Or see the index
Henry Wadsworth Longfellow
(1807-1882)
The Arrow and The Song
I shot an arrow into the air,
It fell to earth, I knew not where;
For, so swiftly it flew, the sight
Could not follow it in its flight.
I breathed a song into the air,
It fell to earth, I knew not where;
For who has sight so keen and strong,
That it can follow the flight of song?
Long, long afterward, in an oak
I found the arrow, still unbroke;
And the song, from beginning to end,
I found again in the heart of a friend.
H.W. Longfellow poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive K-L, Longfellow, Henry Wadsworth
Henry Wadsworth Longfellow
(1807-1882)
Twilight
The twilight is sad and cloudy,
The wind blows wild and free,
And like the wings of sea-birds
Flash the white caps of the sea.
But in the fisherman’s cottage
There shines a ruddier light,
And a little face at the window
Peers out into the night.
Close, close it is pressed to the window,
As if those childish eyes
Were looking into the darkness,
To see some form arise.
And a woman’s waving shadow
Is passing to and fro,
Now rising to the ceiling,
Now bowing and bending low.
What tale do the roaring ocean,
And the night-wind, bleak and wild,
As they beat at the crazy casement,
Tell to that little child?
And why do the roaring ocean,
And the night-wind, wild and bleak,
As they beat at the heart of the mother,
Drive the color from her cheek?
H.W. Longfellow poetry
kempis poetry magazine
More in: Archive K-L, Longfellow, Henry Wadsworth
Amy Levy
(1861-1889)
A Greek Girl
I may not weep, not weep, and he is dead.
A weary, weary weight of tears unshed
Through the long day in my sad heart I bear;
The horrid sun with all unpitying glare
Shines down into the dreary weaving-room,
Where clangs the ceaseless clatter of the loom,
And ceaselessly deft maiden-fingers weave
The fine-wrought web; and I from morn till eve
Work with the rest, and when folk speak to me
I smile hard smiles; while still continually
The silly stream of maiden speech flows on:–
And now at length they talk of him that’s gone,
Lightly lamenting that he died so soon–
Ah me! ere yet his life’s sun stood at noon.
Some praise his eyes, some deem his body fair,
And some mislike the colour of his hair!
Sweet life, sweet shape, sweet eyes, and sweetest hair,
What form, what hue, save Love’s own, did ye wear?
I may not weep, not weep, for very shame.
He loved me not. One summer’s eve he came
To these our halls, my father’s honoured guest,
And seeing me, saw not. If his lips had prest
My lips, but once, in love; his eyes had sent
One love-glance into mine, I had been content,
And deemed it great joy for one little life;
Nor envied other maids the crown of wife:
The long sure years, the merry children-band–
Alas, alas, I never touched his hand!
And now my love is dead that loved not me.
Thrice-blest, thrice-crowned, of gods thrice-lovèd she–
That other, fairer maid, who tombward brings
Her gold, shorn locks and piled-up offerings
Of fragrant fruits, rich wines, and spices rare,
And cakes with honey sweet, with saffron fair;
And who, unchecked by any thought of shame,
May weep her tears, and call upon his name,
With burning bosom prest to the cold ground,
Knowing, indeed, that all her life is crown’d,
Thrice-crowned, thrice honoured, with that love of his;–
No dearer crown on earth is there, I wis.
While yet the sweet life lived, more light to bear
Was my heart’s hunger; when the morn was fair,
And I with other maidens in a line
Passed singing through the city to the shrine,
Oft in the streets or crowded market-place
I caught swift glimpses of the dear-known face;
Or marked a stalwart shoulder in the throng;
Or heard stray speeches as we passed along,
In tones more dear to me than any song.
These, hoarded up with care, and kept apart,
Did serve as meat and drink my hungry heart.
And now for ever has my sweet love gone;
And weary, empty days I must drag on,
Till all the days of all my life be sped,
By no thought cheered, by no hope comforted.
For if indeed we meet among the shades,
How shall he know me from the other maids?–
Me, that had died to save his body pain!
Alas, alas, such idle thoughts are vain!
O cruel, cruel sunlight, get thee gone!
O dear, dim shades of eve, come swiftly on!
That when quick lips, keen eyes, are closed in sleep,
Through the long night till dawn I then may weep.
Amy Levy poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Amy Levy, Archive K-L, Levy, Amy
Prosper van Langendonck
(1862-1920)
Ik had u niet gevraagd
Ik had u niet gevraagd: gij zijt gekomen…
Veel bloemen bloeiden in mijn stillen tuin;
de zoele Meiwind wiegde kruin tot kruin
vol teere bloesems, frisch als lentedroomen.
Ik had u niet gevraagd: gij zijt gekomen,
Muze der smarten, in mijn stillen tuin;
daar bogen levenloos nu twijg en kruin,
en bloem en bald verschroeide op plant en boomen.
O geef mij weer mijn slanke en eedle jeugd,
mijn argelooze liefde en heldre vreugd,
nauw door een waas van weemoed overtogen.
‘k Voel niets meer dan dien eeuwgen wanhoopsdrang,
maar, door uw felste woede en haat bewogen,
zal ik u vloeken tot mijn laatsten zang.
Prosper van Langendonck gedicht
kempis poetry magazine
More in: Archive K-L
Gotthold Ephraim Lessing
(1729 – 1781)
Der Sommer
Brüder! lobt die Sommerszeit!
Ja, dich, Sommer, will ich loben!
Wer nur deine Munterkeit,
Deine bunte Pracht erhoben,
Dem ist wahrlich, dem ist nur,
Nur dein halbes Lob gelungen,
Hätt er auch, wie Brocks, gesungen,
Brocks, der Liebling der Natur.
Hör ein größer Lob von mir,
Sommer! ohne stolz zu werden.
Brennst du mich, so dank ichs dir,
Daß ich bei des Strahls Beschwerden,
Bei der durstgen Mattigkeit,
Lechzend nach dem Weine frage,
Und gekühlt den Brüdern sage:
Brüder! lobt die durstge Zeit!
L.
Gotthold Ephraim Lessing gedicht
Hans Hermans photos
Hans Hermans Natuurdagboek Juli 2010
►Website Hans Hermans fotografie
kempis poetry magazine
More in: Archive K-L, Hans Hermans Photos, MUSEUM OF NATURAL HISTORY - department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
Karl Kraus
(1874 -1936)
In diesem Land
In diesem Land wird niemand lächerlich,
als der die Wahrheit sagte. Völig wehrlos
zieht er den grinsend flachen Hohn auf sich.
Nichts macht in diesem Lande ehrlos.
In diesem Land münzt jede Schlechtigkeit,
die anderswo der Haft verfallen wäre,
das purste Gold und wirkt ein Würdenkleid
und scheffelt immer neue Ehre.
In diesem Land gehst du durch ein Spalier
von Beutelschneidern, die dich tief verachten
und mindestens nach deinem Beutel dir,
wenn nicht nach deinem Gruße trachten.
In diesem Land schließt du dich nicht aus,
fliehst du gleich ängstlich die verseuchten Räume.
Es kommt die Pest dir auch per Post ins Haus
und sie erwürgt dir deine Träume.
In diesem Land triffst du in leer Luft,
willst treffen du die ausgefeimte Bande,
und es begrinst gemütlich jeder Schuft
als Landsmann dich in diesem Lande.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Kraus, Karl
Jan Gielkens
Handgeschreven
Hoe bijzonder is een handgeschreven gedicht
van de minor poet Freek van Leeuwen?
In 1984 ruimde ik de bibliotheek op van de in dat jaar overleden Scandinaviste en vertaalster Saskia Ferwerda. Ze had een huis vol boeken, de helft ervan had betrekking op haar specialisme. Deze Scandinavische bibliotheek werd door de familie geschonken aan de universiteitsbibliotheek in Utrecht, maar die zat met de boeken in haar maag. De boeken belandden in de kelder van een pand aan het Lucas Bolwerk en bleven daar totdat dat pand een andere bestemming kreeg en leeg moest.
Niemand bleek zich voor de boeken verantwoordelijk te voelen en ze belandden in een container, waar ze in brand werden gestoken. De rest van de boeken had een beter lot: ze werden verkocht om er een Scandinavisch boekenreeksje van te financieren, en dat gebeurde tot het geld op was. Uit de niet-Scandinavische bibliotheek schonk ik later een aantal boeken met opdracht aan het Letterkundig Museum, zoals een bundel van Benno Barnard, die in Utrecht de buurjongen van Saskia Ferwerda was geweest. Gesigneerde bundels, brieven en Sinterklaasgedichten van de nu vergeten christelijke dichteres Tony de Ridder zaten er ook bij, net als een briefkaartje van Nobelprijswinnares Selma Lagerlöf, bij wie Saskia Ferwerda in Zweden op bezoek was geweest.
Een van de gesigneerde bundels was van de minor poet Freek van Leeuwen (1905-1968), die via de sociaaldemocratie bij het schrijverscollectief Links Richten terecht was gekomen en die later naar zijn christelijke roots zou terugkeren. Bij Van Leeuwens vijftigste verjaardag in februari 1955 verscheen bij De Beuk in Amsterdam de poëziebundel Rood en wit, een bloemlezing uit oud en nieuw werk onder redactie van Wim J. Simons. Op het schutblad van het exemplaar van Saskia Ferwerda stond een handgeschreven gedicht:
In 2002 vond ik bij De Slegte in Den Haag nog een exemplaar van Rood en wit, en op het schutblad stond een handgeschreven gedicht van de auteur. Het was hetzelfde gedicht als in de bundel van Saskia Ferwerda, zo herinnerde ik me, dus ik dacht: het LM heeft mijn cadeau verpatst. Ik dus een misschien wat al te boos briefje naar het LM gestuurd, waarop toenmalig directeur Anton Korteweg netjes en per omgaande antwoordde met de mededeling dat het boek dat ik indertijd had geschonken gewoon in de collectie van het museum zat. Een meegestuurde fotokopie bewees dat. Maar die kopie bewees ook dat mijn gedachte helemaal niet zo vreemd was:
En nu, nu ik over deze curieuze zaak wil schrijven, kijk ik eens wat rond op internet en vind er nog een: bij antiquariaat Fokas Holthuis in Den Haag:
Hoeveel van dit soort exemplaren zou Freek van Leeuwen hebben zitten pennen met zijn ballpoint?
Jan Gielkens over bibliofiele vondsten en typografische bijzonderheden
Eerder gepubliceerd op:www.teksteditie.org
kempis poetry magazine
More in: - Book Stories, Archive K-L, Jan Gielkens
Friederike Kempner
(1836-1904)
Gegen die Vivisektion
Ein unbekanntes Band der Seelen kettet
Den Menschen an das arme Tier,
Das Tier hat seinen Willen – ergo Seele –
Wenn auch ‘ne kleinere als wir.
Ein Mensch, mißbrauchend die Gewalt und Stärke,
Ein lebend Herz zerreißend – wie?
Wer gleicht denn hier dem wilden Tiere,
Ist es der Mensch, ist es das Vieh?
Friederike Kempner poetry
kempis poetry magazine
More in: Archive K-L
De Schoolmeester
(Gerrit van de Linde, 1808-1858)
Schoolmeesters
Hij die, uit vrije keus,
En in zijn achter kamer,
Met hoofdpijn als een hamer,
En volgestopten neus,
Met klemming op zijn water,
En lusten als een kater,
En met een stijven nek,
En vijf gebroken ruiten,
En deuren, die niet sluiten,
En ‘t Pootjen in zijn kuiten,
Er uitziet als een gek;
Is min nog te beklagen
Dan hy, die drie paar dagen,
In ‘t woelziek schoolvertrek,
De veestlucht en den drek,
De snotneus, d’Ezelsvragen,
‘t Afzichtlijk nagelknagen,
Het krabblend luis-verjagen,
De vuile witte kragen,
En ‘t hartverduiv’lend plagen
Der Jonkheid moet verdragen.
De schoolmeester
(Gerrit van de Linde) gedicht
kempis poetry magazine
More in: Archive K-L, Archive S-T
PIERRE KEMP
Een leven
door Wiel Kusters
Een van de boeiendste eenlingen uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw is de dichter Pierre Kemp (1886-1967). Vanuit zijn Maastrichtse ‘dichterkluisje’, ver van het door hem verafschuwde artistieke leven, bereikte hij met zijn even vitale als melancholische poëzie de harten van zeer veel schrijvende en lezende Nederlanders. In 1956 werd hem de Constantijn Huygensprijs toegekend, in 1958 volgde de P.C. Hooftprijs. Het op de achterzijde van deze prospectus geciteerde gedicht ‘Bloem’ is typerend voor Pierre Kemps blijmoedigheid. Maar uit zijn pen vloeiden ook regels als:
CRITISCH
Ik voel mij door het licht verplicht
te leven,
maar eer ik me aan die plicht om ’t licht
wil geven,
moet ik weten, of het nog anders is
dan in brand gevlogen duisternis
Wie was Pierre Kemp? Hoe werd deze ‘Man in het Zwart’, die werkte op het loonbureau van een Zuid-Limburgse steenkolenmijn, een van ’s lands kleurrijkste dichters? Wiel Kusters schreef een biografie van Pierre Kemp, rijk aan interpretaties van levensfeiten, poëzie en de samenhang daartussen. Hij brengt veel nieuwe gegevens boven water, onder andere over Kemps Muzen. En over het dichterlijke spel dat Kemp zijn leven lang wilde spelen, naast en in het dagelijks bestaan, omdat één leven niet genoeg kon zijn.
Wiel Kusters (1947) heeft niet alleen naam gemaakt als dichter, maar ook als schrijver over literatuur. Bij Vantilt verscheen van hem in 2008 Koolhaas’ dieren.
Over Koolhaas’ dieren: ‘De vele heldere literaire analyses maken Koolhaas’ dieren tot een waardevol boek. (L.H. Wiener, NRC Handelsblad)
UITGEVERIJ VANTILT – ISBN 9789460040443 – NUR 321
Gebonden, geillustreerd, deels in kleur, 14×22 cm, ±800 pagina’s
± € 39,95 | verschijnt mei 2010
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, Archive K-L, Archive K-L, Kemp, Pierre, Wiel Kusters
Pierre Kemp bij zijn huis in de Turennestraat.
Foto Henri de Bouter, 1961. Letterkundig museum.
Bonnefantenmuseum Maastricht
Pierre Kemp
Nobel oud kind !
30.05 – 29.08.2010
‘Lang voordat Pierre Kemp op een nogal unieke manier naam maakte in de Nederlandse literatuur’, aldus Kemp-vorser Fred van Leeuwen, ‘was hij schilder. Daarna is hij een schrijvende schilder geworden. Toen een schilderende schrijver. En tenslotte een schrijver die zelfs niet meer wilde schilderen.’
Kemps meest eigenzinnige schilderwerk ontstond in de periode tussen 1929 en 1935. Geïnspireerd door het symbolisme en Duits expressionisme hanteerde Kemp een helder kleurgebruik en een fantasierijke, naïeve beeldtaal, die niet erg aansloten bij het werk van zijn tijdgenoten. In 1935 stopte Kemp definitief met schilderen.
De collectie van het Bonnefanten omvat het grootste deel van Kemps beeldende oeuvre. Bij gelegenheid van de presentatie op zondag 30 mei in Centre Ceramique van de biografie: Pierre Kemp. Een leven, van de hand van dichter en hoogleraar letterkunde Wiel Kusters opent op de derde verdieping van het Bonnefantenmuseum een overzicht van werken van de beeldend kunstenaar Pierre Kemp. In de tentoonstelling zijn een veertigtal olieverfschilderijtjes, werken op papier en schetsboekjes te zien, alsmede archief- en ander documentatiemateriaal over zijn beeldende oeuvre en persoonlijke leven.
Bij zijn jarenlange onderzoek kwam Wiel Kusters op het spoor van een twaalftal werken op papier die met grote waarschijnlijkheid kunnen worden toegeschreven aan Pierre Kemp. Deze pastels werden aangetroffen in de nalatenschap van pater J. van Well, S.J. die het de jonge Kemp mogelijk had gemaakt afscheid te nemen van de Societe Ceramique, waar hij als plateelschilder werkte, om zich een jaar lang toe te leggen op de verdere ontwikkeling van zijn talent. Van de oogst van dit schilderjaar is tot nu toe niets teruggevonden, maar de nu opgedoken werken hebben er vrijwel zeker deel van uitgemaakt.
Pierre Kemp (1886-1967) werd in 1959 bekroond met de Staatsprijs voor Letterkunde, de P.C. Hooftprijs, en daarmee gecanoniseerd als een van de grote Nederlandse dichters van de twintigste eeuw. Het grootste deel van zijn leven heeft Kemp in Maastricht doorgebracht, afgezien van een verblijf van nog geen jaar in Amsterdam, als leerling-journalist bij het dagblad De Tijd (1915), en natuurlijk ook van de vele uren die hij werkzaam was als loonadminstrateur bij de steenkolenmijn Laura in Eygelshoven (1916-1945).
Pierre Kemp, Concerns, 1941
Olieverf op karton 54,4 x 46,1 cm
Rondom de tentoonstellingen worden er een aantal rondleidingen georganiseerd, inclusief focusrondleidingen door Wiel Kusters, auteur “Pierre Kemp. Een leven” (zondag 6 juni om 15.00 uur) en door conservator Paula van den Bosch, samensteller van de tentoonstelling (zondag 4 juli om 15.00 uur). De focusrondleidingen duren een uur en zijn gratis op vertoon van een geldig entreebewijs. Reserveren: reservations@bonnefanten.nl
Vanaf juli 2010 zullen een reeks zomerworkshops voor kinderen georganiseerd worden rondom het werk van Pierre Kemp: Dichterlijke doeken ! van 27 t/m 30 juli en van 24 t/m 27 augustus.
Op zondag 30 mei vindt er een speciale middag rond Pierre Kemp plaats in Centre Ceramique en het Bonnefantenmuseum. De dag zal als volgt worden ingevuld:
14.00 uur: WIEL KUSTERS’ nieuwe biografie van Pierre Kemp – ‘een van de boeiendste eenlingen uit de Nederlandse poëzie van de twintigste eeuw’ – (Pierre Kemp. Een leven, Nijmegen: Vantilt) zal ten doop gehouden worden. Dr. Jan de Roder (Universiteit Maastricht) houdt een korte inleiding en voert een gesprek met de biograaf. Voorts zal er muziek van Hendrik Andriessen ten gehore gebracht worden, op tekst van Kemp.
16.00 uur: In het Bonnefantenmuseum zal aansluitend de tentoonstelling van het werk van Kemp worden geopend. In de tentoonstelling zijn een veertigtal olieverfschilderijtjes, werken op papier en schetsboekjes te zien, alsmede archief- en ander documentatiemateriaal over zijn beeldende oeuvre en persoonlijke leven.
Naast zijn beeldende oeuvre wordt ook hierin een korte film over de dichter-schilder uit 1967 vertoond. Deze film is meer dan veertig jaar niet meer te zien geweest. Zij bevat de enige bewegende beelden die er van de dichter bestaan.
Pierre Kemp, Landschap met dame, dood en duivel,
1939 Olieverf op karton 50,2 x 40,2 cm
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Kemp, Pierre
L o u i s T h. L e h m a n n
door Ed Schilders
Louis Lehmann werd geboren in 1920, begon in 1939 te publiceren in kranten en tijdschriften, en had dus zijn zilveren schrijversjubileum al gevierd toen hij zichzelf in 1966 een literair publicatieverbod oplegde. Ik heb de uitleg van die zelfopgelegde stilte nooit helemaal begrepen, en dat is ook nu weer het geval als de kwestie ter sprake komt in de inleiding door Alida Beekhuis op Lehmanns nieuwe boek Laden ledigen. Het verhaal is altijd hetzelfde: Lehmann voelt zich erkend als dichter/schrijver – Ter Braak en Vestdijk hadden hem hun lof toegewuifd – en tegelijk miskend ‘op zijn vakgebied’, de scheepsarcheologie. Hij blijft schrijven en muziekstukken componeren, maar neemt zich voor niets daarvan te publiceren totdat hij ook als archeoloog erkenning gekregen heeft. Dat duurt even. Dertig jaar. In 1996 promoveert hij op een proefschrift over door roeiers voortbewogen galeischepen in de oudheid, en wel voor zover dat onderwerp werd benaderd in de Renaissance en tijdens de Barok. Alida Beekhuis noemt het ‘een zeer belangrijke gebeurtenis in zijn leven.’ En: ‘daarmee hief hij zijn ban op literaire publicaties op.’ Twee weken na de promotie had Lehmann een nieuwe dichtbundel persklaar.
Wie moest met dat publicatieverbod gestraft worden? De wetenschap, de poëzieliefhebber, of de auteur zelf? Was het hoogmoed of juist nederigheid? Je zou het hoe dan ook een vorm van gevaarlijk literair leven kunnen noemen. Lehmann is 75 jaar als de kersverse doctor de oude dichter weer vrijheid van drukpers toestaat. Dertig jaar niet publiceren! Dat lijkt, achteraf, zoiets als de zelfverkozen status van ‘poète maudit’; Lehmann kon al die tijd immers ook niet bevroeden dat hij in 1996 nog aan zijn beste letterjaren zou beginnen als ‘éminence grise’. In druk onder andere met een verzameluitgave die door Tom van Deel werd samengesteld; als presentator van en commentator op bijzondere muziekopnamen op VPRO-radio; als troeteldichter op poëziefestivals, waar hij met aanstekelijk plezier voorleest, rapt, tapt, en in de afterparty de tango danst.
Laden ledigen zegt het al: wat gedurende die dertig jaar geschreven werd, is nu uit de spreekwoordelijke lade bevrijd. Bovendien had de auteur vóór die tijd ook al een ladekastje en uit dat meubilair is nu een uitbundige keuze gemaakt. Dat Lehmann kan dichten en dansen, dat hij mondharmonica speelt en piano, dat wisten we al. Uit de ladekasten zijn nu ook vertalingen van Engelse en Spaanse poëzie opgegraven. Er komen partituren van zijn composities aan het licht. Tekeningen uit 1938, en een toneeltekst. Transcripties ook van de ‘praatjes’ die hij in zijn VPRO-muziekprogramma hield dan wel voorlas, met als uiterst vervreemdend effect dat de besproken muziekstukken uiteraard niet gedraaid worden: ‘Ik zal nu besluiten met ‘King of Kings’. En daarmee neem ik afscheid van u.’
Het zwaartepunt van het boek ligt bij de poëzie. Die is zoals we Lehmanns werk hebben leren waarderen: in de vorm zeer gevarieerd, en wars van elke letterkundige conventie – alleen Lehmann komt ermee weg om ‘Oidipoes’ te laten rijmen op ‘O, die poes’ en ‘octopus’. Een groot aantal gedichten verwijst inderdaad naar de tijd waarin ze in de lade beland zijn. Over de vernieuwing dan wel vernieling van de binnenstad van Amsterdam spreekt de dichter met grote regelmaat zijn anathema uit, te beginnen bij burgemeester Samkalden en ideoloog Han Lammers. Er worden zeldzame woorden gebruikt als ‘ludiek’. Een vijfregelig vers begint met: ‘Huisje slopen, bankje bouwen,/ Van Rokin tot Overtoom…’ Het werkt nog beter als je beseft dat je dat moet lezen op de melodie van ‘Zakdoek leggen/ Niemand zeggen…’ Het zijn periodestukken, maar wel heel mooie, en ze zijn in hun poëtische bedoeling nog lang niet verouderd, misschien wel weer urgent geworden.
De belangrijkste bijdrage is echter de eerste, getiteld ‘Fragmenten jeugd’. Autobiografie op zijn Lehmanns. In dertig pagina’s beschrijft hij alles (zegt hij) wat hij zich herinnert uit zijn jeugd (die bij Lehmann ook nog eens vijfendertig jaar duurt, totdat hij ‘naar Amsterdam vertrok’). Deze schets dient te worden gelezen als de hiëroglyfen op antieke tempelwanden – bevat zelfs enige soortgelijke tekeningen – en biedt de sleutels waarmee een aantal van de gedichten nader ontsloten kan worden. Met Laden ledigen is Lehmann de archeoloog van zijn eigen oeuvre geworden. Het is de ultieme verzoening van de doctor met de dichter.
Laden ledigen – een keuze uit hervonden werk van L. Th. Lehmann – De Bezige Bij – ISBN 978 90 234 2774 2
Eerder gepubliceerd in De Volkskrant
Ed Schilders over Louis Th. Lehmann
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive K-L, Ed Schilders, Lehmann, Louis Th.
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature