Or see the index
En ook de bakker, die alles een tijdlang had aangezien, spande zijn paard voor de broodwagen en ging de boer op. Met zijn zweep bewerkte hij het dier zodanig dat het ervandoor ging met een vaart alsof het op hol sloeg. De geluiden van de ratelende kar veegden de rust die op het plein was ontstaan volledig weg. Zelfs de twee oude bedelwijfjes verdwenen en trokken de steegjes in om er hand ophoudend hun dagelijkse bedelronde te maken.
De jongen leek weer in slaap te vallen, al werd hij daarin gehinderd door de veel misbaar makende kraaien. Ze liepen zelfs de pastoor voor de voeten om van dichtbij en met veel ontzag naar de kruisjes van vettige olie en as te kijken. Tekens die dan toch maar van hogere afkomst waren en die een mens boven zichzelf konden uittillen, hups, de hoge hemel in. Als je de genade der stervenden had gehad en je lijf zat onder de heilige olie, dan kon je niks meer gebeuren op weg naar de eeuwigheid. Misschien ontmoette je het vagevuur nog, maar daar was wel doorheen te komen. Zoals de pastoor het hun wel vaker vanaf zijn preekstoel voorhield, kon het daar nooit veel warmer zijn dan in Solde op het heetst van de zomer. Daar mocht een mens voor tekenen, voor een dood met zoveel moois in het verschiet. Céleste kwam maar nauwelijks verder in de richting van het café. De kraaien keken haar minachtend na. Die meid begreep er niet veel van. Om zo’n kind hoefde je toch niet bedroefd te zijn als het doodging! Dat maakte weer een engel meer voor Gods troon, ook al was deze jongen een rotzak geweest van de ergste soort toen hij nog gezond en wel door het dorp dartelde. Die meid stelde zich aan. Nou ja, in de kroeg deed ze natuurlijk ook elke avond aan toneel. Daar speelde ze de mannen wat voor. Van toneel rinkelde bij haar de kassa. De pastoor veegde zijn vettige olievingers schoon aan de zoom van zijn toog. Hij zette een laatste gebed in, dat erg langdradig verliep en waarop zelfs de kraaien geen antwoord wisten. Maar zwijgen deden ze niet. Het laatste woord wilden ze hebben. Zij en niemand anders. Ze sloofden zich toch niet voor niets voor deze jongen uit! Omdat ze de slotgebeden voor een stervend kind niet uit hun hoofd kenden, besloten ze maar de laatste gebeden voor een stervende oude man te bidden. Die spraken ze wel vaker uit. Tenslotte stierven er meer oude mannen dan kinderen in het dorp. En terwijl de pastoor afdroop in de richting van de kerk, baden de kraaien dat de jongen na een lang en arbeidzaam leven in vrede mocht sterven. Een leven dat gevuld was geweest met haat en liefde, vrolijkheid en droefenis. En al de dingen die God hem moest vergeven of waarover hij verheugd moest zijn. Want ook zijn kinderen bleek de jongen in de leer der kerk opgevoed te hebben. En hij was hun altijd een voorbeeld geweest. En zijn vrouw had hij nooit geslagen, tenminste nooit meer dan nodig was geweest. Zo werd de jongen, die maagdelijk was als water omdat zijn zaad nog nooit was verspild, door de kraaien als een uitgenaaide bok de weg naar de hemel op gedreven. Eenmaal klaar met hun gebeden voelden de kraaien zich zeer voldaan. Beurtelings wasten ze hun verhitte koppen in de pompbak. Opgefrist praatten ze vrolijker dan passend was in deze situatie.
Ton van Reen: Landverbeuren (46)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Terwijl het gebed naklonk tussen de huizen, zagen de kraaien dat de buizerd doodgemoedereerd op het bed scheet. Ze trokken lijkbleek weg. Hun adem stokte. Het leek of het beest hen met de dood had bedreigd, zo erg namen ze het op dat de buizerd hun manie van kraakheldere lakens aantastte. Maar de buizerd was ook niet van gisteren. Hij wilde nog langer leven dan vandaag en schoot als een pijl omhoog, ongrijpbaar voor het stelletje handen. Alsof er mieren onder hun rokken waren gekropen, zo woedend dansten de kraaien rond het bed.
Ze overlegden nijdig. Waarmee zouden ze de vogelpoep verwijderen? Wie van hen viel de eer te beurt het te doen? Door de plotselinge drukte van de kraaien werd de pastoor helemaal naar de achtergrond gedrongen. Kwamen zijn gebeden nog maar nauwelijks over, nu stond hij helemaal voor joker. Peinzend keek hij naar de cafémeid. Betrapte zich erop dat hij naar haar borsten loerde, die voor een groot deel zichtbaar waren, hoewel hij zich als man Gods toch niet mocht laten verleiden. Hij zag dat de handen van Céleste en van de zieke jongen in elkaar verstrengeld waren. Hun haren lagen verward op het kussen, zo dicht bij elkaar waren ze. Deze tedere aanblik leek een gevoel van ontroering in de dikke kop van de parochieherder teweeg te brengen. Hij slikte herhaaldelijk, alsof hij een brok in zijn keel kreeg. Begreep hij iets van de liefde die de twee verbond? In elk geval liet hij hen nog een ogenblik bij elkaar, voordat hij verderging met het ritueel van de dood. De kraaien kennende wist hij dat de meid en de jongen elkaar niet meer zouden zien als hij zijn rug had gedraaid. Veel geduld had hij echter niet. Toen hij dacht lang genoeg gewacht te hebben gaf hij het meisje een teken. Céleste begreep dat ze de jongen alleen moest laten. Langzaam stond ze op, schuifelde terug, voetje voor voetje. De tranen liepen over haar gezicht. De kraaien, die blij waren dat ze was opgerot, lichtten de dekens van het bed. Met water uit de pompbak wasten ze voorhoofd, handen en voeten van de jongen. Daarna kruisten ze de handen over zijn borst. Zo lag hij mooi en volgens voorschrift bereid om het sacrament der stervenden in al zijn waarde te ontvangen. Als een engel lag hij daar, klaar om op te stijgen naar Gods troon, ook al had hij daar zelf geen weet van. Voor hem stonden er nog zoveel dingen te gebeuren. Hij wíst wat hij voor zich had. Zo jong als hij was, had hij zijn plan al getrokken. Hij droomde van een leven vol dieren. Ergens waar hij rustig met hen kon omgaan. In de rimboe misschien. In elk geval op een plaats waar ze wat meer zijn gelijken zouden zijn.
De pastoor opende de ampullen en sopte zijn duim in de gezegende olie. Onder het prevelen van gebeden tekende hij vette kruisen op voorhoofd, mond, handen en voeten van het kind teneinde alle aanwezige duivels en kwade neigingen uit lijf en ziel te verdrijven. Zo zou de jongen, gereinigd en van alle aardse smetten vrij, de ladder naar de hemel kunnen bestijgen wanneer het moment van het afscheid was aangebroken. Nu lag hij daar, zo mooi en zo sereen. Onder een laag dikke kruisen. Ten teken dat hij aan de Heer was overgeleverd en eigenlijk geen deel meer uitmaakte van deze wereld. Een zieke boom, gemerkt door de houthakker van de eeuwigheid. De kraaien sloegen kruistekens om de uit het kind verdreven duivels niet op hun nek te krijgen. Ze wachtten vol spanning af. Zou de jongen inderdaad doodgaan? Ook de mensen die de winkels bezochten stonden stil. Het moment tussen leven en dood van een ander was iets wat ze mee wilden maken. Dat was iets huiveringwekkends! Dat was zo vreselijk mooi! Daar hadden ze wel vijf minuten voor over. De jongen zelf was gedurende de laatste handelingen aan zijn lijf meer dan rustig. Daarom viel er voor de nieuwsgierigen rond het bed weinig te beleven. Toen hij dan ook nog niet aan de laatste fase van zijn doodsstrijd wilde beginnen, droop het publiek af. Die jongen stelde alweer teleur. Hij zou nog dagen kunnen liggen. Hij was zo taai als leer. Zo lang had hij het al uitgehouden dat menigeen eraan twijfelde of hij wel echt dood zou gaan.
Ton van Reen: Landverbeuren (45)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De jongen begreep niet goed wat het geschreeuw rond zijn bed te betekenen had. Hij merkte dat Céleste zijn hand vasthield. Hij herkende haar adem. De geur van haar huid. Hij legde zijn hoofd wat dichterbij om haar beter te kunnen ruiken. Even voelde hij zich niet meer zo eenzaam, omdat ze tegen hem praatte, vlak bij zijn oor.
Nu de kraaien op de grond knielden en Céleste bij het kind was, zag de buizerd de gelegenheid schoon om ook weer eens dicht bij de jongen te zijn. Hij vloog naar het bed en streek neer op het hoofdeind. Pikte naar de haren van de jongen. Alsof hij zeggen wilde: Hé, joh, kom eens uit je nest. Het is hoog tijd om naar het bos te gaan. De konijnen zullen wel lachen. We hebben ze de laatste tijd te veel laten lachen, omdat jij maar altijd tussen de lakens ligt. Nu zullen we ze leren. En waarom voer je de adder niet meer? Hoe vaak denk je dat ik de laatste tijd met een zooi muizen op je heb zitten wachten? Is dat beest gecrepeerd? En de kat? Waar heb je de kat? De jongen begreep de vogel. Hij trachtte overeind te komen, wilde zijn bed verlaten om met zijn buizerd naar het bos te gaan. Zijn ogen werden groot. Hij probeerde zijn arm te strekken om het beest op zijn pols te zetten. Met zijn andere hand trok hij Céleste aan de arm, om haar te beduiden dat ze mee moest gaan. Koortsig zocht hij naar de andere dieren, die hij ook wilde meenemen, zoals dat gebruikelijk was. Terwijl de pastoor en de kraaien de gebeden verrichtten, merkte de jongen dat er nog warmte om hem was. En toen zijn hoofd op het kussen terugviel, ging hij in zijn droom op weg. Dacht hij met Céleste door de velden te hollen? Wie was het eerst bij het bos? De buizerd vloog voor hem uit. De hond sprong om hem heen. De adder lag in een knoop om zijn nek. De kat schoot zo nu en dan uit de struiken tevoorschijn. In het bos lagen ze bij een beek. Ze plukten bramen. De hond joeg alle kleine dieren op. Soms was het moeilijk de hond bij de kat vandaan te houden. En ook de adder deed zijn best. Ging al alleen op verkenning uit, rond het huis, maar kwam toch nog terug. De jongen vertelde Céleste honderduit. Vooral over zijn dieren. Hij wist alles over hun gedrag. Hij kende hun goede maar ook hun valse trekken. Hij wist de eigenschappen te onderscheiden die de natuur aan de beesten had meegegeven, zodat ze zich in stand konden houden. Want in werkelijkheid lag het niet in de aard van zijn beesten om van elkaar te houden. Alleen híj kon hen bij elkaar houden. Hij was de bindende kracht. Desnoods kon je een hond met een kat laten spelen. Maar een kat moest niks hebben van een buizerd. En de buizerd had de pest aan de hond. En de adder? Die had de pest aan allemaal. Céleste voelde aan wat de jongen meemaakte in zijn droom. Hij leek nu rustig. Soms leek het zelfs of er een lach op zijn gezicht doorbrak. Pastoor Joachim Andrades gebedsmachine liep stuk toen hij de bakker met een armvol verse broden naar buiten zag komen. Die geurden zo lekker dat het water hem in de mond liep. Bijna teleurgesteld zag hij hoe de bakker ze in zijn wagen laadde. Hij voelde hoe de eeuwige honger knaagde aan zijn pens.
Ton van Reen: Landverbeuren (44)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Alleen Céleste schrok. Ze liep door de hof van het café om de lege glazen bij de kaarters op te halen. De kreet sneed rauw door haar lijf. Werktuiglijk, alsof een onzichtbare hand haar voortduwde, liep ze het plein op. Waar ze stilstond, uit afkeer van de kraaien. Hoewel het haar even leek of haar benen niet vooruitkwamen, werd ze als door een magneet naar de jongen getrokken.
Struikelend over haar onwillige voeten naderde ze het ziekbed, waar de kraaien pogingen ondernamen haar bij het kind weg te houden. Alsof ze bang waren dat de cafémeid iets kwalijks op de jongen zou overbrengen. De adem van de duivel of iets dergelijks. Ze stelden zich in kordon rond het bed op, schouder aan schouder, de armen afwerend vooruit. Maar met al de kracht die haar verlangen haar ingaf, duwde Céleste de kraaien aan de kant. Knielde, om dichter bij de jongen te zijn, naast het bed. Greep zijn hand en luisterde naar zijn adem. De pastoor, half ontnuchterd door het zicht op de cafémeid, stond haar toe te blijven. Tot ergernis van de kraaien leek hij geen hinder van haar frivole aanwezigheid te hebben, ook al knipperde hij vreemd met zijn ogen en schuurde hij met zijn onderbuik tegen de opstaande rand van het bed om zijn steigerende geslacht in bedwang te houden. Hij haalde breed uit, sloeg een kruisteken in alle windrichtingen en ging krachtig verder met zijn gebed, waar niemand iets van verstond. De ogen naar de meidoorn en de hemel gericht om niet in verzoeking te worden gebracht door het zicht op Céleste, haar huid, haar borsten.
De kraaien, die begrepen dat ze die meid toch niet meer konden verjagen, zonken weer op hun knieën. Terwijl de pastoor zijn gebeden sprak, kwamen er zo nu en dan begrippen in hem bovendrijven die, anders dan de kerktaal, wel duidelijk verstaanbaar waren voor hen die naar hem luisterden. Zoals `wijn’, `superplie’ en `die verrekte hitte’. Geen van de kraaien begreep wat dat met de gebeden te maken had. De pastoor kende de gebeden der stervenden vanbuiten. Hij had immers al voor zoveel gelovigen, dood of levend, dit ritueel verricht. Het ene gebed na het andere ratelde hij volgens voorschrift af. Zonder zelfs maar na te denken over wat hij zei. Telkens als hij inhield om op adem te komen, grepen de kraaien hun kans hem te overstemmen en dreunden in koor een andere reeks gebeden op. Steeds harder. Omdat de pastoor hen niet eens leek te horen, probeerden ze steeds krachtiger boven zijn stem uit te komen. Want ook de kraaien kenden hun gebeden der stervenden uit hun hoofd. Ook zíj kenden hun rol. Toen ze dan ook in de gaten kregen dat de pastoor hen niet eens wilde horen, kweten ze zich van hun plicht zonder zich nog langer om de man te bekommeren. De priester leek energie te verliezen. Zijn stem liet hem in de steek en hij struikelde steeds vaker over zijn woorden. Hij had maar één wens in gedachten: terug naar zijn pastorie. In de veilige koelte. Tussen zijn gipsen en houten heiligen. Die lieten het wel eens afweten waar het hun plicht betrof, maar ze waren nooit zo lastig als dit stelletje fanatieke doodbidsters. Soms kwam de stem van de pastoor nog even opzetten, alsof hij poogde het stelletje kwezels tot de orde te roepen. Zo ontstond op het plein een godsdienstige orgie waarbij de deelnemers elkaar zo veel mogelijk trachtten weg te spelen, om een zo groot mogelijk aandeel te hebben in het naar de hemel bidden van de jongen. Een toevallige voorbijganger zou niet in de gaten hebben dat daar een kind op sterven lag. Hij zou denken dat een groepje reizende acteurs wat reclame stond te maken voor de komende voorstelling.
Ton van Reen: Landverbeuren (43)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Rakelings passeerde hij de bank waarop de vlooientemmer Jacob Ramesz lag. Die sliep zo vredig dat hij zich van het voorbijgaande gevaar niet bewust was. Dit alles gebeurde onder de verbaasde ogen van de twee oude vrouwen, die je alleen in het dorp aantrof wanneer er in de kerk iets te doen viel of wanneer de pastoor moest uitrukken voor een van zijn diensten.
Ze leken een fijne neus voor kerkelijke toestanden te hebben. Ze wisten maar al te goed dat hun gebedel afhankelijk was van de goedgeefse gevoelens die de religie bij tijd en wijle in de mensen wakker maakte. Ook nu waren ze er als de kippen bij om voor het sacrament der stervenden en voor de pastoor in het bijzonder in het stof te vallen, al begrepen ze niet waarom hij zo zwabberde. Andrade deelde een goedbedoelde tik met een van de ampullen uit op het hoofd van opoe Ramesz. Het oudje werd daar niet wakker van. Opoe Ramesz sliep te vast om ook maar iets van de tik te voelen. Haar zenuwen lieten haar in de steek. Pijn voelde ze niet meer. En als ze al wakker was geweest en enig idee zou hebben gehad van de nabijheid van pastoor Joachim Andrade, dan had ze hem wellicht groen, geel of vierkant gezien. Misschien niet dichtbij, maar op het dak van de kroeg, in de spoelbak, achter het raam van de slagerswinkel of bij het bed van de jongen, waar de pastoor eindelijk gearriveerd was. Hij kon zich nog net op tijd aan de bedrand vastgrijpen om niet over de jongen heen te vallen. De pastoor constateerde dat de krampen in het jongenslijf opgehouden waren. Althans voor het moment lag hij er rustig bij. Een mooie zieke in een mooi bed. Een ogenblik vroeg Andrade zich af waarom ze hem hadden gehaald. Zoals het kind daar lag, leek er nog alle tijd. Hij legde zijn hand op het hoofd van de jongen en boerde. Zó luid dat de kraaien er beduusd van waren en een ogenblik hun ogen neersloegen. Terwijl juist de jongen, gehinderd door de hand op zijn voorhoofd, op dit moment zijn ogen opende. In een waas zag hij de dronken pastoor aan zijn bed staan. Voor de jongen was het of hij de pastoor in een lachspiegel zag. Steeds veranderend. Dan weer met een dikke, dan weer met een dunne kop. Of heel lang uitgetrokken als een lint, zodat zijn hoofd ver boven de meidoorn uitstak en tot in de hemel reikte. Daarna leken de pastoor en de kraaien hun hoofden te verwisselen, alsof het knikkers waren die je zomaar kon ruilen. Veranderden ook van kleding. Van buik. Van benen. Een vrolijke kermis van halve mensen en ledematen rond het bed. Tot de mond van de pastoor uitgroeide tot een kolossale, vlees vermalende trechter binnen een kring van brokkelige tanden, waarachter een monster bewoog dat hard tegen de jongen leek te schreeuwen. Het brulde in een onverstaanbare taal. De jongen schrok er zo van dat hij een kreet uitsloeg. Waar echter niemand van opkeek. Hij had de laatste dagen al zoveel geschreeuwd.
Ton van Reen: Landverbeuren (42)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hoofdstuk 7 – De middaghitte drukte loodzwaar op het plein en hield de mensen in bedwang, behalve de jongen, die zich niet om de rust van de kraaien bekommerde en luidkeels begon te gillen. De vrouwen waren verstoord omdat hij hen uit hun versuffing had gehaald, maar ze waren ook verontrust omdat zijn toestand weer verslechterde. Ze groepten rond hem samen en zagen dat hij in een toestand van kramp verkeerde. Zijn spieren leken hem uit elkaar te trekken, alsof hij gevierendeeld werd.
De kraaien rekenden erop dat het moment van sterven weldra aanbrak. Het had nu lang genoeg geduurd. De hele ochtend reeds hadden ze bij het bed zitten wachten. Stel je voor dat ze hier tot de avond moesten blijven rondhangen. Een hele dag naar de bliksem voor een kind op wie eigenlijk niemand van hen gesteld was. Een zoon van de timmerman bovendien, een kerel die minder om zijn zoon gaf dan om een kruik jenever. De kraaien waren het erover eens dat het in ieder geval hoog tijd werd om het kind de genade der stervenden te laten toedienen. Een van hen werd naar de pastorie gestuurd. Andrade moest al zijn energie bij elkaar rapen om zich aan zijn plicht te wijden. Nog half slapend kwam hij naar buiten. Voor driekwart in superplie. Daaronder ging hij, ondanks de middaghitte, in een wollen toog gehuld. In zijn handen droeg hij flesjes olie en wijwater. Om hem heen hing niet alleen de zaligmakende geur van kaarsen en wierook, waarvoor de mensen veel respect hadden, maar vooral de lucht van wijn. Desondanks zag hij er veelgeplaagd uit. Hij liet duidelijk zijn afkeer merken van dit kind, dat op het heetst van de dag te kennen gaf dat het ging sterven. Waarom niet vroeger of later? Waarom wachtte de jongen niet tot het wat koeler zou zijn? Het viel waarachtig niet mee bij deze hitte uit de koelte van de pastorie te worden gesleurd om een jongen bij te staan in zijn strijd met de dood. Nu de jongen toch echt dood leek te gaan, werd van de pastoor verwacht dat hij de ziel van het kind op weg zou helpen naar een andere wereld. In het gunstigste geval naar een betere. Of zelfs naar de hemel. Zijn lichaam zou in elk geval een eigen plekje op de achter de kerk gelegen dodenakker vinden. Tussen de groene linden, waar al hele generaties inwoners van Solde te ruste waren gelegd, in afwachting van het Laatste Oordeel. Joachim Andrade verwenste de kraaien. Niet omdat hij een hekel aan hen had, maar omdat ze hem uit zijn slaap hadden gehaald. Met die wijven had je altijd wat. En dat hele gedoe van het ontvangen der sacramenten der stervenden had maar weinig zin.
Hij, de pastoor zelf, had nooit enig positief resultaat gezien als gevolg van dit magische ritueel. En zo dat al het geval was geweest, bijvoorbeeld bij opoe Ramesz, die reeds een keer of drie op de drempel van de dood had gestaan, was het resultaat toch ook eigenlijk alleen maar negatief. Wat had dat mens eraan om in leven te blijven? Geen bal. Dat wijfje zat daar maar. Meer dood dan levend. Net een opgezet beest. Waarschijnlijk was ze telkens weer tot leven gekomen omdat ze voor de ontvangst van het sacrament grondig onder handen was genomen door de kraaien. Die hadden haar gewassen en verschoond, waardoor haar bloed weer sneller was gaan stromen. Meer dan de genademiddelen hadden water en zeep haar afgeleefde lijf weer tot leven gewekt. Met zijn kop rood van de drank en met het zweet op zijn voorhoofd struikelde de pastoor herhaaldelijk over de zoom van zijn toog. Met de grootste moeite hield hij de ampullen met olie en wijwater rechtop. Hij ging niet recht op het ziekbed toe, maar liep laverend als een dronken matroos.
Ton van Reen: Landverbeuren (41)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Ook de vier kaarters in de caféhof waren stil. Dat groepje dorstige mannen, de een wat grauwer dan de ander. Elke dag weer stonden ze tegenover elkaar in het strijdperk. De een met wat meer venijn dan de ander, de ander met verborgen kaarten in de hemdsmouwen. Ze waren op dit uur van de dag al zo dronken dat de kaarten als vanzelf tussen hun vingers weggleden.
Het spel stokte. Op hun stoelen bogen ze naar elkaar toe. Ze leken elkaar in de ogen te willen kijken, maar die waren al haast dicht. Alleen de pijpen hielden ze nog ferm in hun mond. Ze zogen eraan als kinderen aan de fles. Langzaam zakten hun hoofden op tafel. Naar elkaar toe, als jonge dieren in hun nest, die zich in hun slaap aan elkaar vasthielden. Nu het hele dorp leek te slapen, was Kaffa de laatste die wakker was. Hij had geen slaap. Hij gaf nooit aan slaap toe, enkel als hij het nodig vond. Dat was alleen ‘s nachts. Terwijl hij de laatste slok bier uit de fles dronk, zag hij dat de zon vormloos tegen een waterblauwe lucht stond. Hoekig. Alsof hij niet echt was, maar mooi was getekend door de kleine Irma Azurri, die hem zelf ook tegen de hemel had geplakt. De hitte werd ondraaglijk. Kaffa zweette hevig. Zijn huid jeukte, alsof hij onder de schurft zat. Hij kreeg de pest in. Tegen deze hitte kon hij zich niet verweren. Wat hem een machteloos gevoel gaf. Bovendien werkte dat hele slapende zootje op zijn zenuwen. Hij zag dit dorpsvolk te veel.
Nu ze allemaal sliepen, vond hij dat ze er nog beroerder uitzagen dan ze al waren. Nog eigenwijzer. Nog harder, met die verbeten trekken op hun gezichten. Hij stond op en liep een rondje om het plein. Zelfs de vogels hadden zich vanwege de hitte teruggetrokken. Kon je er anders tientallen tellen op het plein, nu was er niet één te zien. Terwijl Kaffa de schuur van Chile voorbijliep, zag hij de ezel van Elysee. Het dier stond in de volle zon, net of het er geen last van had. Van de waarzegger geen spoor. Had hij zich in zijn kamer teruggetrokken? Kaffa passeerde het bed. Zag de smalle handen van het kind, die zo blank als was op de beddensprei lagen. Het kind bewoog niet. Zo zag een stervende er dus uit, bleek en dun. De kraaien schoten op uit het gras en stelden zich afwerend op rond het bed. Ze bliezen woedend naar Kaffa, als opgewonden katten. Net of hij een besmettelijke ziekte had waartegen ze de jongen moesten beschermen.
Ton van Reen: Landverbeuren (40)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Meer dan er stiekem over denken, durfden ze echter niet. Kaffa wist dat hij het onderwerp van gesprek was. Hij kon zelfs af en toe zijn naam verstaan, hoewel hij niet veel opving van hetgeen ze over hem te vertellen hadden. Het deerde hem niet. Ze hadden het vaak over hem, daar was hij aan gewend. Aan hem maten de dorpelingen af hoe goed ze zelf wel waren. Hoe proper. Hoe rechtvaardig. Ze stalen niet, zoals Kaffa wel eens deed, omdat hij weinig verschil zag tussen mijn en dijn. Zij deden niet aan landloperij. En zij werkten.
Nee, het volk van Solde maakte zich niet schuldig aan vergrijpen tegen Gods geboden. Ze leefden precies zoals de kerk het hun opdroeg. Hoe simpeler, hoe beter. Ze hielden hun donkerste gedachten voor zich. Slikten hun begeerten in, al zouden ze er af en toe maar al te graag aan toe willen geven. Als ze de kans maar kregen. Eigenlijk haatte Kaffa het hele dorp. Hij wist dat hij hier nooit als een volwaardig lid van de gemeenschap zou worden beschouwd. Tot het einde van zijn dagen zou hij de dorpsgek blijven. Voor niks deugend. Net als Jacob Ramesz, die ook tot niets anders in staat was dan het spel met de vlooien, waardoor hij zo arm en mager als een kerkrat was gebleven. Terwijl de timmerman de laatste spijker in de kist joeg, viel het hem op dat Kaffa problemen had. Hij zag het aan het gezicht van de zwerver, dat op onweer stond. Dat deed hem goed. Het gaf hem wat genoegdoening voor de vernedering die hij de afgelopen ochtend had opgelopen. Hij voelde hoe de slaap zijn lijf overmande. Hij gaf er onmiddellijk aan toe. Liet de hamer uit de handen vallen, sleepte de kist in de schaduw van de meidoorn en ging erin liggen. In de naar vers hout geurende kist viel hij direct in slaap. De knieën wat opgetrokken, omdat de koffer te kort voor hem was. Een lelijke dode timmerman in een mooie ruwe kist. Als hij werkelijk dood was, zouden ze hem bij de knieën moeten afbreken om hem passend te maken voor dit houten kostuum. De boskat leek in de gaten te hebben dat de timmerman sliep. Ze doolde rond in de werkplaats, schoot door het achterhuis en sprong achter het gereedschap op de werkbank.
Hoewel het gevaarlijk voor haar was, leek ze blij weer thuis te zijn. De rust had zijn intrede gedaan in het dorp. Van de zieke jongen, wiens vader daar zo schunnig in de kist lag, verwachtten de kraaien dat ook híj voor enkele uurtjes het sterven zou vergeten. Al was het alleen maar om hun een beetje slaap te gunnen, tot de zon over zijn hoogste stand heen zou zijn. De jongen was wakker en rustig. Hij lag met open ogen en veel helderder dan voorheen naar de buizerd te kijken, het dier dat hem vanaf zijn plaats in de meidoorn in de gaten hield. Op het moment wachtend dat de jongen zou opstaan. Om met hem naar het bos te gaan. Samen op muizen te loeren. Konijnen te vangen. En eekhoorns op te jagen, van boom tot boom, tot ze vermoeid uit de kruinen konden worden geschud zodat ze voor het grijpen waren. Zo’n vogel! Hoe zou hij kunnen weten dat de jongen geen kans meer kreeg om nog ooit naar het bos te gaan, ook al leek hij op dit moment redelijk bij kennis te zijn. Al was hij dan nog niet dood, de morgen zou hij niet meer halen. Volgens de kraaien tenminste. En die konden het weten. Die hadden al bij vele stervenden de wacht gehouden. Ze konden zo om en nabij wel zeggen hoeveel uurtjes dit kind nog voor zich had. De jongen leek in slaap te vallen. Ook de buizerd was moe. Alsof zijn gedrag al aan de mensen was aangepast, sloot hij de ogen en vertrok voor korte tijd naar zijn eigen roofvogelhemel. Zijn jachtveld, waar muizen, kippen en konijnen zo voor het grijpen liepen. De kraaien, suf als de anderen, waren stil. Ze zaten tegen de hoeken van het bed of lagen gewoon op hun rug in het gras. Wie niet beter wist, zou denken dat het grote kinderen waren die zich godsgruwelijk verveelden.
Ton van Reen: Landverbeuren (39)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Van de vroege ochtend tot de late avond zat hij maar onder de meidoorn. Had nooit wat te doen. Treiterde de mensen met zijn luiheid. Zou er geen manier zijn om hem aan het werk te zetten? Om hem van het plein te weren? Stel je voor, misschien had die gek al het een of ander met Angela uitgevreten. Dat hij haar verdedigd had tegen Elysee was misschien ook alleen maar uit jaloezie geweest. Verrek nog aan toe, de ene idioot of de andere, allebei zouden ze hun poten thuis moeten houden en de kleine meid met rust moeten laten.
Kwaad, omdat hij op dit moment niet wist wat te doen om het probleem op te lossen, trapte de slager met zijn klompen in op de mieren, die zich razendsnel over de vloer van de winkel in de richting van het hakblok spoedden. Hoewel Azurri zijn zaak zo schoon mogelijk trachtte te houden, kon hij aan overlast door klein ongedierte maar nauwelijks ontkomen. Klein en zwartgelakt renden de mieren in rijtjes over de winkelvloer. Onophoudelijk. Kropen omhoog langs toonbank en hakblok en peuterden met gevaar voor eigen leven aan de vleeswaren. Deze mieren waren ontzettend taai. Ze plantten zich zo snel voort dat ze niet kapot te krijgen waren. Kilo’s zout, flessen chloor en emmers kokend water hadden hen niet uit de winkel kunnen verjagen. Na elke aanval van de slager kwamen ze onverdroten terug. In steeds grotere aantallen kropen ze uit richels en kieren. Aangelokt door de geuren van het vlees bleven ze brutaal doorgaan met de verovering van de slagerswinkel.
Zijn onmacht tegen de strijdvaardige diertjes inziende gaf Azurri voor vandaag de moed op. De slaap rukte op achter zijn oogleden. Hij zakte op een kruk, plantte zijn gewonde voet gemakkelijk naast zich neer en zakte langzaam weg in een doezeltoestand. Ergens ver weg hoorde hij een piepend geluid. Een rat in het achterhuis? Of was het zijn vrouw die zat te janken? Dat wijf had wel vaker van die donkere buien. Hele dagen kon ze zo zitten grienen, zonder dat je erachter kwam waar het haar aan schortte. Een vreemd soort verdriet. Als ze nou haar mond maar eens opendeed en hem vertelde wat er met haar aan de hand was, dan kon hij er misschien wat aan doen. Dat wijf had ook altijd wat. In elk geval was het nu niet het moment om zich er druk over te maken. Het piepen hield aan, maar vervaagde, of het van steeds verder weg kwam. Zou ze ook in slaap zijn gevallen? Met zijn kop op het hakblok begon de slager te ronken. De mieren, die nu niets meer te vrezen hadden, werden zo brutaal dat ze langs zijn broekspijpen omhoog kropen. De bakker liet zijn laatste klanten uit en sloot de deur. Terwijl hij binnen een wit laken voor de ruit hing, bleven de vrouwen nog nakletsen, rug naar de winkel, koppen dicht bij elkaar. Ze knikten in Kaffa’s richting en wezen zelfs ongegeneerd naar hem. Zo’n gek zorgde toch maar voor heel wat beroering in het dorp. Die cafémeid liep wel risico’s door met hem om te gaan. Die moest weten wat ze aan haar lijf kreeg. Maar in het geniep zouden die vrouwen ook wel eens wat met zo’n vent aan het handje willen hebben. Zo’n grote zwarte kerel in het nest, dát zou wat zijn.
Ton van Reen: Landverbeuren (38)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Het water in de spoelbak kon niet verhinderen dat de ogen van de kinderen Azurri zwaar werden. De kleine Irma van zes waggelde het eerst naar huis op haar bokkenpootjes. Om overeind te blijven trok ze het elastiek van haar broekje op tot onder haar oksels, zodat haar billen bloot kwamen. Spoedig werd ze gevolgd door de heks Josanna, die zich niet één twee drie door de slaap liet overweldigen en ertegen vocht. Maar ze verloor, hoewel ze haar gezicht vlak onder water hield om wakker te blijven. Margarita, mooi en mager in haar broekje, blies uit een krant gevouwen bootjes over het water, tot ze papperig in elkaar zakten.
Moe van het spelen ging ze languit in de drooggevallen drinkgoot liggen en viel in slaap. Angela raapte de veelkleurige, door haar zusjes achtergelaten jurken op en rolde ze tot een bundel. Ze liep naar Kaffa, die onder de meidoorn voor zich uit zat te staren. Een beetje wezenloos. Of wat bedroefd? Ze hurkte bij hem neer. Keek hem vragend aan. Streek met beide handen over zijn wangen. Voelde hoe ruw de huid van zijn gezicht was. Kaffa voelde haar handen gloeien. Hij zag in haar ogen dat ze van hem hield. Een kind nog, dat het fijn vond om bij hem te zijn. Hij wilde iets aardigs tegen haar zeggen, maar er kwam niks bijzonders in hem op. Alleen zinnen die nu afgestompt leken. Woorden die hij een paar uur geleden nog tegen haar had kunnen zeggen. Nu niet meer, omdat ze op dit moment van geen belang waren. Zou hij haar nog iets over de buizerd kunnen vertellen die op zijn plaats in de meidoorn zat? Kon hij haar iets zeggen over de waarzegger? Over het spel met het water in de pompbak? De middag? Opoe Ramesz die daar zo scheef in haar stoel hing dat ze er bijna uit kwakte?
Godallemachtig, zou hij haar kunnen zeggen dat zijn hart hoog in de keel klopte omdat hij haar handen op zijn huid voelde? Haar handen van mos. Dat hij met haar alleen, of met Céleste erbij, en ook wel met de jongen als die maar beter wilde worden, door het bos wilde lopen? Om daar ergens in de schaduw te liggen. Of wildeman te spelen tussen de struiken. Kon hij zoiets zeggen tegen een meisje van dertien? Hij wist nauwelijks wat te doen. Kon geen stom woord uitbrengen. Voelde zich lullig toen hij de blik van de slager opmerkte. En hoe die kraaien naar hem keken! Verdorie, waarom gedroeg hij zich totaal anders dan hij wilde? Die mensen hoefden hem toch niet te hinderen? Als ze het hem lastig zouden maken, zou hij hen op hun smoel slaan. Angela maakte aan de spanning een eind toen ze opsprong en naar huis liep. Azurri hakte woedend in op een varkenspoot. Wat dacht die gek eigenlijk wel? Wat wilde hij van dat kind? Het was mooi dat hij haar tegen de waarzegger had beschermd, maar gaf dat hem het recht om openlijk met zijn dochter te vrijen? Ocharm, een kind van dertien jaar! Ze kon nauwelijks alleen pissen. Zou ze weten wat die vent van haar wilde? Ze kon nog geen weet hebben van vrijen en liefde. Liefde! Zou dat voor Kaffa iets betekenen?
Ton van Reen: Landverbeuren (37)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Met één schoen in de hand hinkte de slager terug naar de varkens, die hij bij de pompbak had achtergelaten. Tevreden. Hij had die gek getoond wie er in werkelijkheid kampioen van Solde was. Ingemaakt had hij hem! Als Kaffa ervan geleerd had, zou hij voorlopig zijn gezicht niet meer in het dorp laten zien. Maar de vier oude mannen, die het spel vanuit de caféhof hadden gevolgd, schudden misprijzend hun hoofd. Die ene keer dat de slager gewonnen had, maakte nog geen kampioen van hem. Eén verlies mocht je niet tellen. Die Kaffa was vandaag duidelijk niet in de stemming om zich waar te maken. In een echte wedstrijd zou de slager geen kans hebben gehad. Tegen de precisie van de gek kon niemand op. Als hij op zijn best was, veegde hij met iedereen de vloer aan. Céleste, die altijd gevolgd werd door de ogen van iedereen op het plein, bracht Kaffa een fles bier. Ze nam geen notitie van Jacob Ramesz, die het water uit de mond liep toen hij de fles zag. Die echter niet voor hem bestemd was. Waarnaar hij alleen mocht kijken. Omdat hij geen cent op zak had. En omdat hij niks met die cafémeid aan het handje had, al zou hij zijn leven ervoor willen geven om nog eens op zo'n meid te kunnen liggen. Hij verbeet zich van afgunst en vervloekte zijn lot toen Kaffa de fles aan de mond zette en dronk. Daarbij schoot de adamsappel van de zwerver als een stuiter in zijn keel op en neer. Jacob balde zijn vuisten in zijn zakken en trapte in de richting van opoe Ramesz, zijn seniele wijfje. En ook al raakte hij haar niet, zo'n trap luchtte lekker op.
De kerkklok, die bastaard met zijn geluid van een gescheurde emmer,
sloeg twaalf uur. Middag. Daarna vaag gebeier dat het Angelus moest
verbeelden. Een dankgebed aan de Heer der Vruchtbaarheid voor het
eten dat Hij bij velen in de loop van de dag op tafel zou brengen.
Echter niet bij Jacob Ramesz.
Die bleek ook deze dag weer God niet welgevallig. Jacob had geen
kruimel in huis en piekerde zich het hoofd suf hoe vandaag weer aan
eten te komen voor hem en het mensje in haar stoel. In zijn kelder
waren de muizen allang van honger en ellende omgekomen. Het Angelus
hoefde hem niet aan eten te herinneren, wel was het voor hem het sein
om zich languit op de houten bank onder het gevelraam van zijn huis
neer te vlijen. Zijn hoofd wat achterover tussen de uitdrogende
geraniums die van de vensterbank omlaag hingen, om zo vrij te kunnen
boeren. Dat was hij nog gewend uit de tijd dat hij zich rond het
middaguur zo vol vrat dat hij geen pap meer kon zeggen. Toen er nog
geld in de knip was. Ondanks zijn honger viel hij toch in slaap.
Droomde van vlooien als koeien zo groot. Van tafels vol eten. Van
kannen bier. Er tekende zich een tevreden glimlach rond zijn anders
zo stuurs vertrokken gezicht. In zijn slaap was hij weer helemaal de
oude. Het wilde beest dat zuipend en naaiend door het leven ging. Als
hij sliep, was Jacob nog op zijn best. Dan was hij het lege gevoel in
zijn maag kwijt, ook al stond zijn buik zo hol als een hazenleger.
Opoe Ramesz, die altijd in een toestand tussen werkelijkheid en droom
verkeerde, leek nu definitief voor de droom te kiezen. Haar hoofd
viel scheef. Uit haar mond zakte haar tong nog wat verder naar
buiten.
Een meikever streek besluiteloos op haar kin neer en veegde zijn poten glad.
Dat beest leek helemaal van slag. Wat zocht zo'n diertje nog op opoes kin
tegen eind augustus terwijl het in mei al onder de grond hoorde te zitten om eitjes te
leggen? Plotseling zag de kever het donkere gat van opoes mond. Omdat
het beestje toch óóit zou moeten onderduiken, trok het met gevouwen
vleugels haar mond binnen en verdween dapper achter haar tandvlees.
Opoe werd er niet wakker van. Dat hapje was meegenomen. Als ze sliep,
dan sliep ze vast.
Ton van Reen: Landverbeuren (36)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hoofdstuk 6
Jacob Ramesz, de oude vlooientemmer,
stond meestal in gedachten verzonken in het deurgat
van zijn huis. Normaal was er nooit veel te doen op het plein. Dat
handjevol mensen, dat hij door en door kende, haalde zelden of nooit
iets uit waarvan zijn hart sneller ging kloppen. Alles was er altijd
precies hetzelfde. En als er eens wat te beleven viel, merkte je er
nog niet veel van. Op enkele uitzonderingen na, zoals die dronken
timmerman en Kaffa de dorpsgek, onderdrukte iedereen zijn gevoelens.
Het hoorde nu eenmaal niet om je bloot te geven.
Maar vandaag was het anders. De
lucht kraakte van de spanning, al vanaf het eerste gillen van de
jongen, zo vroeg in de ochtend. Dat lag niet aan de kraaien die zich
op het plein ophielden, want als de jongen niet op sterven had
gelegen, zouden ze er ook wel zijn geweest. Niet in het zwart maar in
hun daagse kleren, al maakte dat weinig verschil. Elke dag had het
troepje wijven ontstellend veel te vertellen. Dorpspraat. Oeverloos
gelul over de onnozelste zaken, waar je hoorndol van werd als je het
te lang aanhoorde. Wat Jacob Ramesz wel eens dwong zijn huis in te
vluchten. Met weemoed dacht Jacob terug aan vroeger. De jaren dat hij
nog wat voorstelde in Solde. Dit verdomde dorp was eigenlijk veel te
benauwd voor hem. Met dat ene café, zijn aardappelboeren en zijn
leger kraaien. Vroeger, dát waren nog eens tijden. Toen hij nog jong
was en elk jaar de hort op ging. Met zijn vlooientheater trok hij
door het hele land. Van het ene naar het andere feest. Kermissen en
oogstfeesten. Bruiloften en schuttersdagen. Alles deed hij aan met
zijn hele circus, dat hij op één arm kon zetten, alle dertig
tegelijk, om hen met zijn eigen bloed te voeden. Zelf gefokte dieren
waar andere vlooientemmers uit die tijd jaloers op waren. Tot
verdriet van Jacob stierf het vak uit. Maar wie herinnerde zich niet
zijn sterke trekhengst Fiffie? Ter grootte van een luciferkop, een
hele omvang voor een vlo, trok die in een tuigje van zijde een gouden
koetsje. Nou ja, goud. In elk geval trok hij een koetsje zo groot als
een pink rond een soepbord. Zo vaak je het maar hebben wilde. En dan
de ster van het gezelschap, Chocho, eigenlijk niet eens een
mensenvlo, die drie salto's sprong, waarvan één achterwaarts, over
een koffiekopje. Zijn hele leven had Ramesz voor niets anders gedeugd
dan voor het spel met de vlooien. Hij deed het nog steeds. In het
geniep. Hij wist dat de mensen hem licht van een plaag of ander
ongemak konden beschuldigen. In een doosje had hij enkele exemplaren
die hij 's avonds op opoes huid zette, om ze van haar bloed te laten
drinken. Het kindse mensje had het toch niet in de gaten.
De Jacob Ramesz die lang geleden
bekendstond als een sterk messenspeler, stond zich van woede op te
vreten over de vreemde afloop van het spelletje landverbeuren tussen
de slager en die gek. Het kwijl liep hem van ergernis uit de
mondhoeken. Die verrekte Kaffa maakte het kampioen zijn te schande
door zich zonder slag of stoot gewonnen te geven. Als een konijn was
hij door de slager afgemaakt en toch vertikte hij het om revanche te
nemen. Wat bezielde die vent? Zon niet eens op wraak! Liet alles maar
op zijn beloop. Leek nog te beroerd om de lijnen van de landen uit te
vegen. De schande van zijn verlies zou nog lang te zien zijn op het
plein. Azurri wachtte op wat Kaffa ging doen. In de verwachting dat
de ander toch nog een spelletje zou wagen om te proberen het verlies
goed te maken. Maar er kwam geen beweging in Kaffa. In tegenstelling
tot anders, wanneer hij zich hevig kon opwinden over de afloop van
een spel, werd hij nu koud noch warm van zijn verlies. Daar was de
slager blij mee. Durfde de ander niet te spelen, dan was hij
kampioen.
Ton van Reen: Landverbeuren (35)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature