Or see the index
Hendrik Marsman
(1899-1940)
De hand van de dichter
Glazen grijpen en legen;
veel jagen en reizen;
vrouwen omhelzen en strelen;
strijden op felle paarden
en blinkende wateren splijten;
spelen met licht en donker;
de dag en de nacht doorrijden
onder fluweel en schaduw en
flonkrende sterrenbeelden.
het staat niet in mijn hand gegrift;
en een hand is een leven, een lot;
ik lees slechts in fijn scherp schrift
– en dit geldt voor vroeger en later –
weinig liefde en wijn, veel water,
soms een racket, een zweep, maar
stellig nimmer een zwaard.
zo is mij enkel bewaard
langzaam maar vast te verwijven
in nijver monnikenwerk:
bidden en verzen schrijven
geel op geel perkament,
en mijn hand alleen te verstrengelen
met mijn eigen andere hand
en in een cel te versterven
oud op een houten bank.
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Karl May
(1842-1912)
Mein Liebchen
Wenn Sorge mich und Unmuth quälet,
Wenn mir’s an Moos im Beutel fehlet,
Wenn mich ein schwerer Kummer drückt,
Das Schicksal mich mit Pech beglückt:
Was ist es dann, wonach ich greife?
I nun! Die liebe Tabakspfeife!
Bei meinen Freuden, meinen Scherzen,
Beim Austausch gleichgesinnter Herzen,
In all’ den traulich frohen Stunden,
Die ich im Freundeskreis gefunden,
Bei meines Glück’s so seltner Reife
Ist stets um mich die liebe Pfeife.
Auf all’ den Reisen, die ich machte,
Wo die Natur mir freundlich lachte,
Auf all’ den einsam trauten Wegen,
Im Waldesgrün, wo ich gelegen,
In Feld und Flur, die ich durchstreife,
Begleitet mich die treue Pfeife.
Sie bleibt mir Braut durch’s ganze Leben;
Ja, sie in Adel zu erheben
Ist wohl ein Leichtes: Das Diplom
Schreibt sie sich selbst durch ihr Arom.
Sie heiße d’rum, ob man auch keife,
Von jetzt an: Edle von der Pfeife!
Karl May poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Karl May
Hendrik Marsman
(1899-1940)
Maannacht
De maan breekt de wolken uiteen;
en stromende uit die wel breken
kolken en kreken, gletschers en meren
naar alle verten uiteen.
de aarde is klein en alleen,
een slingerend schip in het ruim,
dat zich stampend en schuin
overstag gaand in doodsangst
kampende boven houdt
op het kolkende water des donkers
onder het stormende schuim.
ik lig in het ruim naast een vrouw.
haar borsten rijzen en dalen;
zij slaapt, zij denkt nu alleen
in haar dromen aan het geluk;
hoe vredig haar ademhalen:
zij weet niets van de nood
van ons schip, zij hoort
de seinen niet gillen
noch het angstige fluiten
driemaal, als een signaal
van de dood.
gun mij nog twee uren slaap,
ik kán zo niet blijven waken.
– neem dan nu afscheid van haar,
misschien zult gij de morgen niet halen,
tenzij in een ander land.
ik schuif mijn hand in haar hand
– zie, even beven haar wimpers –
zo liggen wij naast elkaar
als tweelingen, sluimrende kindren.
zullen wij elkaar niet meer vinden
dan zij mij dood – of ik haar?
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Anna de Noailles
(1876-1933)
Il n’est pas un instant
Il n’est pas un instant où près de toi couchée
Dans la tombe ouverte d’un lit,
Je n’évoque le jour où ton âme arrachée
Livrera ton corps à l’oubli. […]
Quand ma main sur ton coeur pieusement écoute
S’apaiser le feu du combat,
Et que ton sang reprend paisiblement sa route,
Et que tu respires plus bas,
Quand, lassés de l’immense et mouvante folie
Qui rend les esprits dévorants,
Nous gisons, rapprochés par la langueur qui lie
Le veilleur las et le mourant,
Je songe qu’il serait juste, propice et tendre
D’expirer dans ce calme instant
Où, soi-même, on ne peut rien sentir, rien entendre
Que la paix de son coeur content.
Ainsi l’on nous mettrait ensemble dans la terre,
Où, seule, j’eus si peur d’aller ;
La tombe me serait un moins sombre mystère
Que vivre seule et t’appeler.
Et je me réjouirais d’être un repas funèbre
Et d’héberger la mort qui se nourrit de nous,
Si je sentais encor, dans ce lit des ténèbres,
L’emmêlement de nos genoux…
Anna de Noailles poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Noailles, Anna de
Hendrik Marsman
(1899-1940)
Paradise regained
De zon en de zee springen bliksemend open:
waaiers van vuur en zij;
langs blauwe bergen van den morgen
scheert de wind als een antilope
voorbij.
