Or see the index
Thija slaat zich op de knieën van pret. De hele meisjeskant lacht om de grap van juffrouw Elsbeth.
Al een paar weken vervangt juffrouw Elsbeth Boom meester Leo Hajenius, die ziek is. Er wordt gefluisterd dat hij de gele verf heeft, maar niemand heeft hem gezien sinds hij thuis is.
Nu Elsbeth voor de klas staat, is het een en al vrolijkheid. Ze maakt graag grappen, vooral over dingen die alleen de meisjes snappen. Die vinden het leuk dat de jongens er dan verwonderd bij zitten. De sfeer in de klas is heel anders met juffrouw Elsbeth. De doodse stilte heeft plaatsgemaakt voor een jolige stemming.
De punten vallen opeens veel hoger uit. Was een zeven bij de meester al bijna het hoogste wat je kon halen, juf Elsbeth strooit met achten en negens en geeft een enkele keer zelfs een tien. Maar alleen aan meisjes. Toen een paar jongens daartegen protesteerden, zei ze dat jongens toch al genoeg werden voorgetrokken buiten de school.
Ton van Reen: Het diepste blauw (043)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Hij heeft Jacob maar kort gekend. Geen enkele foto is er van hem. Ook in het archief van de gemeente heeft hij niets over de zigeuners teruggevonden, net of ze niet bestaan hebben.
Het archief vertoont meer hiaten. Over de buitenlandse arbeiders die hier tijdelijk woonden, is er niets. Ze zijn gewoon nooit in de burgerlijke stand opgenomen geweest. Van mensen die hier jaren hebben gewoond, is geen spoor te vinden.
Ook de fabriek heeft weinig bewaard over de medewerkers. En zeker niet over hun familieleden.
De fabriek hield trouwens het nauwkeurigst verslag bij van de jaren die goed waren geweest, over de slechte jaren is weinig bekend. De administratie uit die tijd is niet compleet. Niets over de jaren waarin de Wijer droog stond en er niet kon worden gemalen. Niets over de jaren waarin de nieuwe maalderij maar op halve kracht draaide, omdat de oogsten waren mislukt en de gele velden groen uitsloegen voordat ze in goud konden veranderen. Dan had de duivel de korrels laten kiemen in de bijna rijpe aren. Niemand kon toen voorzien dat de fabriek zo geweldig zou gaan groeien “meel had de wind mee” dat ze zelfs arbeiders uit Spanje moesten halen. En later uit Marokko. Na een eeuw uitsluitend met mensen uit het dorp te hebben gewerkt, maakte het niet meer uit waar een arbeider vandaan kwam. Niemand had toen nog een streepje voor omdat zijn vader of zijn grootvader in dienst was geweest van de weduwe Hubben-Houba of de latere Firma J.J. Hubben en Zonen.
Hij stopt de mappen, de aantekenschriften en de vier korte films, die tijdens speciale gelegenheden en jubilea zijn gemaakt, in zijn kantoortas en zet die klem tussen zijn benen.
De presentatie begint om half elf. Het benieuwt hem hoeveel mensen er komen. Twintig? Dertig? Meer toch? Er leven nog heel wat mensen die op de filmpjes voorkomen. Die willen zichzelf graag terugzien, dat is zeker. Het café zal te klein zijn. Hij moet de kastelein vragen om vijftig stoelen klaar te zetten in het zaaltje achter het café.
Hij rijdt naar de trap, zakt met de lift naar beneden en rolt naar de keuken.
De tafel is leeg.
`Waar is mijn koffie?’
`Die heb ik weggedaan. Je was klaar met eten.’
`Ik heb maar één slok koffie gehad.’
`Had dat dan gezegd!’
`Marjan joeg me naar boven. Ze had haast.’
`Je maakte ruzie met haar.’
Hij rolt de keuken uit. Als ze kwaad is, ziet hij de harde trekken van haar meisjesgezicht terug. En als ze niet kwaad is, ziet hij het berekenende gezicht van toen ze op de brug stond en haar been op een sport van het hekwerk zette zodat hij onverwachts onder haar rok keek. Op die manier had ze hem later ingepalmd. Op een feestje. Ze bukte zich om iets op te rapen, precies zo dat hij haar borsten in haar openhangende blouse zag. Zo had ze hem opgehitst. Die avond was geëindigd op de zolder van de watermolen, waar ze hadden liggen vrijen op een stapel lege meelzakken. Hij herinnert zich die indringende geur van meel en jute nog. Dat was later nooit meer zo geweest. Het kwam door die gistende lucht. Gewone geilheid.
In de gang trekt hij zijn jas aan, gooit de plaid over zijn benen en rolt naar buiten.
Niemand op straat.
Beter zo. Hoeft hij zich niet rot te voelen als hij iemand groet en de ander niet teruggroet. Vaak doen mensen, gewoon door over hem heen te kijken, alsof ze hem niet zien.
Om de bulten in het trottoir te vermijden, rijdt hij over de straat naar de brug.
Het is al negen uur op de kerkklok. Waar is iedereen? Het is toch geen zondag? Het komt vaker voor dat hij niet meer weet welke dag het is. Alle dagen gaan in dezelfde monotone volgorde voorbij. Zijn tijd is afgepast, vanaf het moment dat hij uit bed komt en voor de eerste keer naar het toilet gaat, tot aan het moment dat hij voor het laatst naar de pot gaat en weer naar bed moet.
Hij komt voorbij de school, kan net in de klaslokalen binnen kijken. Afke zit midden in een rij. Ze kijkt aandachtig naar de meester en merkt hem buiten niet op. Zhia, haar vriendinnetje, ziet hem wel en heft even haar hand op. Hij groet terug. Ze lacht. Zelfs van zo ver ziet hij hoe aanstekelijk haar lach is.
Ton van Reen: Het diepste blauw (042)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Iemand belt aan.
`Willen jullie touw?’
Mels herkent de zigeuner die soms in het dorp komt venten. Hij heeft een karretje met rollen touw.
`Echt goed henneptouw.’
`Wij gebruiken geen touw.’
Dan pas ziet hij de jongen die naast het karretje staat. Een smalle jongen, met een bleke huid.
`Hebben jullie feest?’ vraagt de man.
`Nee’, zegt Mels verbaasd.
`Wij spelen op feesten. Jacob speelt heel goed.’ De man knikt in de richting van de jongen. `Mijn zoon heeft talent. Jacob, laat iets horen.’
Jacob pakt een viool uit een kist en speelt de muziek van het lied `Daar waren eens twee koningskinderen en ze hadden elkander zo lief’. Mels zingt het liedje in zijn hoofd mee.
Een paar deuren gaan open. Mensen luisteren.
`Zo is het genoeg’, zegt Jacob na het spelen van het lied. Hij stopt de viool terug in de kist.
Mels sluit de deur.
`Wie was daar?’ roept zijn moeder uit het achterhuis.
`Twee koningskinderen’, zegt Mels.
`Ik dacht dat ik muziek hoorde.’
`Hoorde je ook. Zigeuners op straat.’
`Heb je ze een dubbeltje gegeven?’
`Had ik niet. Volgende keer.’
`Was het die jongen?’
`Ja, Jacob.’
`Die schopt het nog ver. Ik weet zeker dat hij ooit voor de koningin zal spelen.’
`Weet je ook zeker of hij dat wil?’
`Waarom niet?’
`Ik denk het niet.’
`Waarom?’
`Daarom.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (041)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Hij bladert door de mappen met foto’s. In tien mappen heeft hij de foto’s van de molen en de meelfabriek verzameld.
Ook foto’s van de mensen in het dorp, want iedereen werkte bij de fabriek. Een eeuw lang heeft de fabriek het leven in het dorp beheerst.
Elke dag werkt hij een paar uur aan de bijschriften. Het is een hels karwei om de namen op te sporen van vergeten mensen. Hoe verder terug in de tijd, hoe meer het lijkt of de mensen van dag tot dag hebben geleefd. Ze schreven weinig op. De boekhouding van de weduwe Hubben-Houba was niet meer dan een aantekenboekje. De tien werknemers hadden alleen voornamen. Hoe wist de weduwe het onderscheid tussen de drie Jannen en de twee Jozefs?
Vervelend is dat hij in zijn roes weer een map door elkaar gehusseld heeft. Te veel pillen geslikt voor verwijding van de bloedvaten, om meer bloed naar zijn hersenen te sturen. Het gevolg is dat hij alleen maar een vage herinnering aan de voorgaande dagen heeft. Dagen dat hij niet buiten is geweest. Niet eens beneden. Niet is aangekleed. Gelukkig hebben de medicijnen geholpen en is hij weer helder. Hij moet in zijn archief gezocht hebben naar foto’s die er niet zijn. Hij weet het nog vaag.
Soms is hij op zoek naar foto’s van Jacob.
Als hij helder is weet hij dat er geen foto’s van Jacob zijn.
Ton van Reen: Het diepste blauw (040)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Al vroeg in de ochtend vertrekt zijn vader in de zwarte Ford naar de boeren, om graan in te kopen voor de meelfabriek.
Zijn werk kost zweet, bloed en tranen. Directeur Frits schrijft zijn vader voor hoeveel hij uit mag geven en daar mag hij geen cent bovenop doen.
`Onderhandelen met boeren over een prijs is bijna onmogelijk’, zegt vader. `Ze willen het onderste uit de kan. De room is voor de boeren en toch voelen ze zich altijd bestolen.’
Wat vader over de boeren vertelt, is precies het tegenovergestelde van wat grootvader Bernhard erover vertelt. Die zegt altijd dat de boeren te weinig krijgen.
Vader zwerft door het hele land. Bijna elke week brengt hij handdoeken mee waarop de namen van de hotels zijn geborduurd. Moeder is daar kwaad over, omdat hij ze pikt, maar hij zegt dat hij erom vraagt en ze krijgt als souvenirs. Ze hebben er een kast vol van, maar moeder gebruikt ze nooit.
Vader is alleen op zondag thuis, maar ook dan heeft hij geen tijd voor Mels. Dan gaat hij naar de hoogmis en daarna kaarten in het café. Daar is dan ook de jonge directeur Frans-Joseph, die een kwade dronk heeft. In het café gaat hij net zo tekeer tegen zijn kaartvrienden als door de week tegen de arbeiders. Niemand durft tegen hem te zeggen dat ze liever zonder hem kaarten. Zeker Mels’ vader niet.
`Rot maar op’, hoeft Frans-Joseph maar te zeggen. `Rot jij maar op.’ Zoals hij dat soms tegen mensen zegt als hun gezicht hem niet aanstaat of hun werk hem niet bevalt. Ze moeten altijd oppassen voor de directeuren.
Het kaarten eindigt meestal met ruzie. Vaak gaat Frans-Joseph met herrie naar huis. Als vader na zo’n kaartpartij thuiskomt, zegt hij geen stom woord en heeft hij hoofdpijn.
Soms zoekt Mels zijn vader op in het café. Dan krijgt hij limonade. Maar daar is het hem niet om te doen. Hij wil hem alleen maar vragen om naar huis te komen, omdat moeder op hem zit te wachten. Vader blijft altijd net zo lang in het café als de directeur en vaak is dat tot aan het avondeten.
Slechts op een enkele zondag, als Frans-Joseph op reis is of gewoon op vakantie, gaan ze met het gezin een stukje rijden. Na het middagdutje van vader. Nooit ver. Vader rijdt niet graag op zondag. Mels vindt die korte ritjes niet erg. Later haalt hij de schade wel in. Dan koopt hij zelf een Ford of een Borgward Isabella. Net zo’n grote zwarte bak als directeur Frits heeft.
Ton van Reen: Het diepste blauw (039)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Hij hoort ritselen, boven het plafond. Om muizen stil te krijgen, hoef je alleen maar aan ze te denken. Ze lezen je gedachten. Ze hebben er iets voor in hun hersenen, een zintuig dat hun zegt: pas op voor mensen, mensen zijn moordenaars.
Hij kijkt weer in de spiegel. Het weinige, overgebleven haar. Hij is heel anders dan hoe hij zichzelf zou willen zien. Ouder. Moe. Pafferig. Hij wendt de blik af. Als hij al niet zonder afkeer naar zichzelf kan kijken, hoe kan hij dan van anderen verlangen dat ze hem wél liefdevol tegemoet treden? Waarom is de buitenkant van zijn hoofd zo anders dan wat er in de binnenkant leeft? In zijn hoofd is hij jong, soms een kind en rent hij rond, onvermoeibaar. Vroeger heeft hij zich nooit kunnen voorstellen dat hij zo oud zou worden als zijn vader, laat staan als zijn grootvader. Maar in jaren heeft hij zijn vader allang overleefd. Zijn grootvader Bernhard heeft hij al bijna ingehaald. Zo oud als grootvader Rudolf wil hij niet eens worden. Het was beter geweest dat hij net zo jong was gestorven als zijn vader, dan had hij deze ellendige tijd niet hoeven mee te maken. Wie vroeg sterft, laat een hoop ellende aan zich voorbijgaan. Als zijn vader oud was geworden, zou hij alleen maar ongelukkig zijn geweest.
Ton van Reen: Het diepste blauw (038)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Thija hinkelt altijd. Ze loopt nooit gewoon.
`Kom je?’ roept ze door de brievenbus.
Mels vliegt de trap af.
Thija zit op het stoepje, haar benen recht vooruit, in haar hand een witte muis.
`Gekregen’, zegt ze. `Witte muizen brengen geluk.’
`Van je vader?’
`Hij was een avond thuis. Hij is weer weg. Vanochtend vroeg al.’
`Nu heb ik hem nog niet gezien.’
`Als hij meer tijd heeft …’
`Hij heeft nooit tijd.’
De muis klimt langs haar jurk omhoog, tot aan haar nek. Hij snuffelt aan de boothals van haar jurk, die veel van haar borst bloot laat. Haar sleutelbeenderen zijn de kapstok waar haar jurk aan hangt.
De muis kruipt onder de jurk.
`Pas op. Hij bijt.’
`Welnee. Hij wil melk.’
`Heksenmelk?’
`Je bent bang, hè, dat ik je betover! Ik wacht nog even. Straks. Dan delen we het snoep dat ik van mijn vader heb gekregen. Ik kan het niet bewaren. Er zitten muizen op zolder. ‘s Nachts komen ze op mijn kamer.’
`Jij bent toch niet bang van muizen. Je hebt er zelf een.’
`Deze is wit. Die is lief, maar grijze muizen zijn eng.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (037)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels bestudeert zijn gezicht in de spiegel. Altijd heeft hij gezocht naar overeenkomsten met hem en zijn vader en zijn grootvader Rudolf. Maar hij heeft nooit iets van hen in zijn eigen gezicht herkend. Hij heeft de rimpels van iemand die zijn hele leven met veel vragen zit, maar er geen antwoorden op kan vinden.
`Je ontbijt is klaar!’ Hij weet precies hoe Lizet daar staat, onder aan de trap.
`Ik kom.’ Vlug poetst hij zijn tanden en gooit de plaid over zijn benen. Hij rolt naar de deur, maar stopt bij de boekenkast. Even strelen zijn vingers de boeken die hij over China heeft verzameld. Hij heeft ze vaak herlezen. Vooral de oude boeken. Toen China nog een sprookjeswereld was en de Chinezen nog niet met zo veel waren en allemaal verschillend. Vóór de tijd dat ze in die rare pyjamapakken liepen. Nieuwe boeken over China wil hij niet. De nieuwe Chinezen, die hetzelfde proberen te zijn als Amerikanen of Europeanen, laten hem koud.
Hij bladert even door een map. Rangschikt een paar foto’s. Hij moet alles meenemen naar de lezing die hij straks zal geven.
Hij rolt door naar de lift bij de trap en klikt zijn rolstoel vast. Hij kan het ding zelf bedienen. Het is een uitkomst. Voordat de lift werd geïnstalleerd, had hij twee jaar vastgezeten op de bovenverdieping. Hij had het contact met de mensen bijna verloren. Toevallig dat iemand die hij had leren kennen in de verpleegkliniek hem over die lift had geschreven.
Langzaam zakt de lift langs de trap naar beneden en stopt precies voor de twee uitvergrote foto’s van de Wijer aan de wand in het halletje. De Wijer in de zomer, fluisterend tussen bloemtapijten. De Wijer in de winter, glinsterend donkerblauw ijs tussen witte velden. Het diepste blauw. Hij heeft de foto’s zelf genomen en ze op plaatsen gehangen waar vroeger de schilderstukjes van Hubert Graus hingen. Die heeft hij op de zolder gezet. Zelf gemaakt leek altijd beter, al zou hij nu de schilderijen graag weer van de zolder halen. Het waren gedroomde plaatjes. Romantisch. Met meer licht dan er ooit was geweest en in kleuren die feller waren dan in het echt. Ze drukten uit hoe mooi ook Graus de Wijer vond.
Hij rijdt naar de keuken die vol is van het lawaai van de afzuigkap. Sinds ze zelf geen koffie meer drinkt, heeft Lizet een hekel aan de geur.
Ze schenkt een kop in en legt de krant voor hem op tafel. Ze loopt nog steeds in nachtjapon en ochtendjas, ook al weet ze dat hij daar niet van houdt.
`Er was vannacht wat te doen bij de meelfabriek’, zegt ze, over het lawaai van de afzuigkap heen. `Ik heb politie gezien. Er stond groot licht op de silo. Het leek wel film.’
`Ik heb een vliegtuig gehoord.’
`Dieven hebben bouwmateriaal gestolen.’
`Ze bouwen appartementen in de silo’, zegt Mels.
`Wie bedenkt zoiets? Net of het iets moois is.’
`Het is een monument. Het enige opvallende gebouw dat het dorp heeft, naast de watermolen.’
`Het dorp zou mooier zijn zonder dat kreng’, zegt ze. `Straks krijg je nog toeristen. De dieven gaan hun al vooruit.’
`In mijn boek …’
`Hou daar toch mee op. Je schrijft dingen die je niet meent. Je moet aardig blijven voor iedereen. Ook voor de directeuren. Het wordt niks. Het staat vol leugens.’
`Heb je erin gelezen?’
`Je verzwijgt dat jij het was die de mensen hun ontslag moest geven.’
`Dat deed ik niet uit mezelf!’
`Dadelijk, als je die presentatie houdt, zullen ze je er misschien naar vragen. Ik heb het altijd rot gevonden. Die directeuren zitten ver weg. Jij bent er nog. Jou kijken ze erop aan.’
Het doet hem pijn, maar ze heeft gelijk. De jaren dat er gebrek was aan werk, omdat meel uit Amerika werd verkocht onder de kostprijs van het meel van de fabriek, beleefde hij de slechtste momenten uit zijn bestaan. De bazen lieten hem het vuile werk opknappen. Hij moest de mensen op straat zetten, in een tijd dat ook elders weinig werk te vinden was. De arbeiders hadden hem kwalijk genomen dat hij onder één hoedje speelde met de directeuren. Hij had die judasrol moeten weigeren, maar hij was bang geweest voor zijn eigen baan.
Hij eet een snee brood, met jam, heel dun. Geen boter, vanwege zijn buik.
Marjan komt binnen, om hem aan te kleden.
`Ben je klaar?’
`Ik ben net beneden.’
`Ik heb haast.’ Sinds de verpleegster van het Groene Kruis niet meer komt, helpt zijn dochter hem elke ochtend. Voor Lizet is hij te zwaar. Uitkleden kan ze hem wel, maar aankleden niet meer.
Haastig neemt hij een slok van de hete koffie, rolt terug naar de lift en zoemt naar boven.
Marjan heeft zijn kleren al op bed gelegd. Hij doet zijn kamerjas uit. Ze trekt zijn pyjama en bezwete ondergoed uit. Haar koude handen ergeren hem.
`Je ruikt naar pillen.’
`Ik kan het niet helpen dat je die dingen ruikt.’
`Ik zeg niet dat je stinkt.’
`Je zegt het elke dag.’
`Je ruikt naar een apotheek. Ik zeg toch niet dat een apotheek stinkt.’
`In China verkopen ze darmen van apen en vleermuizen als medicijn.’
`Dan lopen ze daar behoorlijk achter.’
Ze wast hem. Routineus doet ze hem schoon ondergoed aan, een overhemd, een wijde trainingsbroek, sokken, pantoffels.
`Jij met je China. Wat weet je over ons?’
`Alles.’
`Laat maar. Je bent net een klein kind, dat is ook altijd alleen met zichzelf bezig. Dat vindt het ook gewoon dat het verzorgd wordt.’ Ze kijkt hem geïrriteerd aan. Elke week verwijt ze hem wel een keer dat hij ondankbaar is, dat hij zich aanstelt, dat hij geen rekening houdt met haar en met haar moeder.
`Ik had vandaag willen uitslapen. Herman is thuis. Maar ik moest eruit voor jou. Is het niet voor de baby, dan is het voor jou.’
Hij moet op zijn tanden bijten. Hij wil niet schreeuwen, maar hij schreeuwt het opeens uit.
`Laat me dan barsten! Duw me maar door het raam naar buiten! Duw me de brug af, dan kun je elke dag uitslapen!’
Ze rolt hem naar de spiegel.
`Schreeuw maar. Kijk naar jezelf. Hoe je eruitziet als je schreeuwt! Zie je die kop!’
Ze loopt de kamer uit. Verslagen blijft hij achter. Te klein om voor zichzelf te kunnen zorgen. Niet groot genoeg om zichzelf in bedwang te houden.
Terwijl hij met nijdige bewegingen zijn haar kamt en zichzelf in de spiegel bekijkt, hoort hij haar naar beneden lopen. Het driftige tikken van haar hakken over de tegels in de keuken. De dichtvallende keukendeur. De slaande voordeur. Haar wegstervende voetstappen op straat. Het lijkt wel of ze rent. Hij blijft ernaar luisteren, tot hij andere passen hoort die dichterbij komen. Een kind loopt hinkelend over het trottoir. Stip, stip, stap. Stip, stip.
Ton van Reen: Het diepste blauw (036)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
`Wat kijk je me toch aan?’ vraagt grootvader Rudolf.
`Ze zeggen dat ik op niemand lijk.’
`Wie zegt dat?’
`Nou ja, Tijger. Hij lijkt op zijn vader én op zijn moeder.’
`Jouw neefje Tijger lijkt op Bernhard toen hij jong was. Hij moet maar oppassen, anders groeit hij ook op voor galg en rad. Wat wil jij later worden?’
`Zeeman.’
`Jij hebt ook bloed van Bernhard.’
`Wij gaan samen naar China. Tijger, Thija en ik.’
`Jullie zijn een gek stel.’ Grootvader Rudolf schudt zijn hoofd. `Die Thija is geschift. Hoe oud zijn jullie nu?’
`Twaalf.’
`Dan moet een meid verstand hebben.’
`Ze is de beste op school.’
`Dat bedoel ik niet. Ik bedoel wijsheid. Wijsheid is de voerman van je verstand. Met verstand word je directeur van de bank. Met wijsheid word je …’ Hij aarzelt.
`Directeur van de school?’
`Zoiets. Of pastoor. Misschien wel paus.’
`Ik wil geen paus worden.’
`Dat kun je ook niet worden, jongen. Voor dat ambt word je geroepen vanwege je onmetelijke wijsheid. Zo wijs kunnen er maar weinig zijn.’ Grootvader trekt diepe rimpels in zijn voorhoofd.
`Bent u zo wijs?’
`Wie wijs is, zal nooit over zijn eigen wijsheid spreken. Maar toch, ik zeg het je eerlijk, eigenlijk had ik best paus kunnen zijn.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (035)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Als hij eindelijk zijn blaas heeft geleegd, schuift hij terug in de rolstoel en hijgt even uit.
Zijn lijf wordt te zwaar. Het krijgt te weinig beweging. Hij zit en ligt. Waarom kan een mens zijn lijf niet vormen zoals hij het zelf wil hebben?
Hij tilt zijn armen op en houdt ze zo lang mogelijk omhoog. Tot de spieren pijn doen. Tot zijn schouders doof aanvoelen. Hij moet ze trainen. Elke dag drie keer. Weer steekt hij ze omhoog en telt tot twintig. Tot ze aanvoelen als blokken lood. Het is de prijs voor zijn laatste stukje vrijheid.
Het zweet staat op zijn voorhoofd. Hij ziet sterretjes van vermoeidheid.
Als hij uitgehijgd is, rijdt hij naar de verlaagde toilettafel. De spiegel is onbarmhartig, elke dag. Blauwgrijze ogen.
Een streng gezicht.
Ton van Reen: Het diepste blauw (034)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Over mensen hoef je grootvader Bernhard niets wijs te maken. Hij weet precies hoe ze zijn.
`Vertel nog eens over de Chinezen’, zegt Mels, zijn handen koelend aan zijn bierglas.
`Ik heb die lui nog gezien toen ze geel waren’, zegt grootvader.
`Leden ze aan de gele verf?’
`Nee. Ze waren alleen maar geel omdat in China bijna altijd de zon schijnt. De mensen lopen er rond met hoeden van doorzichtig geel papier. Daardoor lijken ze geel.’
`Hebben alle Chinezen doorzichtige oorschelpen?’
`Ik heb wel gezien dat ze grote oren hebben, soms zo groot dat ze vissen in hun oorschelpen kunnen laten rondzwemmen. De keizer had lakeien in dienst alleen maar vanwege hun oren, omdat het zulke mooie aquariums waren.’
`Opa, u fantaseert.’
`Misschien is dat zo, jongen. Alles wat als waarheid wordt verteld, is uit fantasie ontstaan. Zullen we kaarten?’
Mels is heel tevreden met het antwoord, want dat is precies hoe Tijger en hij erover denken: de waarheid bestaat niet.
Terwijl ze kaarten, verstrijkt de middag.
Mels bestudeert de gezichten van schoppenboer en ruitenvrouw, die maar nooit samen een paar kunnen worden, hoewel ruitenvrouw de knapste vrouw van het spel is en schoppenboer de flinkste man. Ruitenvrouw kijkt hem altijd recht aan met haar betoverende ogen. Het zijn de ogen van Thija.
De zon zakt zo laag dat ze in zijn kaarten kan kijken en de mooie volle lippen van ruitenvrouw nog lichter maakt. Mels mijmert te lang over de mooie ogen van ruitenvrouw en is weer te laat om een slag binnen te halen. Hij loopt steeds achter, omdat ook de vier koningen verhalen in hem oproepen. Hij ziet schoppenkoning aan het hoofd van een leger met hellebaarden bewapende soldaten optrekken naar het slot van ruitenkoning, waar hij ruitenvrouw gaat schaken. En in hartenheer, de man met de zachte droevige ogen die alle vrouwen vertederen, ziet hij zichzelf. Alle vrouwen zijn verliefd op hem. Ook ruitenvrouw, met haar ogen die hem altijd volgen.
`Mels, je bent!’
In zijn haast maakt hij een verkeerde keuze en is in één keer de nutteloos bij elkaar gestoken hartenboer en schoppenkoning kwijt. Hij zit weer met lege handen.
`Je weet toch, in zetjes spaar je alleen de kaarten van één soort’, zegt grootvader. `Alleen harten. Alleen ruiten. Alleen koningen.’
Als het spel uit is, leggen ze de kaarten op een stapeltje op de vensterbank, klaar voor de volgende keer.
Grootvader wil zijn dutje doen. Hij gaat op de divan liggen en vouwt de handen op zijn buik.
`Komen jullie morgen weer?’
`Zeker.’
Grootvader sluit de ogen. Dat is het sein om te vertrekken.
Ze lopen het tuinpad af en staan aan de Wijer.
`Wat grootvader over Chinezen vertelt, is onzin’, zegt Tijger. `Over de dingen die écht zijn gebeurd, vertelt hij nooit wat.’
`Het was allemaal zo gruwelijk dat hij er niet over wíl vertellen’, zegt Mels. `Dat ze hem het dorp uit joegen, dat was schandelijk. Stel je voor, alleen maar omdat hij de vader van je moeder werd. Ze waren niet getrouwd. Dat was tóén schande.’
`De mensen kletsen ook over ons’, zegt Tijger.
`Omdat ik nog steeds met jullie ga?’ vraagt Thija.
`Ze vinden je te oud om met jongens te spelen en te jong om te vrijen. Ze willen dat je met meisjes loopt.’
`Toch niet met Lizet met haar rare rokken!’
`Kemp is gek op Lizet’, zegt Tijger.
`Hoezo?’ vraagt Thija.
`Hij kijkt altijd zo … zo …’
`Zo onnozel’, lacht Thija.
`Ze draagt een kanten band om haar dijbeen’, zegt Mels.
`Hoe weet jij dat?’ Thija is verrast.
`Toen … toen …’ hij hakkelt.
`Heb jij wat met Lizet?’
`Ik val nog liever dood’, zegt Mels uit de grond van zijn hart.
Ton van Reen: Het diepste blauw (033)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels herinnert zich het gevit van grootvader Bernhard op de rijkdom van de directeur. Hij kon niet verdragen dat de oude Frits op zijn gat zat en toch steeds meer geld op zijn bankrekening kon bijschrijven.
Later had ook Mels, die bijna veertig jaar boekhouder is geweest van de fabriek, met een rot gevoel de winsten bijgeschreven op de tegoeden van de heren Frans-Hubert en Frans-Joseph, de zonen van Frits, die samen de directie voerden maar meer in Zwitserland zaten dan in de fabriek. Ze hoefden zich ook nauwelijks in te spannen om hun product te verkopen. Er was altijd vraag naar brood. Meel was wit goud voor de heren, maar de arbeiders hadden altijd een karig loon gekregen. Als Mels op vrijdagmiddag de loonzakjes vulde, schaamde hij er zich voor dat er zo weinig van de winst werd uitgegeven aan de lonen. Als hij er soms iets van zei, verdedigden de heren Frans-Hubert en Frans-Joseph (de oude Frits was toen al overleden) zich altijd met de woorden dat de arbeiders het goed hadden en dat ze nauwelijks eten hoefden te kopen. Ze hadden immers allemaal een volkstuin op een perceel grond van de fabriek dat lag ingeklemd tussen de Wijer en de dode trambaan waarvan de rails in de oorlog waren gebombardeerd.
Als afscheidscadeau heeft Mels van meneer Frans-Joseph een paar spullen uit het kantoor gekregen. Hij had ze bij hem laten bezorgen omdat Mels tijdens de sluiting van het bedrijf nog in het revalidatiecentrum zat. De lakstempels met het logo van de fabriek. De tikmachine waarop de letter F was afgebroken, maar die uit gierigheid van de directeuren nooit vervangen was, zodat Mels op alle brieven en facturen de grote en de kleine f met de pen had moeten aanvullen. Niets werd vervangen. Na het afscheid van grootvader Bernhard werd het transport van graan en meel door een vervoersbedrijf overgenomen en werd de vrachtwagen in een loods gezet. Daar had hij meer dan dertig jaar staan roesten.
Toen Mels als achttienjarige op het kantoor begon, had hij het idee gehad dat de fabriek er voor altijd zou zijn. Heel laat pas had hij begrepen dat de woorden van grootvader Bernhard uitkwamen. `De eerste generatie werkt zich te barsten, de tweede behoudt wat ze heeft, de derde weet niet meer hoe de voorgaande generaties geploeterd hebben en dat de welvaart haar in de schoot is geworpen. Zij verkwanselt wat ze in handen heeft.’ Grootvader Bernhard heeft gelijk gekregen. Na het verscheiden van meneer Frits hadden zijn zonen er met de pet naar gegooid.
Ton van Reen: Het diepste blauw (032)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature