LANDVERBEUREN (25) DOOR TON VAN REEN
De deur vloog open. Als door een horzel gestoken schoot de pastoor naar buiten. In een witte jurk, de geur van wierook en kaarsen meevoerend. Zijn laatste gebeden in ijltempo naar de Heer zendend monsterde hij het stuk wild goedkeurend en kneep het dier in de buik, billen en borst.
Het konijn leefde nog. Het leek alleen maar dood omdat zijn poten en staart aan elkaar waren gebonden. Het diertje leek weet te hebben van het naderende onheil. Ondanks de prop in zijn bek stootte het hoge kreten uit, als een klein en droevig kind. De pastoor pakte het beest resoluut bij de achterpoten en kwakte het met de kop tegen de muur van de kerk. De schedel knapte met een droge tik. Rode bloedspatten sprongen op de wit verweerde mergelsteen. Uit een van de vele verborgen zakken in de plooien van zijn toog haalde de pastoor een mes tevoorschijn, knipte het open, zette het er bij de kont van het dier in en sneed de buik in één reut open. Behendig rolde hij de dampende darm om het lemmet van het mes en mikte hem tussen de struiken van het kerkhof. Ondersteboven hing hij het opengesneden dier aan een van de tralies, juist voor het gebrandschilderde raam van Maria Magdalena, hoer en heilige, die in glazige deemoed en in de kleur van een onweerswolk voor haar Heer geknield lag en wiens voeten zij met haar in lood gevatte haren droogde. De pastoor ontdeed het konijn van zijn jas, gooide kop en vacht tussen de struiken en liep met het panklare wild naar de pastorie. Op de voet gevolgd door de onnozelaar, die belust was op een beloning, ook al bestond die meestal uit niet veel meer dan een kelkje miswijn. En de achting van de pastoor, waar de boeren, ondanks hun lauwe geloofsbeleving, toch veel heil aan toeschreven. De buizerd, die het gebeuren vanaf zijn plaats in de meidoorn had gevolgd en de nimmer aflatende vraatzucht in zijn maag ontdekte, zag zijn kans schoon. Net voordat de boskat uit de schuur van Chiles Plaats naar buiten sprong, dook hij naar de darm tussen de struiken. Greep hem behendig in zijn krachtige bek en vloog terug naar zijn plaats, de kat, die de prooi zijn neus voorbij zag gaan, woedend achterlatend. De vogel kon echter niet verhinderen dat een wolk vliegen hem belaagde, maar hij schudde met krachtige bewegingen van zijn kop kevers en mieren van het ingewand. De mensen op het plein keken met afschuw naar hem. De kraaien konden hun walging nauwelijks onderdrukken.
Alleen de jongen zag de vogel niet. Zelfs zijn kat, die zelden of nooit in het daglicht kwam, maar nu de schuur van Chile de rug toekeerde en schuw langs de gevels naar de werkplaats van de timmerman sloop, merkte hij niet op. Hij zag steeds vagere voorstellingen van buiten. Steeds doorschijnender, witter, leger. De kastelein verscheen in de deuropening van zijn zaak, gaapte en schuurde zijn rug. Hij knipperde met zijn ogen, alsof hij last had van de zon. Ging naar binnen, haalde de lege broodmand uit de keuken, raapte al zijn moed bij elkaar, stapte de deur uit en liep het plein over. In een onzekere gang, die verried dat hij niet de slechtste klant van zijn eigen zaak was. Hij wierp een achteloze blik in het bed van de jongen en liep rechtdoor naar de bakkerswinkel. Vanaf het hele plein bleef hij zichtbaar achter de glazen uitstalkast. Iedereen zag dat de bakker zelf, krom en met meel bestoven, zijn aandacht van de in de winkel aanwezige vrouwen op de kroegbaas richtte. Hij vulde diens mand met lange verse broden en bleef als een ratel praten. Buiten werd dat door niemand gehoord, maar het was duidelijk te zien aan het drukke bewegen van zijn mond. De kroegbaas zelf sprak geen woord. Tenminste, zijn mond bleef gesloten. Of misschien bromde hij wat. Of zei ja en nee, of alleen maar nee. Dat was van buitenaf niet meer te zien, want de zon, die al lang tegen de ruiten tekeerging, leek het geouwehoer in de winkel zat. Hij zette de kozijnen in een felle gloed en plakte vals licht tegen het glas, zodat daarbinnen niemand meer te zien was en de winkel wit en leeg leek. De kroegbaas kwam naar buiten. Op hetzelfde moment verliet vrouw Azurri de slagerswinkel en liep schichtig, met haastige maar kleine passen, naar de bakkerij. Doordat ze steeds naar de grond keek, zag ze de kastelein niet en botste tegen hem op. De kastelein liet de mand vallen. Het brood rolde over de grond. Vrouw Azurri kreeg een rood hoofd van schaamte, mompelde iets en raapte de broden op. De slager, die het ongeval vanuit zijn winkel had gezien, lette goed op het gedrag van de kastelein, die het helemaal niet erg vond dat het mooie wijfje hem dit oponthoud bezorgde. Hoewel hij niet meer de jongste was, gaf hij zijn ogen nog goed de kost en keek met plezier naar het mooie lijf van de vrouw, dat goed te zien was nu ze zich bukte. De rok, die over haar billen spande. De kastelein voelde de blik van de slager op zich gericht. Hij dankte de vrouw omdat ze hem geholpen had en gaf haar een goedmoedige tik op haar schouders, hoewel hij haar veel liever bij haar kut had gegrepen, en vervolgde zijn weg. Hij zag dat iedereen naar hem keek, behalve het zieke kind en de hamerende timmerman, die nooit aandacht voor iemand had. Kalm liep hij terug over het plein. In een royale bui wierp hij stukken brood naar de twee oude bedelwijfjes die daar plotseling waren. God wist waar ze op dit moment vandaan kwamen. Uit de kerk? Niemand had hen daar vandaan zien komen. Waren ze uit de grond gekropen? Twee door honger geplaagde mollen die altijd het juiste moment kenden. Ze vingen het brood op en trokken er stukken af. Ze aten, wijdbeens staande als jonge paarden, nog wankel op hun poten.
Ton van Reen: Landverbeuren (25)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van