LANDVERBEUREN (42) DOOR TON VAN REEN
Rakelings passeerde hij de bank waarop de vlooientemmer Jacob Ramesz lag. Die sliep zo vredig dat hij zich van het voorbijgaande gevaar niet bewust was. Dit alles gebeurde onder de verbaasde ogen van de twee oude vrouwen, die je alleen in het dorp aantrof wanneer er in de kerk iets te doen viel of wanneer de pastoor moest uitrukken voor een van zijn diensten.
Ze leken een fijne neus voor kerkelijke toestanden te hebben. Ze wisten maar al te goed dat hun gebedel afhankelijk was van de goedgeefse gevoelens die de religie bij tijd en wijle in de mensen wakker maakte. Ook nu waren ze er als de kippen bij om voor het sacrament der stervenden en voor de pastoor in het bijzonder in het stof te vallen, al begrepen ze niet waarom hij zo zwabberde. Andrade deelde een goedbedoelde tik met een van de ampullen uit op het hoofd van opoe Ramesz. Het oudje werd daar niet wakker van. Opoe Ramesz sliep te vast om ook maar iets van de tik te voelen. Haar zenuwen lieten haar in de steek. Pijn voelde ze niet meer. En als ze al wakker was geweest en enig idee zou hebben gehad van de nabijheid van pastoor Joachim Andrade, dan had ze hem wellicht groen, geel of vierkant gezien. Misschien niet dichtbij, maar op het dak van de kroeg, in de spoelbak, achter het raam van de slagerswinkel of bij het bed van de jongen, waar de pastoor eindelijk gearriveerd was. Hij kon zich nog net op tijd aan de bedrand vastgrijpen om niet over de jongen heen te vallen. De pastoor constateerde dat de krampen in het jongenslijf opgehouden waren. Althans voor het moment lag hij er rustig bij. Een mooie zieke in een mooi bed. Een ogenblik vroeg Andrade zich af waarom ze hem hadden gehaald. Zoals het kind daar lag, leek er nog alle tijd. Hij legde zijn hand op het hoofd van de jongen en boerde. Zó luid dat de kraaien er beduusd van waren en een ogenblik hun ogen neersloegen. Terwijl juist de jongen, gehinderd door de hand op zijn voorhoofd, op dit moment zijn ogen opende. In een waas zag hij de dronken pastoor aan zijn bed staan. Voor de jongen was het of hij de pastoor in een lachspiegel zag. Steeds veranderend. Dan weer met een dikke, dan weer met een dunne kop. Of heel lang uitgetrokken als een lint, zodat zijn hoofd ver boven de meidoorn uitstak en tot in de hemel reikte. Daarna leken de pastoor en de kraaien hun hoofden te verwisselen, alsof het knikkers waren die je zomaar kon ruilen. Veranderden ook van kleding. Van buik. Van benen. Een vrolijke kermis van halve mensen en ledematen rond het bed. Tot de mond van de pastoor uitgroeide tot een kolossale, vlees vermalende trechter binnen een kring van brokkelige tanden, waarachter een monster bewoog dat hard tegen de jongen leek te schreeuwen. Het brulde in een onverstaanbare taal. De jongen schrok er zo van dat hij een kreet uitsloeg. Waar echter niemand van opkeek. Hij had de laatste dagen al zoveel geschreeuwd.
Ton van Reen: Landverbeuren (42)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van