LANDVERBEUREN (41) DOOR TON VAN REEN
Hoofdstuk 7 – De middaghitte drukte loodzwaar op het plein en hield de mensen in bedwang, behalve de jongen, die zich niet om de rust van de kraaien bekommerde en luidkeels begon te gillen. De vrouwen waren verstoord omdat hij hen uit hun versuffing had gehaald, maar ze waren ook verontrust omdat zijn toestand weer verslechterde. Ze groepten rond hem samen en zagen dat hij in een toestand van kramp verkeerde. Zijn spieren leken hem uit elkaar te trekken, alsof hij gevierendeeld werd.
De kraaien rekenden erop dat het moment van sterven weldra aanbrak. Het had nu lang genoeg geduurd. De hele ochtend reeds hadden ze bij het bed zitten wachten. Stel je voor dat ze hier tot de avond moesten blijven rondhangen. Een hele dag naar de bliksem voor een kind op wie eigenlijk niemand van hen gesteld was. Een zoon van de timmerman bovendien, een kerel die minder om zijn zoon gaf dan om een kruik jenever. De kraaien waren het erover eens dat het in ieder geval hoog tijd werd om het kind de genade der stervenden te laten toedienen. Een van hen werd naar de pastorie gestuurd. Andrade moest al zijn energie bij elkaar rapen om zich aan zijn plicht te wijden. Nog half slapend kwam hij naar buiten. Voor driekwart in superplie. Daaronder ging hij, ondanks de middaghitte, in een wollen toog gehuld. In zijn handen droeg hij flesjes olie en wijwater. Om hem heen hing niet alleen de zaligmakende geur van kaarsen en wierook, waarvoor de mensen veel respect hadden, maar vooral de lucht van wijn. Desondanks zag hij er veelgeplaagd uit. Hij liet duidelijk zijn afkeer merken van dit kind, dat op het heetst van de dag te kennen gaf dat het ging sterven. Waarom niet vroeger of later? Waarom wachtte de jongen niet tot het wat koeler zou zijn? Het viel waarachtig niet mee bij deze hitte uit de koelte van de pastorie te worden gesleurd om een jongen bij te staan in zijn strijd met de dood. Nu de jongen toch echt dood leek te gaan, werd van de pastoor verwacht dat hij de ziel van het kind op weg zou helpen naar een andere wereld. In het gunstigste geval naar een betere. Of zelfs naar de hemel. Zijn lichaam zou in elk geval een eigen plekje op de achter de kerk gelegen dodenakker vinden. Tussen de groene linden, waar al hele generaties inwoners van Solde te ruste waren gelegd, in afwachting van het Laatste Oordeel. Joachim Andrade verwenste de kraaien. Niet omdat hij een hekel aan hen had, maar omdat ze hem uit zijn slaap hadden gehaald. Met die wijven had je altijd wat. En dat hele gedoe van het ontvangen der sacramenten der stervenden had maar weinig zin.
Hij, de pastoor zelf, had nooit enig positief resultaat gezien als gevolg van dit magische ritueel. En zo dat al het geval was geweest, bijvoorbeeld bij opoe Ramesz, die reeds een keer of drie op de drempel van de dood had gestaan, was het resultaat toch ook eigenlijk alleen maar negatief. Wat had dat mens eraan om in leven te blijven? Geen bal. Dat wijfje zat daar maar. Meer dood dan levend. Net een opgezet beest. Waarschijnlijk was ze telkens weer tot leven gekomen omdat ze voor de ontvangst van het sacrament grondig onder handen was genomen door de kraaien. Die hadden haar gewassen en verschoond, waardoor haar bloed weer sneller was gaan stromen. Meer dan de genademiddelen hadden water en zeep haar afgeleefde lijf weer tot leven gewekt. Met zijn kop rood van de drank en met het zweet op zijn voorhoofd struikelde de pastoor herhaaldelijk over de zoom van zijn toog. Met de grootste moeite hield hij de ampullen met olie en wijwater rechtop. Hij ging niet recht op het ziekbed toe, maar liep laverend als een dronken matroos.
Ton van Reen: Landverbeuren (41)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van