Zwervende tussen fonteinen van licht
en langs de stralende pleinen van ‘t water,
voer ik een blonde vrouw aan mijn zij,
die zorgeloos zingt langs het eeuwige water
een held’re, verruk’lijk-meeslepende wijs:
‘Het schip van den wind ligt gereed voor de reis,
de zon en de maan zijn sneeuwwitte rozen,
de morgen en nacht twee blauwe matrozen –
wij gaan terug naar ‘t Paradijs.’
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Hendrik Marsman
(1899-1940)
De vrouw van de zon
‘Ik zag een vrouw, die schreed
alsof zij nooit zou sterven.’
A. Roland Holst
Vrij en eeuwig,
tijdeloos ontheven,
in een hoog en onaanrandbaar zweven,
schrijdt gij,
koninklijk geheven,
langs de blauwe muren van het licht.
o! de sneeuwstorm van uw gouden mantel
o! de zon, het diamanten vlamsel,
dat de heemlen uitstroomt uwer haren
langs de wolkenloze bergen van de dag
o! de nacht –
waar uw fonkelende gouden tocht
in de hoge, sidderende loop der herten
eenzaam eindigt,
in de diepste verten.
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Andrew Marvel
(1621-1678)
To His Coy Mistress
Had we but World enough, and Time,
This coyness Lady were no crime.
We would sit down, and think which way
To walk, and pass our long Loves Day.
Thou by the Indian Ganges side
Should’st Rubies find: I by the tide
Of Humber would complain. I would
Love you ten years before the Flood:
And you should if you please refuse
Till the conversion of the Jews.
My vegetable love should grow
Vaster than Empires, and more slow.
An hundred years should grow to praise
Thine Eyes, and on thy Forehead Gaze.
Two hundred to adore each Breast:
But thirty thousand to the rest.
An Age at least to every part,
And the last Age should show your Heart.
For Lady you deserve this State;
Nor would I love at lower rate.
But at my back I alwaies hear
Times winged Charriot hurrying near:
And yonder all before us lye
Desarts of vast Eternity.
Thy Beauty shall no more be found;
Nor, in thy marble Vault, shall sound
My echoing Song: then Worms shall try
That long preserv’d Virginity:
And you quaint Honour turns to dust;
And into ashes all my Lust.
The grave’s a fine and private place,
But none I think do there embrace.
Now therefore, while the youthful hew
Sits on thy skin like morning [dew],
And while thy willing Soul transpires
At every pore with instant Fires,
Now let us sport us while we may;
And now, like am’rous birds of prey,
Rather at once our Time devour,
Than languish in his slow-chapt pow’r.
Let us roll all our Strength, and all
Our sweetness, up into one Ball:
And tear our Pleasures with rough strife,
Through the Iron gates of Life.
Thus, though we cannot make our Sun
Stand still, yet we will make him run.
Andrew Marvel poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, CLASSIC POETRY
Hendrik Marsman
(1899-1940)
De zee
Wie schrijft, schrijv’ in den geest van deze zee
of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif
dat stand houdt als de vloed ons overvalt
en de cultuur gelijk Atlantis zinkt;
hier alleen scheert de wiekslag van het licht
de kim van het drievoudig continent
dat aan ons lied den blanken weerschijn schenkt
van zacht ivoor en koolzwart ebbenhout,
en in den dronk den geur der rozen mengt
met de extasen van den wingerdrank.
Hier golft de nacht van ‘t dionysisch schip
dat van de Zuilen naar den Hellespont
en van Damascus naar den Etna zwierf;
hier de fontein die naar het zenith sprong
en regenbogen naar de kusten wierp
van de moskee, de tempel en het kruis.
Hier heeft het hart de hoge stem gehoord
waardoor Odysseus zich bekoren liet
en ‘t woord dat Solon te Athene sprak;
en in de branding dezer kusten brak
de trots van Rome en van Babylon.
Zolang de europese wereld leeft
en, bloedend, droomt den roekelozen droom
waarin het kruishout als een wijnstok rankt,
ruist hier de bron, zweeft boven déze zee
het lichten van den creatieven geest.
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Hendrik Marsman
(1899-1940)
Herinnering aan Holland
Denkend aan Holland
zie ik brede rivieren
traag door oneindig
laagland gaan,
rijen ondenkbaar
ijle populieren
als hoge pluimen
aan den einder staan;
en in de geweldige
ruimte verzonken
de boerderijen
verspreid door het land,
boomgroepen, dorpen,
geknotte torens,
kerken en olmen
in een groots verband;
de lucht hangt er laag
en de zon wordt er langzaam
in grijze veelkleurige
dampen gesmoord,
en in alle gewesten
wordt de stem van het water
met zijn eeuwige rampen
gevreesd en gehoord.
Hendrik Marsman poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Marsman, Hendrik
Karl May
(1842-1912)
Trost
Horch, klopfte es nicht an die Pforte?
Wer naht, von Himmelsduft umrauscht?
Woher des Trostes süße Worte,
Auf die mein Herz voll Andacht lauscht?
Wer neigt, wenn alle Sterne sanken,
Mit mildem Licht und stiller Huld
Sich zu dem Staub- und Erdenkranken?
Es ist der Engel der Geduld.
»O laß den Gram nicht mächtig werden,
Du tiefbetrübtes Menschenkind!
Wiß’, daß die Leiden dieser Erden
Des Himmels beste Gaben sind
Und daß, wenn Sorgen Dich umwogen
Und Dich umhüllt des Zweifels Nacht,
Dort an dem glanzumfloss’nen Bogen
Ein treues Vaterauge wacht!«
»O laß Dir nicht zu Herzen steigen
Die langverhaltne Thränenfluth!
Wiß, daß grad in den schmerzensreichen
Geschicken tiefe Weisheit ruht,
Und daß, wenn sonst Dir Nichts verbliebe,
Die Hoffnung doch Dir immer lacht,
Da über Dich in ew’ger Liebe
Ein treues Vaterauge wacht!«
»O wolle nie Dich einsam fühlen!
Obgleich kein Aug’ sie wandeln sah,
Die sorgenheiße Stirn zu kühlen
Sind Himmelsboten immer da.
Wer gern dem eignen Herzen glaubte,
Der kennt des Pulses heilige Macht.
Drum wiß, das über Deinem Haupte
Ein treues Vaterauge wacht!«
»Drum füge Dich in Gottes Walten
Und trag Dein Leid getrost und still.
Es muß im Dunkel sich gestalten,
Was er zum Lichte führen will.
Dann bringt der Glaube reichen Segen,
Ob ihn der Zweifler auch verlacht,
Daß über allen Deinen Wegen
Ein treues Vaterauge wacht!«
Karl May poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Karl May
Thomas Babington Macaulay
(1800-1859)
Dies Irae
On that great, that awful day,
This vain world shall pass away.
Thus the sibyl sang of old,
Thus hath holy David told.
There shall be a deadly fear
When the Avenger shall appear,
And unveiled before his eye
All the works of man shall lie.
Hark! to the great trumpet’s tones
Pealing o’er the place of bones:
Hark! it waketh from their bed
All the nations of the dead,–
In a countless throng to meet,
At the eternal judgment seat.
Nature sickens with dismay,
Death may not retain its prey;
And before the Maker stand
All the creatures of his hand.
The great book shall be unfurled,
Whereby God shall judge the world;
What was distant shall be near,
What was hidden shall be clear.
To what shelter shall I fly?
To what guardian shall I cry?
Oh, in that destroying hour,
Source of goodness, Source of power,
Show thou, of thine own free grace,
Help unto a helpless race.
Though I plead not at thy throne
Aught that I for thee have done,
Do not thou unmindful be,
Of what thou hast borne for me:
Of the wandering, of the scorn,
Of the scourge, and of the thorn.
Jesus, hast thou borne the pain,
And hath all been borne in vain?
Shall thy vengeance smite the head
For whose ransom thou hast bled?
Thou, whose dying blessing gave
Glory to a guilty slave:
Thou, who from the crew unclean
Didst release the Magdalene:
Shall not mercy vast and free,
Evermore be found in thee?
Father, turn on me thine eyes,
See my blushes, hear my cries;
Faint though be the cries I make,
Save me for thy mercy’s sake,
From the worm, and from the fire,
From the torments of thine ire.
Fold me with the sheep that stand
Pure and safe at thy right hand.
Hear thy guilty child implore thee,
Rolling in the dust before thee.
Oh the horrors of that day!
When this frame of sinful clay,
Starting from its burial place,
Must behold thee face to face.
Hear and pity, hear and aid,
Spare the creatures thou hast made.
Mercy, mercy, save, forgive,
Oh, who shall look on thee and live?
Thomas Babington Macaulay poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, CLASSIC POETRY
Anthony Munday
(1553-1633)
I Serve a Mistress
I serve a mistress whiter than snow,
Straighter than cedar, brighter than the glass,
Finer in trip and swifter than the roe,
More pleasant than the field of flowering grass;
More gladsome to my withering joys that fade,
Than winter’s sun or summer’s cooling shade.
Sweeter than swelling grape of ripest wine,
Softer than feathers of the fairest swan,
Smoother than jet, more stately than the pine,
Fresher than poplar, smaller than my span,
Clearer than beauty’s fiery pointed beam,
Or icy crust of crystal’s frozen stream.
Yet is she curster than the bear by kind,
And harder hearted than the agèd oak,
More glib than oil, more fickle than the wind,
Stiffer than steel, no sooner bent but broke.
Lo! thus my service is a lasting sore;
Yet will I serve, although I die therefore.
Anthony Munday poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, CLASSIC POETRY
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature