijd. Dromen waren oerbelevenissen van een ziel, die net zo erfelijk waren als de kleur van de ogen of het talent om te zingen.
Vooral Tijger wilde zijn gelijk tegenover Thija bewijzen. En daarom las hij boeken over de ruimte omdat hij als eerste mens op de maan wilde staan. Het móést kunnen.
Tijger was ervan overtuigd dat de toren van Babel écht tot in de hemel had gereikt. En dat Jonas écht voortgeleefd had in de buik van de walvis. Tijger zou het allemaal bewijzen.
Als ze eindelijk gingen slapen, wisten ze dat alles mogelijk was. Zelfs een reis naar China.
Ton van Reen: Het diepste blauw (020)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Op weg naar de Wijer komen ze langs de Mariagrot in het processiepark bij de kerk. De grot is gebouwd van de kapotte stenen van de huizen die langgeleden hebben moeten wijken voor de bouw van de meelfabriek. De bewoners hebben rijtjeshuizen gekregen in het Rood Dorp, de wijk die nieuw werd gebouwd voor fabrieksarbeiders.
De buitenkant van de grot is witgekalkt. Een smalle gang loopt naar beneden. Daar, in de crypte, diep onder de grond, staat een beeld van de Moeder Gods met haar dode zoon op schoot. Soms gaan ze daar bidden. Dan vragen ze aan Maria om hun geld te sturen voor de reis naar China. En liefst niet te weinig en liefst een beetje vlug.
Mels gaat naar binnen, maar Tijger heeft vandaag geen zin.
`Maria heeft nog geen cent opgebracht’, zegt hij. `De dertien gulden die nu in de pot zit, hebben we zelf gespaard.’
`Ik geloof niet in wonderen’, zegt Thija. `Ik bid ook niet.’ Ze heeft een hekel aan de donkere kelderachtige ruimte waar ‘s nachts de ratten feestvieren, maar nog meer aan het beeld.
`Je hoeft niet bang te zijn, ik ben bij je.’ Mels zegt het zelfverzekerder dan hij is.
`Ik ben niet bang, al zouden er twaalf draken in de grot zitten. Maar het beeld verbeeldt de dood.’
`Een bedroefde moeder met een dood kind,’ zegt Mels, `dat is alles.’
`Maar ik krijg er nachtmerries van.’
`Dan ga ik wel alleen.’ Mels loopt de gang in. Aan hun voetstappen hoort hij dat ze hem toch volgen. Het geeft hem het gevoel van een overwinning.
De muren van de crypte zweten. De druppels glanzen in het licht van een paar brandende kaarsen. Het is een vochtig hol van cement met een plafond waaraan het door het beton sijpelende water kleine stalactieten heeft gevormd, groenig glinsterend, als hars aan dennenbomen. Het water druppelt in hun haar.
Voor het graf van Christus, met de zware rollende steen om het af te sluiten, zit de rouwende Maria. Ze houdt haar hoofd gekeerd naar haar gestorven zoon die, zijn hoofd en borst met bloed bevlekt, in haar armen ligt. Het op albast lijkende beschilderde gips brokkelt af bij de ogen van de moeder en bij de tenen van haar zoon.
`Waarom beelden ze Maria altijd af als een moeder van smarten?’ vraagt Thija. `Ze moet toch ook gelukkig zijn geweest, met een zoon die God is!’
`Ze heeft altijd geweten dat hij aan het kruis zou sterven’, zegt Tijger.
`Dat kruis’, zegt Thija. `Ik snap zulke gruwelijke beelden niet.’
Opeens begrijpt Mels waarom Thija bang is voor het beeld. Het verhaal van de man die moest sterven aan het kruis is zo alledaags dat niemand er nog bij stilstaat. Overal is de stervende Christus afgebeeld. In elke huiskamer, in elk klaslokaal. Niemand kijkt er nog naar.
Even zijn ze stil. Mels bidt. Niet om geld. Hij vraagt alleen maar aan Maria om niet eeuwig te rouwen om haar zoon, die na zijn dood rechtstreeks naar de hemel is gegaan. God is zeker in de hemel. Dat moet Maria toch beseffen. Mels wil dat zij ook gelukkig is.
Na het verlaten van de grot, schudden ze het water uit het haar, lopen over de brug en slaan het pad in dat langs de Wijer loopt.
De beek nadert het dorp vanuit het bos ten noorden van de watermolen. Zo glad als ijs komt ze uit de bosrand te voorschijn en kronkelt door weilanden en velden. Dan stroomt ze langs het weitje en de tuin van grootvader Bernhard, klatert over het molenrad, valt schuimend het dorp binnen, glijdt langs de vlonder bij het huis van grootvader Rudolf, stroomt onder de brug door en verlaat dan met witte schuimkoppen van haast het dorp aan de zuidkant, waarna haar vaart wordt afgeremd door een stuw die wordt bediend door boeren die hun land met haar water bevloeien. Daarna kabbelt de Wijer als een oude vrouw, bedaagd, breed en bezaaid met de in haast meegenomen bladeren en takken, verder naar de verte. Daar eindigt ze, vastgepind in de horizon, een speld in de wand tussen hemel en aarde.
`Wie het eerste bij de Wijer is!’ roept Tijger.
Ze pakken hun fietsen die vanaf de voorgaande avond op hen stonden te wachten in het voortuintje van grootvader Rudolf, zijn andere grootvader, die bij de brug woont en geen familie van Tijger is.
`Jij maakt van alles een wedstrijd’, zegt Mels pissig. `Jouw fiets is veel beter. Je bent een half hoofd groter. Jij wint altijd.’ Mels’ hoofd is al rood voordat hij zich heeft ingespannen, maar ditmaal is het vooral van ergernis.
`Je krijgt twintig meter voorsprong’, zegt Tijger.
`Goed, jij je zin.’ Mels geeft toe om van het gezeur af te zijn.
`Ik doe niet mee’, zegt Thija. `Het is me veel te heet.’
Bedaard stapt ze op haar fiets, slaat haar jurk over het zadel om hem niet onder haar billen te laten kreuken, en trapt fluitend naar het riviertje. De jurk bolt op door de wind, waait als een ballon achter haar aan en laat haar benen bloot tot aan de pijpjes van haar broekje. Hoe vaak ze de jurk ook terugslaat, de wind is vlugger dan haar handen en trekt hem pesterig steeds weer op. Dus laat ze het maar zo. Het moet prettig zijn, de zon op haar benen.
`Eén, twee, start!’ roept Tijger.
In een paar tellen heeft Mels Thija ingehaald. Hij moet remmen omdat Thija even omkijkt en daardoor begint hij een beetje te slingeren. Zijn voorwiel schiet in het gras langs het pad. Hij heeft moeite de fiets weer op het pad te krijgen en vaart te maken. Hij is zijn voorsprong kwijt. Tijger zoeft langs hem heen. Mels ziet de ijskoude blik in zijn ogen en vergeet bijna te trappen. Tijger is hem de baas. Zegevierend steekt die zijn handen al in de lucht. Mels is teleurgesteld. Het was ook stom van hem om meer naar Thija’s blote benen te kijken dan naar het pad.
`Mijn horloge’, zegt Tijger.
`Het is míjn horloge’, zegt Mels, maar hij doet het toch af en geeft het aan Tijger. `Ik win het terug, dat zul je zien.’
Eindelijk arriveert Thija. Ze ziet dat Mels zijn horloge weer verspeeld heeft.
Ze leggen de fietsen in het gras, gaan langs de beek zitten en trekken schoenen en kousen uit. Hun benen bengelen in de stroom. Mels voelt het water kietelen, precies op de grens tussen nat en droog.
De zon spiegelt zich in het water. Ze is nog steeds zo rood als een stuk ijzer dat uit het smidsvuur komt en gloeit op Mels’ knieën. Prettig, het randje waar de schaduw van het riet en de stralen van de zon om een stukje huid van zijn been vechten. De zon wint. De schaduw trekt zich langzaam terug.
`Zo warm heb ik het nog nooit gehad’, zegt Tijger, het zweet nog op zijn voorhoofd.
`Eigen schuld’, zegt Thija. `Je gedraagt je als een kater.’
`Ik ben gewoon de beste.’
`Wie het hardst holt, is het eerst dood.’
Zo, die zit. Zelf had Mels zijn vriend niet beter op zijn nummer kunnen zetten. Toch heeft hij ook met Tijger te doen. Ze zijn elkaars neven en elkaars beste vrienden, maar ze betekenen veel meer voor elkaar dan wanneer ze elkaars broers zouden zijn. Ze gunnen elkaar alles, ook dat wat ze allebei willen hebben. En soms zijn ze bang voor elkaar, heel even maar, als ze zich afvragen wie er echt gaat winnen als het erop aankomt.
Ton van Reen: Het diepste blauw (019)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels vraagt zich af waarom het in de verhalen die ze van Thija hoorden, altijd draaide om een slechte moeder.
De moeder die alles had, wilde nog één ding meer, de liefde van de mensen winnen. Maar die kon ze niet krijgen omdat haar hart te koud was en haar schoonheid daardoor ijzig en onbegrepen bleef. `Schoonheid moet van binnenuit komen’, had zijn moeder altijd gezegd. Schoonheid was niet te koop.
Slechte moeders had hij niet gekend. Hun moeders waren lieve moeders geweest. Eigenzinnig ook, met veel fantasie levend in hun eigen werelden, waardoor ze het in het dorp hadden kunnen volhouden.
Van Thija’s moeder had hij nooit hoogte gekregen. Was zij zo’n slechte moeder geweest?
Ton van Reen: Het diepste blauw (018)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
‘De avond is ongemak’ is de debuutroman van dichter en schrijver Marieke Lucas Rijneveld.
‘De avond is ongemak’ is het schrijnende verhaal van een religieus boerengezin dat wordt getroffen door de dood van een kind.
Matthies komt op een dag niet meer terug van het schaatsen en laat zijn zusje Jas in totale verwarring achter. Door de ogen van de dertienjarige Jas zien we hoe de familieleden elk op hun eigen manier omgaan met het verlies. Vader en moeder zijn volledig verlamd door verdriet en zien niet hoe Jas en haar zusje Hanna en haar broer Obbe ondertussen langzaam ontsporen.
Onder leiding van Obbe ondernemen ze morbide experimenten met dieren en Hanna en Jas dromen hartstochtelijk van een Redder, een man als Boudewijn de Groot, een man die hen mee kan nemen naar de Overkant en hen in kan wijden in de geheimen van hun seksualiteit.
Marieke Lucas Rijneveld geldt als een van de grootste nieuwe talenten van de Nederlandse letteren. In 2015 debuteerde ze met de meermaals herdrukte dichtbundel ‘Kalfsvlies’, die werd bekroond met de C. Buddingh’ Prijs voor het beste poëziedebuut. In de Volkskrant werd ze vervolgens uitgeroepen tot literair talent van het jaar. Haar voordracht was veelvuldig te horen op literaire podia als Crossing Border, Lowlands, De Jonge Schrijversavond en de Nacht van de Poëzie, en haar gedichten en verhalen verschenen in een groot aantal literaire tijdschriften, waaronder Hollands Maandblad, VPRO Gids en De Revisor.
Rijneveld groeide op in een gereformeerd boerengezin in Noord-Brabant en woont tegenwoordig in Utrecht, de stad die haar in 2015 het C.C.S. Cronestipendium toekende en de Hollands Maandblad Aanmoedigingsbeurs. Naast haar bestaan als schrijver werkt ze op een melkveebedrijf.
Vandaag -31 januari 2018- verschijnt bij Atlas Contact haar debuutroman: ‘De avond is ongemak.’
Auteur: Marieke Lucas Rijneveld
Titel: De avond is ongemak
Roman
Nederlandstalig
Bladzijden: 272 pp.
Druk 1
Bindwijze: Paperback
ISBN10 9025444113
ISBN13 9789025444112
Uitgever: Atlas Contact, Uitgeverij
Verschijningsdatum: 31 januari 2018
€ 19,99
VPRO boeken
Marieke Lucas Rijneveld vertelt over haar roman ‘De avond is ongemak’ in het programma VPRO Boeken op zondag 4 februari 2018 om 11.20 uur op NPO 1. Presentatie: Carolina Lo Galbo
new books
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Book Stories, Archive Q-R, Archive Q-R, Art & Literature News, Marieke Lucas Rijneveld, Rijneveld, Marieke Lucas
`Vandaag gaan we vertellen’, zegt Thija, terwijl ze voor de jongens uit de straat uit hinkelt en een zak ulevellen omhoog houdt. Ze springt recht op de zon af, die als een roze reuzensinaasappel boven de graansilo uit rijst en roestig licht over de betonnen reus giet.
In een paar tellen wordt het grijze gevaarte, dat het hele dorp beheerst, rozerood geverfd, een fraai decor waartegen de hinkelende Thija in haar paarse jurk afsteekt als een praline op een suikertaart.
Mels gooit een paar stenen naar de zon, die hulpeloos in de lucht hangt en zich niet kan verschuilen voor kwajongens.
`Ik heb over China gedroomd’, zegt Thija, terwijl ze even stilstaat om haar haren achter haar oren te strijken. `Mijn hoofd zit vol nieuwe verhalen.’
`Er klopt geen fluit van jouw verhalen over China’, zegt Tijger rustig. `Alles wat ik erover heb gelezen, is heel anders dan wat jij vertelt.’ Mels kijkt ervan op dat Tijger zo tegen haar praat.
`Je kunt er pas over oordelen als je er zelf bent geweest’, zegt Thija. `Boeken liegen. Binnenkort zie je zelf dat ik gelijk heb.’
`Geloof je echt dat we ooit uit dit gat wegkomen?’ vraagt Tijger. `Een reis naar China is veel te duur. Misschien over tien of twintig jaar.’
`Zo lang wil ik niet wachten’, zegt Thija.
`Hoe komen we er dan achter of jouw China echt bestaat?’ Tijger speelt weer voor ongelovige Thomas.
`Ik geloof je wel’, valt Mels haar bij. `Dat jouw moeder naar Radio Formosa luistert, zegt me genoeg.’
`Dat zegt niets’, zegt Tijger. `Mijn moeder luistert naar Radio Luxemburg, maar ze is nog nooit in Luxemburg geweest.’
`Mijn vader reist de hele wereld rond’, zegt Thija.
`Daar hoef je geen Chinees voor te zijn’, zegt Tijger. `Over iemand die we nooit zien, kun je vertellen wat je wilt. Is het waar dat je ouders gescheiden zijn?’
`Nee. Waarom vraag je dat?’
`Er wordt over gepraat.’
`Oh!’
`Waarom is je vader er nooit? Ik heb hem nog nooit gezien.’
`Dat komt door zijn werk.’
`Wat doet hij dan?’
`Dat weet ik niet.’
`Hij woont hier niet.’
`Wel.’
`Geef maar toe dat hij een spion is’, zegt Tijger. `Misschien wel voor China. Voor de communisten. Luistert je moeder daarom naar Radio Formosa? Zijn jullie allemaal spionnen?’
Thija blijft rustig.
`Als je vertelt dat je vader een eskimo is, of twaalf tenen heeft, moeten wij ook maar aannemen dat het waar is.’
`Toevallig heeft hij twaalf tenen’, zegt Thija, alsof het heel gewoon is. `Waarom zou ik over hem liegen? Wat doen zo’n paar tenen meer ertoe? Is hij dan geen mens? Binnenkort gaan we met hem mee op reis. Dat heeft hij ons beloofd.’
`Jullie boffen’, zegt Mels jaloers. `Hier gaat nooit iemand op reis, niet eens voor een paar dagen.’
`En grootvader Bernhard dan’, zegt Tijger. `Die is zeeman geweest.’
`Dat is een halve eeuw geleden. Hij was de enige in die tijd. Hij is wél in China geweest. Maar daarna is hij ook hier gebleven.’
`Zijn verhalen over China zijn heel anders dan die van Thija’, zegt Tijger.
`Het China van vroeger bestaat niet meer’, zegt Thija. `De communisten zijn aan de macht. Die willen alles anders.’
`Maar het China van grootvader heeft tenminste écht bestaan. Wat jij vertelt is fantasie.’
`Ik zal er nooit meer iets over zeggen.’
`Dat bedoel ik niet’, zegt Tijger haastig. `Jouw verhalen zijn prachtig. Het maakt me helemaal niet uit of ze waar zijn of gefantaseerd.’
`Dus toch vertellen?’
`Ja.’
`Dan vertel ik nu over Sneeuwwitje.’
`Dat is toch niet Chinees?’
`Toch wel. In het verhaal van Sneeuwwitje gaat het erom dat de koningin haar knappe stiefdochter haatte omdat de spiegel zei dat niet zij maar Sneeuwwitje de mooiste vrouw in het land was. Zulke verhalen over moeders en stiefmoeders die hun kinderen haten, worden er ook verteld in China.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (017)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Nooit meer waren ze bij haar thuis geweest. Thija’s moeder bleef op zichzelf.
Soms ging ze een dag weg en vroeg aan Mels’ moeder of ze op Thija wilde letten. Eén keer in de maand. Waar ze naartoe was wist niemand, zelfs Thija niet. Of ze wist het wel en wilde het niet zeggen. ‘s Avonds kwam ze thuis met volle boodschappentassen.
Voor het oppassen op Thija kreeg Mels’ moeder een blik lychees. Ingemaakte vruchten in een blik met een opschrift in Chinese karakters. In het Engels stond erop: Imported from China. Spuugzoet waren ze. Als je erop zoog, brandde de suiker in je keel.
Nu denkt hij dat Thija’s moeder naar Rotterdam ging, want alleen daar waren toen Chinese winkels waar ze zulke dingen verkochten.
Ton van Reen: Het diepste blauw (016)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Nu haar moeder naar de radio luistert, moeten ze stil zijn. `Wat is er zo interessant aan Radio Formosa?’ vraagt Mels.
`Soms hoort ze namen van mensen die ze kent of die uit haar geboortestreek afkomstig zijn. Ze wacht op een antwoord van haar ouders. Ze heeft hun al vaak de groeten laten doen, maar ze hoort nooit iets terug.
‘
`Kom, we gaan’, zegt Tijger ongeduldig, maar Mels wil graag langer blijven omdat die vreemde stemmen hem fascineren.
Tijger staat al op.
Ze sluipen naar de gang, trekken hun schoenen aan en staan buiten.
Ze kijken elkaar verbaasd aan.
`China is wel heel dichtbij’, zegt Tijger. `Je hoort het gewoon op de radio.’
`Zou China ook op de televisie te zien zijn?’ vraagt Mels.
`Dat denk ik niet’, zegt Tijger. `Voor die paar mensen die televisie hebben. Op televisie zie je alleen maar concerten.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (015)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Altijd is hij blijven luisteren naar Radio Formosa, de stem van het andere China. Het vrije China van Tjiang K’ai-sjek. Een generaal die terugvocht tegen de communisten die het goede voor de mensen predikten, maar beter waren in het afhakken van hoofden.
Elke zondagavond zond Radio Formosa twee uur uit in het Engels. Dan waren er familieberichten van en voor mensen uit de hele wereld die elkaar zochten. Chinezen die uit China waren gevlucht, verdwaald waren geraakt en hun familie hadden gevonden met behulp van Radio Formosa. Ze deden elkaar de groeten of maakten afspraken om elkaar te ontmoeten. Vaak sloegen hun stemmen over van ontroering of van enthousiasme, zodat ze als katten leken te janken.
Die twee uur op zondagavond waren voor hem. Die had Lizet hem nooit af kunnen nemen. In die twee uren zocht hij naar een herkenbare stem die de groeten deed aan Thija’s moeder. Of Thija’s moeder die Thija zocht. Beide stemmen had hij bewaard in zijn hoofd.
Hij had geleerd om de Chinese stemmen van elkaar te onderscheiden. Na jaren hoorde hij of een Chinees zijn groeten overbracht uit Amerika, Hongkong of Parijs. En hoewel zijn kennis van het Chinees beperkt was gebleven, had hij steeds meer van de boodschappen begrepen omdat ze werden uitgesproken in standaardzinnen. `Mama, ik zoek je.’ `Wie kent Lin Hung die in 1957 vanuit Hongkong naar Europa is vertrokken?’ `Reünie van vluchtelingen uit Kow-Loon in Londen.’ `Ik zoek Mai-Lou, die bij mij op school zat in Kwanton.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (014)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
`Doe je schoenen uit’, zegt Thija’s moeder. `We lopen altijd op kousenvoeten.’
Bedeesd trekken Mels en Tijger hun schoenen uit en zetten ze op de deurmat.
Ze lopen achter haar aan naar de kamer. Thija ligt op de bank. Ze glimlacht, verbaasd, maar ook blij over hun komst.
Ze gaan op lage stoelen zitten aan een kleine ronde tafel. De kamer is opvallend kaal. Aan de wand hangen alleen een Chinese kalender, gedrukt op riet, en zwartwitfoto’s van China die uit een tijdschrift zijn gescheurd. Platen van rijstvelden met mensen die gebukt staan naar het water, hun handen vol jonge planten.
`In net zo’n dorp hebben wij gewoond’, zegt Thija. `Maar ik weet er nog maar weinig van. Ik herinner me alleen de geur van de natte velden. Ook als ik in bed lag, rook alles naar modder. Misschien herinner ik me het alleen maar omdat mijn moeder er zo vaak over vertelt.’
Opvallend zijn de koffers in een hoek, met grote koperen sloten. Ze zijn zo nadrukkelijk aanwezig dat ze lijken te zeggen: we wachten erop dat we weer op reis gaan.
Heeft Thija’s moeder in de drie jaar dat ze hier woont geen tijd gehad om de koffers uit te pakken? Het geeft Mels een bang gevoel; een vader die zich nooit laat zien en een moeder die wacht.
Thija’s moeder brengt thee. Ze pakt theekopjes uit de bovenste koffer, veegt ze schoon met een doek en schenkt in.
De thee is mierzoet, met een smaakje van munt. Mels slikt snel omdat hij de thee niet durft te weigeren. Zijn slokdarm verbrandt. Hij begint te proesten. De thee komt door zijn neus naar buiten.
`Geeft niet’, zegt Thija. Ze geeft hem een doekje om zijn gezicht af te vegen. Ze presenteert chocoladekoekjes uit een supergrote doos waar voor een jaar koekjes in zitten. Zeker ook door haar vader meegebracht.
`Gaan jullie op reis?’ Mels wijst naar de koffers.
`Nee’, zegt Thija. `We blijven. Maar pas als mijn vader hier komt wonen, pakken we uit. Hij wil dat zelf doen.’
`Kunnen jullie dat niet?’
`In China leven de mensen ook met volle koffers. Dat is daar heel gewoon. Ze reizen van het ene werk naar het andere. Ze zijn altijd onderweg.’
Haar moeder is al terug naar de keuken. Ze horen haar zachtjes zingen.
`En jouw kamer?’ vraagt Tijger.
`Ik zou je graag alles laten zien,’ zegt Thija, `maar mijn moeder wil niet dat jongens in een meisjeskamer komen.’
Haar moeder heeft de radio aangezet. Vreemde stemmen klinken uit de keuken.
`Ze luistert altijd naar Radio Formosa’, zegt Thija. `Formosa is het andere China.’
`Ik weet het’, zegt Mels. `Ik heb het gezien op een kaart van grootvader Rudolf. Het is een eiland. Het is nog kleiner dan ons dorp.’
`Welnee’, zegt Thija. `Het is groter dan Frankrijk. En er wonen geen communisten.’
`Het lijkt me erg om altijd met heimwee te moeten leven, zoals je moeder.’
`Zou jij heimwee hebben naar dit dorp?’ vraagt Thija.
Mels kijkt op van haar vraag.
Ton van Reen: Het diepste blauw (013)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Hij had dat nooit moeten toelaten. Hij had over zich laten lopen. Tijger ook. Ze was zo dwingend dat grootvader Bernhard haar wel eens `de kleine generaal’ had genoemd. Grootvader had begrepen dat ze hen als poppen aan touwtjes liet dansen.
Door die houding had ze dingen voor hen geheim kunnen houden. Ze vertelde vaak over China, maar nooit iets over thuis. Als ze haar ophaalden, moesten ze steeds voor de deur wachten. Het was vreemd dat zij altijd bij hen thuis kwam en dat ze maar één keer bij haar waren geweest. Die keer dat ze haar waren gaan opzoeken toen ze een paar dagen ziek was.
Ze hadden aangebeld, hun handen vol bloemen en sinaasappels. Haar moeder had de deur geopend en kon hen niet buiten laten staan. Deze keer niet.
Ton van Reen: Het diepste blauw (012)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Stip, stip, stap. Iemand komt over de stoep naderbij. Vlug. Hinkelend. Springend. Thija hinkelt altijd. Twee, één, twee. Ze kan nooit gewoon lopen, zeker niet als ze vrolijk is. Ze is altijd vrolijk
.
`Kom je?’ roept ze door de brievenbus.
Mels holt de trap af, naar de keuken, grist een paar sneden brood van tafel.
`We gaan naar de molen’, roept hij met volle mond tegen zijn moeder, die yoghurt zeeft door een dunne doek.
Ze likt haar witte vingers af.
`Als je toch bij grootvader bent, help hem dan met opruimen!’
`Jaaaaah.’ Hoe langer ja, hoe meer het nee betekent. Ze moet toch weten dat grootvader Bernhard niet van opruimen houdt en dat hij in een bed slaapt dat hij bijna nooit opmaakt. Het is meer een hol in de dekens waar hij ‘s ochtends uit en ‘s avonds weer in kruipt.
Mels holt de deur uit, achter Thija aan, die hinkelend al bijna bij de voordeur van Tijger is. Ze zwaait met haar hoofd, waardoor haar haren uitstaan als een gesteven hoepelrok die omhoogzwiert bij het dansen.
`Kom je?’ roept ze door de brievenbus.
`Kom je, kom je’, echoot het door de straat.
Een paar tellen later holt Tijger al naar buiten, achtervolgd door zijn moeder die hem nog net een boterham met stroop in de hand kan duwen, stroop uit de emmer van de stroopfabriek, en vlug een luizenkam door zijn haar haalt. Alle moeders zijn bang voor luizen sinds er op school een luizenplaag heeft gewoed. De jongens werden kaalgeschoren en het haar van de meisjes werd kort geknipt.
Maar dat is al twee jaar geleden. Ondertussen hebben sommige meisjes het haar alweer tot op hun schouders. Ook Thija, met haar blauwzwarte engelenhaar dat als zijde aanvoelt. Mels heeft een hekel aan die vlooienkam, die hem het haar uit zijn hoofd trekt. Hij snapt niet dat de moeders hun kinderen er nog elke dag mee pesten.
`Pas goed op de jongens’, roept Tijgers moeder tegen Thija. Ze is overbezorgd. Dat komt doordat Tijgers vader vlak na de geboorte van het tweede kind is overleden. In zijn slaap. Hij was nog geen dertig.
`Ik let wel op die kuikens’, lacht Thija. Ze trekt een clownsgezicht naar Tijgers kleine zusje dat met grote ogen naar haar staart, lippen en neus platgedrukt tegen het venster.
Tijgers moeder vindt het prima dat Thija er met de jongens op uit trekt. Zo’n meisje zorgt er wel voor dat ze geen gekke dingen doen. Maar het is juist Thija die de gevaarlijkste streken uithaalt. Het is Thija die naar de hoogste eksternesten klimt en door de bomen zwiert om eekhoorns op te jagen. Het is Thija die op het idee kwam om mee te draaien op het rad van de watermolen. Het was Thija die de laffe Kemp op zijn falie gaf omdat hij vanuit zijn slaapkamerraam had geschoten op de lijsters die zaten te zingen op de radioantennes. Zij neemt altijd het initiatief. Net als vandaag. Zij zegt wat ze gaan doen. Elke ochtend, de hele zomer lang. En de jongens leggen zich erbij neer dat ze nooit naar hen luistert.
Ton van Reen: Het diepste blauw (011)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature