In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Archive U-V

«« Previous page · Cesar Vallejo: Deshojación Sagrada · Renée Vivien: A la femme aimée · Jan Gielkens: Hellevaart · Ludwig Uhland: Schwere Träume · Voltaire: Les Vous et les Tu · Cesar Vallejo: Bordas De Hielo · Virgil (Vergilius): THE ECLOGUES, Alexim · Cesar Vallejo: Los heraldos negros · Albert Verwey: Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd · Cesar Vallejo: Himno A Los Voluntarios De La República · Paul Verlaine poème: Vous êtes calme, vous voulez un voeu discret · Ed Schilders: Brieven Simon Vinkenoog & Hugo Claus

»» there is more...

Cesar Vallejo: Deshojación Sagrada

Cesar Vallejo

(1892 – 1938)

 

Deshojación Sagrada

 

Luna! Corona de una testa inmensa,

que te vas deshojando en sombras gualdas!

Roja corona de un Jesús que piensa

trágicamente dulce de esmeraldas!

 

Luna! Alocado corazón celeste

¿por qué bogas así, dentro de copa

llena de vino azul, hacia el oeste,

cual derrotada y dolorida popa?

 

Luna! Y a fuerza de volar en vano,

te holocaustas en ópalos dispersos:

tú eres talvez mi corazón gitano

que vaga en el azul llorando versos!…

 

Cesar Vallejo poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, Vallejo, Cesar


Renée Vivien: A la femme aimée

poetry400

Renée Vivien   
(1877-1909)

 

A la femme aimée

Lorsque tu vins, à pas réfléchis, dans la brume,
Le ciel mêlait aux ors le cristal et l’airain.
Ton corps se devinait, ondoiement incertain,
Plus souple que la vague et plus frais que l’écume.
Le soir d’été semblait un rêve oriental
De rose et de santal.

Je tremblais. De longs lys religieux et blêmes
Se mouraient dans tes mains, comme des cierges froids.
Leurs parfums expirants s’échappaient de tes doigts
En le souffle pâmé des angoisses suprêmes.
De tes clairs vêtements s’exhalaient tour à tour
L’agonie et l’amour.

Je sentis frissonner sur mes lèvres muettes
La douceur et l’effroi de ton premier baiser.
Sous tes pas, j’entendis les lyres se briser
En criant vers le ciel l’ennui fier des poètes
Parmi des flots de sons languissamment décrus,
Blonde, tu m’apparus.

Et l’esprit assoiffé d’éternel, d’impossible,
D’infini, je voulus moduler largement
Un hymne de magie et d’émerveillement.
Mais la strophe monta bégayante et pénible,
Reflet naïf, écho puéril, vol heurté,
Vers ta Divinité.

 

Renée Vivien poetry
kempis.nl poetry magazine

More in: Archive U-V, Vivien, Renée


Jan Gielkens: Hellevaart

Jan Gielkens

Hellevaart

Jan Gielkens daalt af in Picarta en maakt kennis

met cowpeace (met kleine c), Vestdijk-specialist


Paul Otlet (1868-1944) geldt als een van de voordenkers van het internet. Hij wilde informatie over alles verzamelen en die informatie zo met elkaar verbinden dat we alle informatie over alles  altijd zouden kunnen terugvinden – via een kaartensysteem. En bovendien wilde hij het materiaal dat hij documenteerde ook fysiek kunnen tonen: hij verzamelde papier, maar ook machines en andere roerende zaken. Dat allemaal stelde hij vanaf 1910 tentoon en ter beschikking in het Mundaneum in Brussel, dat hij samen met zijn landgenoot en compagnon Henri La Fontaine (1854-1943) oprichtte. Het Mundaneum hield het vol tot 1940, tot aan de Duitse bezetting van België, maar was daarvoor al in de verloedering geraakt omdat het project de oprichters en hun medewerkers boven het hoofd was gegroeid: er was gewoon te veel informatie te verwerken. Pas vijftig jaar later kwam men op het idee om dat wat er nog over was om te vormen tot een museum, dat ook Mundaneum heet en nu in Mons/Bergen staat.
 
Ik was ooit, midden jaren negentig van de twintigste eeuw, in Mons om daar het archief in te zien van Henri La Fontaine, een lid van de uitgebreide Belgische tak van de gloeilampenfamilie Philips, die weer verwant met was de Duitse familie Marx (van Karl). Naar de Nederlandse familieconnecties van Marx deed ik toen onderzoek. Ook La Fontaine was socialist en bovendien een internationaal actief jurist, die in 1913 de Nobelprijs voor de Vrede kreeg. In die tijd was er nog geen uitreikingsplechtigheid in Oslo, en La Fontaine kreeg zijn bul in een koker per post toegestuurd. Ook kreeg hij, omdat hij als Nobelprijslaureaat het recht had om anderen voor te dragen voor die onderscheiding, tientallen brieven van mensen die vonden dat zij zelf of een van hun vrienden of familieleden zo’n eerbetoon verdienden. In het Mundaneum in Mons, toen nog een museum in oprichting, kon ik dit soort documenten uit het archief-La Fontaine inzien, gezeten tussen tientallen meters archiefdozen. Er moesten er een paar opzij worden geschoven om mij een geïmproviseerde plek aan een tafel te geven. Ik kreeg ik ook een rondleiding door een aantal ruimtes waar duizenden tijdschriftendossiers uit de hele wereld en grote hoeveelheden affiches en ander papier waren opgestapeld: de resten van wat eens de aanzet van alles was.
 
Waarom vertel ik u dit? Omdat ik onlangs kennis heb gemaakt met cowpeace. Met een kleine c. U kent cowpeace niet? Cowpeace is Vestdijk-specialist. Dat komen we te weten op de profielpagina van cowpeace op librarything.com, een van de vele overbodige boekenprikborden op het internet. Daar staat de echte naam van cowpeace: willem (met een kleine w). De begeleidende foto is dan weer verwarrend, want die toont twee blonde vrouwelijke tieners, waarvan een met een beugel. Die willem toch. Willem leest wel eens een boek en een krant, maar tuiniert ook graag, zo staat er. Dat ‘leest wel eens boek en een krant’ is weer moeilijk te rijmen met het onvoorstelbare tempo waarmee willem ‘recensies’ van boeken invoert: gemiddeld vier per dag. Boeken uit de bibliotheek van cowpeace, zo lezen we elders op de profielpagina, staan ook in die van wiepie, stortemelk, rijkaanvitaminen en nog veel meer tieners met kleine letters en, neem ik aan, beugels.

                              

Cowpeace schreef een recensie (zo wordt het genoemd) van Meneer Visser’s hellevaart  van Vestdijk, een roman uit 1936. Deze ‘recensie’ bestaat uit twee samenvattingen, de tekst van de ‘blurp’ (het staat er zo) van een latere editie en een tekst waarvan de herkomst niet duidelijk is. En in dat laatste stuk staat: ‘Hier wordt één dag uit het leven (vooral het “binnenleven”) van meneer Visser, een kleinsteedse machtswellusteling, met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Op een obsederende wijze wordt het tevergeefs en rancuneus optornen tegen het menselijk tekort verbeeld. De knapste roman van dit genre in de gehele Nederlandse literatuur.’ Die laatste zin klopt vermoedelijk alleen maar voor het genre van romans over kleinsteedse machtswellustelingen met een altijd bezige verbeelding, uiteengerafeld tot in de schuilhoeken van de menselijke geest. Want als knappe roman werd Meneer Visser’s hellevaart toch over het algemeen niet gezien, eerder als James Joyce-imitatie: in 1934 had Vestdijk twee opstellen aan Ulysses (1922) gewijd, en de bewondering voor dit boek was aan de Hellevaart goed af te lezen.
 
Hoe kwam ik nu aan deze blind date met het blonde koppel willem alias cowpeace? Ik zocht in Picarta, de verzamelcatalogus van 600 Nederlandse bibliotheken, bibliografische gegevens over Meneer Visser’s hellevaart. Ik vulde in het zoekschermpje ‘Vestdijk’ en ‘hellevaart’ in, want dat zou genoeg moeten zijn voor een overzicht van boeken, manuscripten en andere zaken die dit boek rechtstreeks betreffen. Veertien hits leverde de zoektocht op. Je kunt, voordat je in Picarta zoekt, kiezen of de machine de resultaten op ‘publicatiedatum’, ‘relevantie’, ‘invoerdatum’, ‘titel’ of ‘auteur’ geeft. Nou denk ik eerlijk gezegd dat Picarta nooit en helemaal nooit kan weten wat ik relevant vind, maar vooruit: ik vraag naar de relevantie van mijn zoektocht en dan komt bovenaan de lijst van relevante hits een geluidsband uit het Letterkundig Museum met fragmenten van een gesprek tussen Nol Gregoor en Vestdijk te staan waarin Meneer Visser’s hellevaart ter sprake komt. Of is wat bovenaan staat het eind van de lijst en het minst relevant? Het staat er niet bij, en eigenlijk maakt dat niet uit: voor mijn zoektocht is deze geluidsband altijd irrelevant.

                                         

Op ‘jaar van publicatie’ dan maar. De oudste titels staan (waarom eigenlijk?) onderaan, en daar begint het met manuscripten, die dus waarschijnlijk te dateren zijn van vóór de roman. Je zou nu de roman zelf verwachten, maar de volgende hit is een opdracht van Vestdijk aan Henriëtte van Eyk uit 1949 in een niet nader geïdentificeerde druk van Meneer Visser’s hellevaart.  Waar is de eerste druk uit 1936 gebleven? Die blijkt chronologisch onder 1988 te staan, toen, volgens de beschrijving, de achtste druk van Meneer Visser’s hellevaart verscheen. Onder de vermelding van deze uitgave staat de interessante mededeling: ‘12 soortgelijke titels’. En als je op die mededeling doorklikt zie je een lijst van, inderdaad, twaalf titels, maar het zijn geen ‘soortgelijke titels’, het is allemaal dezelfde titel, Meneer Visser’s hellevaart  namelijk, maar dan in allerlei drukken. De eerdere mededeling dat in 1988 de achtste druk verscheen wordt in het lijstje van twaalf meteen op losse schroeven gezet, want het overzicht vermeldt twee vierde drukken: een uit 1965 en een uit 1967, en ook twee vijfde drukken: een uit 1968 en een uit 1970. Dat kan gebeuren, want boeken geven niet altijd het jaar van verschijnen prijs. In de ene bibliotheek gist de titelbeschrijver, in de andere gaat hij of zij op onderzoek uit en vult het jaar van verschijnen aan. Het probleem van Picarta is dat allebei de oplossingen naast elkaar blijven bestaan en zo verwarring veroorzaken.

Maar we zijn nog binnen het bereik van de enigszins betrouwbare informatie, zoals die min of meer traditioneel uit catalogi te voorschijn komt. Sinds een tijdje houden titelbeschrijvingen op Picarta daar echter niet op. Bij een deel van de titels staan tegenwoordig korte karakteristieken van de beschreven boeken. Bij de eerste druk van Meneer Visser’s hellevaart is dat de hierboven geciteerde, met die ‘kleinsteedse machtswellusteling’. Zit er nou bij Picarta iemand zit die de toevallige mening van een tuinierende en beugeldragende tiener de moeite waard vindt om aan u en mij mee te delen op een plek waar u en ik informatie zouden verwachten?

Het zou me niet verbaasd hebben als bij alle vermeldingen van Meneer Visser’s hellevaart in Picarta dezelfde willekeurige waninformatie had gestaan, maar dat is niet zo. Er zit variatie in de willekeur. Vanaf de tweede druk ontbreken de kwalificaties, maar bij een ongetelde (maar zesde) druk uit 1978 staat weer iets: ‘Een financieel onafhankel?k oudere man legt zich toe op het kwellen van z?n zwakkere medemensen.’ De zevende en achtste druk hebben het weer over de bekende ‘kleinsteedse machtswellusteling’, en volgens de beschrijving van de laatst verschenen druk, de negende uit 2006, beschrijft het boek ‘Een dag uit het leven van een kleinsteedse tiran’. Als bonus krijgen we bij deze druk de ‘Biblion recensie’ (het staat er zo), die openbare leeszalen moet overhalen of ontraden het boek te kopen. Daarin lezen we dan weer dit: ‘Gedurende een kleine dag worden het leven en de overwegingen gevolgd van de tirannieke kwelgeest, Robespierre-adept en rentenier Visser, in het provinciale stadje met kleinsteedse intriges Lahringen (Harlingen). […] Door HP/De Tijd uitgeroepen tot een van de honderd beste boeken van de 20e eeuw.’ Zeker in de categorie romans over rentenierende Robespierre-adepten die hun kleine dagen overwegend doorbrengen met indrukwekkende angstdromen.

Nog overbodiger dan deze informatie is de tegenwoordig permanent aanwezige (maar vaak doodlopende) link naar Google Books. Wie bij een willekeurige druk van Meneer Visser’s hellevaart, of het nu de vierde druk uit 1965 is of de vierde uit 1967, naar Google Books gaat, vindt daar opnieuw een lijstje van drukken. Volgens dit lijstje verscheen in 1934 editie 5, in 1954 editie 2, in 1988 editie 7, in 1970 editie 4 en in 2006 editie 9. Maar, zo vermeldt deze pagina, er is ook een recentere editie ‘beschikbaar’: als je daar op klikt, dan is dat weer editie 9 uit 2006. Maar ‘beschikbaar’ is dit boek niet, er staan alleen maar willekeurige gegevens. Als je al een soort van overzicht over de drukken van Vestdijks boek had, dan ben je dat nu wel weer kwijt. Tot overmaat van ramp verwijst Google Books naar nog meer beugelende tieners, naar boekverslagen op scholieren.com namelijk.

Vroeger was een bibliotheekcatalogus een voorwerp met autoriteit dat informatie verstrekte. De bedoeling is uiteraard dat de digitaal gekoppelde informatie van heel veel catalogi heel veel informatie oplevert, maar of dat echt het geval is, is maar de vraag. Het Mundaneum van Otlet en La Fontaine werd op den duur een gedrocht met een waterhoofd, een reus op lemen voeten, en het lijkt me dat het gevaar dat Picarta net zoiets wordt niet ondenkbeeldig is. En misschien is het al zo ver. Ik moet telkens denken aan de zogenaamde goocheltruc die een van mijn ooms veel te vaak vertoonde: hij hield je een waaier speelkaarten voor, je koos er een uit, onthield wat op de kaart stond en stopte die terug in de waaier, die vervolgens door mijn oom uitgebreid werd geschud. Je mocht dan uit een nieuwe waaier weer een kaart kiezen, en mijn oom vroeg dan: is het de goede? Dat was nooit het geval, en dan gooide mijn oom het spel kaarten op de grond en zei: dan zit-ie vast daar bij. Zo ongeveer werkt ook Picarta. Tegen die oom durfde ik als dreumes natuurlijk niet te zeggen: ‘Schei ’s uit met die flauwe onzin’, maar tegen Picarta…


Jan Gielkens over bibliofiele vondsten en typografische bijzonderheden

Eerder gepubliceerd op: www.teksteditie.org

kempis poetry magazine

More in: Archive U-V, Jan Gielkens


Ludwig Uhland: Schwere Träume

poetry400

Ludwig Uhland

(1787-1862)

 

Schwere Träume

 

Das war mir eine schwere Nacht,

Das war ein Traum von langer Dauer;

Welch weiten Weg hab ich gemacht

Durch alle Schrecken, alle Schauer!

 

Der Traum, er führt’ mich an der Hand,

Wie den Äneas die Sibylle,

Durch ein avernisch dunkles Land,

Durch aller Schreckgestalten Fülle.

 

Was hilft es, daß die Glocke rief

Und mich geweckt zum goldnen Tage,

Wenn ich im Innern heimlich tief

Solch eine Hölle in mir trage?

 

kempis poetry magazine

More in: Archive U-V


Voltaire: Les Vous et les Tu

Voltaire
(François Marie Arouet, 1694-1778)

Les Vous et les Tu

Philis, qu’est devenu ce temps
Où, dans un fiacre promenée,
Sans laquais, sans ajustements,
De tes grâces seules ornée,
Contente d’un mauvais soupé
Que tu changeais en ambroisie,
Tu te livrais, dans ta folie,
A l’amant heureux et trompé
Qui t’avait consacré sa vie ?
Le ciel ne te donnait alors,
Pour tout rang et pour tous trésors,
Que les agréments de ton âge,
Un coeur tendre, un esprit volage,
Un sein d’albâtre, et de beaux yeux.
Avec tant d’attraits précieux,
Hélas ! qui n’eût été friponne ?
Tu le fus, objet gracieux !
Et (que l’Amour me le pardonne !)
Tu sais que je t’en aimais mieux.

Ah ! madame ! que votre vie
D’honneurs aujourd’hui si remplie,
Diffère de ces doux instants !
Ce large suisse à cheveux blancs,
Qui ment sans cesse à votre porte,
Philis, est l’image du Temps ;
On dirait qu’il chasse l’escorte
Des tendres Amours et des Ris ;
Sous vos magnifiques lambris
Ces enfants tremblent de paraître.
Hélas ! je les ai vus jadis
Entrer chez toi par la fenêtre,
Et se jouer dans ton taudis.

Non, madame, tous ces tapis
Qu’a tissus la Savonnerie,
Ceux que les Persans ont ourdis,
Et toute votre orfèvrerie,
Et ces plats si chers que Germain
A gravés de sa main divine,
Et ces cabinets où Martin
A surpassé l’art de la Chine ;
Vos vases japonais et blancs,
Toutes ces fragiles merveilles ;
Ces deux lustres de diamants
Qui pendent à vos deux oreilles ;
Ces riches carcans, ces colliers,
Et cette pompe enchanteresse,
Ne valent pas un des baisers
Que tu donnais dans ta jeunesse.


kempis poetry magazine

More in: Archive U-V, MONTAIGNE, Voltaire


Cesar Vallejo: Bordas De Hielo

Cesar Vallejo

(1892 – 1938)

 

Bordas De Hielo

 

Vengo a verte pasar todos los días,

vaporcito encantado siempre lejos…

Tus ojos son dos rubios capitanes;

tu labio es un brevísimo pañuelo

rojo que ondea en un adiós de sangre!

 

Vengo a verte pasar; hasta que un día,

embriagada de tiempo y de crueldad,

vaporcito encantado siempre lejos,

la estrella de la tarde partirá!

 

Las jarcias; vientos que traicionan; vientos

de mujer que pasó!

Tus fríos capitanes darán orden;

y quien habrá partido seré yo…

 

Cesar Vallejo poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, Vallejo, Cesar


Virgil (Vergilius): THE ECLOGUES, Alexim

poetry400

Virgil (Vergilius)
(70BC – 19BC)
THE ECLOGUES

Alexim

Formosum pastor Corydon ardebat Alexim,
delicias domini, nec quid speraret habebat;
tantum inter densas, umbrosa cacumina, fagos
adsidue veniebat. Ibi haec incondita solus
montibus et silvis studio iactabat inani:
O crudelis Alexi, nihil mea carmina curas?
Nil nostri miserere? Mori me denique coges.
nunc etiam pecudes umbras et frigora captant;
nunc viridis etiam occultant spineta lacertos,
Thestylis et rapido fessis messoribus aestu
alia serpyllumque herbas contundit olentis.
at mecum raucis, tua dum vestigia lustro,
sole sub ardenti resonant arbusta cicadis.
Nonne fuit satius tristis Amaryllidis iras
atque superba pati fastidia, nonne Menalcan,
quam vis ille niger, quamvis tu candidus esses?
o formose puer, nimium ne crede colori!
alba ligustra cadunt, vaccinia nigra leguntur.
Despectus tibi sum, nec qui sim quaeris, Alexi,
quam dives pecoris, nivei quam lactis abundans.
mille meae Siculis errant in montibus agnae;
lac mihi non aestate novum, non frigore defit;
canto quae solitus, si quando armenta vocabat,
Amphion Dircaeus in Actaeo Aracimtho.
Nec sum adeo informis: nuper me in litore vidi,
cum placidum ventis staret mare; non ego Daphnim
iudice te metuam, si numquam fallit imago.
O tantum libeat mecum tibi sordida rura
atque humilis habitare casas, et figere cervos,
haedorumque gregem viridi compellere hibisco!
Mecum una in silvis imitabere Pana canendo.
Pan primus calamos cera coniungere pluris
instituit; Pan curat ovis oviumque magistros.
Nec te paeniteat calamo trivisse labellum:
haec eadem ut sciret, quid non faciebat Amyntas?
est mihi disparibus septem compacta cicutis
fistula, Damoetas dono mihi quam dedit olim,
et dixit moriens: ‘Te nunc habet ista secundum.’
dixit Damoetas, invidit stultus Amyntas.
Praeterea duo, nec tuta mihi valle reperti,
capreoli, sparsis etiam nunc pellibus albo,
bina die siccant ovis ubera; quos tibi servo:
iam pridem a me illos abducere Thestylis orat;
et faciet, quoniam sordent tibi munera nostra.
Huc ades, O formose puer: tibi lilia plenis
ecce ferunt Nymphae calathis; tibi candida Nais,
pallelltis violas et summa papavera carpens,
narcissum et florem iungit bene olentis anethi;
tum casia atque aliis intexens suavibus herbis,
mollia luteola pingit vaccinia calta.
Ipse ego cana legam tenera lanugine mala,
castaneasque nuces, mea quas Amaryllis amabat;
addam cerea pruna: honos erit huic quoque pomo;
et vos, O lauri, carpam, et te, proxima myrte,
sic positae quoniam suavis miscetis odores.
Rusticus es, Corydon: nec munera curat Alexis,
nec, si muneribus certes, concedat Iollas.
Heu, heu, quid volui misero mihi! Floribus austrum
perditus et liquidis inmisi fontibus apros.
Quem fugis, ah, demens? Habitarunt di quoque silvas,
Dardaniusque Paris. Pallas, quas condidit arces,
ipsa colat; nobis placeant ante omnia silvae.
Torva leaena lupum sequitur; lupus ipse capellam;
florentem cytisum sequitur lasciva capella;
te Corydon, o Alexi: trahit sua quemque voluptas.
Aspice, aratra iugo referunt suspensa iuvenci,
et sol crescentis decedens duplicat umbras:
me tamen urit amor; quis enim modus adsit amori?
Ah, Corydon, Corydon, quae te dementia cepit!
Semiputata tibi frondosa vitis in ulmo est;
quin tu aliquid saltem potius, quorum indiget usus,
viminibus mollique paras detexere iunco?
Invenies alium, si te hic fastidit, Alexim.

Alexis

The shepherd Corydon with love was fired
For fair Alexis, his own master’s joy:
No room for hope had he, yet, none the less,
The thick-leaved shadowy-soaring beech-tree grove
Still would he haunt, and there alone, as thus,
To woods and hills pour forth his artless strains.
“Cruel Alexis, heed you naught my songs?
Have you no pity? you’ll drive me to my death.
Now even the cattle court the cooling shade
And the green lizard hides him in the thorn:
Now for tired mowers, with the fierce heat spent,
Pounds Thestilis her mess of savoury herbs,
Wild thyme and garlic. I, with none beside,
Save hoarse cicalas shrilling through the brake,
Still track your footprints ‘neath the broiling sun.
Better have borne the petulant proud disdain
Of Amaryllis, or Menalcas wooed,
Albeit he was so dark, and you so fair!
Trust not too much to colour, beauteous boy;
White privets fall, dark hyacinths are culled.
You scorn me, Alexis, who or what I am
Care not to ask- how rich in flocks, or how
In snow-white milk abounding: yet for me
Roam on Sicilian hills a thousand lambs;
Summer or winter, still my milk-pails brim.
I sing as erst Amphion of Circe sang,
What time he went to call his cattle home
On Attic Aracynthus. Nor am I
So ill to look on: lately on the beach
I saw myself, when winds had stilled the sea,
And, if that mirror lie not, would not fear
Daphnis to challenge, though yourself were judge.
Ah! were you but content with me to dwell.
Some lowly cot in the rough fields our home,
Shoot down the stags, or with green osier-wand
Round up the straggling flock! There you with me
In silvan strains will learn to rival Pan.
Pan first with wax taught reed with reed to join;
For sheep alike and shepherd Pan hath care.
Nor with the reed’s edge fear you to make rough
Your dainty lip; such arts as these to learn
What did Amyntas do?- what did he not?
A pipe have I, of hemlock-stalks compact
In lessening lengths, Damoetas’ dying-gift:
‘Mine once,’ quoth he, ‘now yours, as heir to own.’
Foolish Amyntas heard and envied me.
Ay, and two fawns, I risked my neck to find
In a steep glen, with coats white-dappled still,
From a sheep’s udders suckled twice a day-
These still I keep for you; which Thestilis
Implores me oft to let her lead away;
And she shall have them, since my gifts you spurn.
Come hither, beauteous boy; for you the Nymphs
Bring baskets, see, with lilies brimmed; for you,
Plucking pale violets and poppy-heads,
Now the fair Naiad, of narcissus flower
And fragrant fennel, doth one posy twine-
With cassia then, and other scented herbs,
Blends them, and sets the tender hyacinth off
With yellow marigold. I too will pick
Quinces all silvered-o’er with hoary down,
Chestnuts, which Amaryllis wont to love,
And waxen plums withal: this fruit no less
Shall have its meed of honour; and I will pluck
You too, ye laurels, and you, ye myrtles, near,
For so your sweets ye mingle. Corydon,
You are a boor, nor heeds a whit your gifts
Alexis; no, nor would Iollas yield,
Should gifts decide the day. Alack! alack!
What misery have I brought upon my head!-
Loosed on the flowers Siroces to my bane,
And the wild boar upon my crystal springs!
Whom do you fly, infatuate? gods ere now,
And Dardan Paris, have made the woods their home.
Let Pallas keep the towers her hand hath built,
Us before all things let the woods delight.
The grim-eyed lioness pursues the wolf,
The wolf the she-goat, the she-goat herself
In wanton sport the flowering cytisus,
And Corydon Alexis, each led on
By their own longing. See, the ox comes home
With plough up-tilted, and the shadows grow
To twice their length with the departing sun,
Yet me love burns, for who can limit love?
Ah! Corydon, Corydon, what hath crazed your wit?
Your vine half-pruned hangs on the leafy elm;
Why haste you not to weave what need requires
Of pliant rush or osier? Scorned by this,
Elsewhere some new Alexis you will find.”

 

kempis poetry magazine

More in: Archive U-V


Cesar Vallejo: Los heraldos negros

Cesar Vallejo

(1892 – 1938)

Los heraldos negros

 

Hay golpes en la vida tan fuertes . . . ¡Yo no se!

Golpes como del odio de Dios; como si ante ellos;

la resaca de todo lo sufrido se empozara en el alma

¡Yo no se!

 

Son pocos; pero son . . . abren zanjas oscuras

en el rostro mas fiero y en el lomo mas fuerte,

Serán talvez los potros de bárbaros atilas;

o los heraldos negros que nos manda la Muerte

Son las caídas hondas de los Cristos del alma,

de alguna adorable que el Destino Blasfema,

Esos golpes sangrientos son las crepitaciones

de algún pan que en la puerta del horno se nos quema

Y el hombre….pobre…¡pobre!

 

Vuelve los ojos,

como cuando por sobre el hombro

nos llama una palmada;

vuelve los ojos locos,

y todo lo vivido

se empoza, como charco de culpa,

en la mirada.

 

Hay golpes en la vida, tan fuertes . . . ¡Yo no se!

 

Cesar Vallejo poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, Vallejo, Cesar


Albert Verwey: Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd

Albert Verwey

(1865 – 1936)

 

Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd


Ik heb mijn hart ú tot een huis gewijd,
En midden in het binnenst heiligdom,
Waar de outerkaars in ‘t donker gloeit, verbeid
Ik u, mijn lief, mijn zoet sieraad alom!

Ik sloeg mijn ziel dit zoete donker om,
Alleen om ú te ontmoeten, die me altijd
Belooft te komen, in ‘t geheim, na stom
Eerbiedig beiden eenen kleinen tijd.

O kom, mijn lief, die nog zoo verre staat…
‘k Verwacht in ‘t donker ginds uw licht gelaat…
Ik-zelf ben een visioen van nacht en gloed!

O kom, mijn zoete Gloed, mijn sombre Nacht!
‘t Mysterie is ondoofbaar, – doch ik wacht
Met beving, daar ik eenmaal sterven moet.

 

Albert Verwey gedicht

kempis poetry magazine

More in: Archive U-V


Cesar Vallejo: Himno A Los Voluntarios De La República

Cesar Vallejo
(1892 – 1938)

Himno A Los Voluntarios De La República

Voluntario de España, miliciano
de huesos fidedignos, cuando marcha a morir tu corazón,
cuando marcha a matar con su agonía
mundial, no sé verdaderamente
qué hacer, dónde ponerme; corro, escribo, aplaudo,
lloro, atisbo, destrozo, apagan, digo
a mi pecho que acabe, al que bien, que venga,
y quiero desgraciarme;
descúbrome la frente impersonal hasta tocar
el vaso de la sangre, me detengo,
detienen mi tamaño esas famosas caídas de arquitecto
con las que se honra el animal que me honra;
refluyen mis instintos a sus sogas,
humea ante mi tumba la alegría
y, otra vez, sin saber qué hacer, sin nada, déjame,
desde mi piedra en blanco, déjame,
solo,
cuadrumano, más acá, mucho más lejos,
al no caber entre mis manos tu largo rato extático,
quiebro con tu rapidez de doble filo
mi pequeñez en traje de grandeza!

Un día diurno, claro, atento, fértil
¡oh bienio, el de los lóbregos semestres suplicantes,
por el que iba la pólvora mordiéndose los codos!
¡oh dura pena y más duros pedernales!
!oh frenos los tascados por el pueblo!
Un día prendió el pueblo su fósforo cautivo, oró de cólera
y soberanamente pleno, circular,
cerró su natalicio con manos electivas;
arrastraban candado ya los déspotas
y en el candado, sus bacterias muertas…

¿Batallas? ¡No! Pasiones. Y pasiones precedidas
de dolores con rejas de esperanzas,
de dolores de pueblos con esperanzas de hombres!
¡Muerte y pasión de paz, las populares!

¡Muerte y pasión guerreras entre olivos, entendámosnos!
Tal en tu aliento cambian de agujas atmosféricas los vientos
y de llave las tumbas en tu pecho,
tu frontal elevándose a primera potencia de martirio.

El mundo exclama: “¡Cosas de españoles!” Y es verdad.
Consideremos,
durante una balanza, a quema ropa,
a Calderon, dormido sobre la cola de un anfibio muerto
o a Cervantes, diciendo: “Mi reino es de este mundo, pero
también del otro”: ¡punta y filo en dos papeles!
Contemplemos a Goya, de hinojos y rezando ante un espejo,
a Coll, el paladín en cuyo asalto cartesiano
tuvo un sudor de nube el paso llano
o a Quevedo, ese abuelo instantáneo de los dinamiteros
o a Cajal, devorado por su pequeño infinito, o todavía
a Teresa, mujer que muere porque no muere
o a Lina Odena, en pugna en más de un punto con Teresa…
(Todo acto o voz genial viene del pueblo
y va hacia él, de frente o transmitidos
por incesantes briznas, por el humo rosado
de amargas contraseñas sin fortuna)
Así tu criatura, miliciano, así tu exangüe criatura,
agitada por una piedra inmóvil,
se sacrifica, apártase,
decae para arriba y por su llama incombustible sube,
sube hasta los débiles,
distribuyendo españas a los toros,
toros a las palomas…

Proletario que mueres de universo, ¡en qué frenética armonía
acabará tu grandeza, tu miseria, tu vorágine impelente,
tu violencia metódica, tu caos teórico y práctico, tu gana
dantesca, españolísima, de amar, aunque sea a traición,
a tu enemigo!

¡Liberador ceñido de grilletes,
sin cuyo esfuerzo hasta hoy continuaría sin asas la extensión,
vagarían acéfalos los clavos,
antiguo, lento, colorado, el día,
nuestros amados cascos, insepultos!
¡Campesino caído con tu verde follaje por el hombre,
con la inflexión social de tu meñique,
con tu buey que se queda, con tu física,
también con tu palabra atada a un palo
y tu cielo arrendado
y con la arcilla inserta en tu cansancio
y la que estaba en tu uña, caminando!
¡Constructores
agrícolas, civiles y guerreros,
de la activa, hormigueante eternidad: estaba escrito
que vosotros haríais la luz, entornando
con la muerte vuestros ojos;
que, a la caída cruel de vuestras bocas,
vendrá en siete bandejas la abundancia, todo
en el mundo será de oro súbito
y el oro,
fabulosos mendigos de vuestra propia secreción de sangre,
y el oro mismo será entonces de oro!

¡Se amarán todos los hombres
y comerán tomados de las puntas de vuestros pañuelos tristes
y beberan en nombre
de vuestras gargantas infaustas!
Descansarán andando al pie de esta carrera,
sollozarán pensando en vuestras órbitas, venturosos
serán y al son
de vuestro atroz retorno, florecido, innato,
ajustarán mañana sus quehaceres, sus figuras soñadas y cantadas!

¡Unos mismos zapatos irán bien al que asciende
sin vías a su cuerpo
y al que baja hasta la forma de su alma!
¡Entrelazándose hablarán los mudos, los tullidos andarán!
¡Verán, ya de regreso, los ciegos
y palpitando escucharán los sordos!
¡Sabrán los ignorantes, ignorarán los sabios!
¡Serán dados los besos que no pudisteis dar!
¡Sólo la muerte morirá! ¡La hormiga
traerá pedacitos de pan al elefante encadenado
a su brutal delicadeza; volverán
los niños abortados a nacer perfectos, espaciales
y trabajarán todos los hombres,
engendrarán todos los hombres,
comprenderán todos los hombres!

¡Obrero, salvador, redentor nuestro,
perdónanos, hermano, nuestras deudas!
Como dice un tambor al redoblar, en sus adagios:
qué jamás tan efímero, tu espalda!
qué siempre tan cambiante, tu perfil!

¡Voluntario italiano, entre cuyos animales de batalla
un león abisinio va cojeando!
¡Voluntario soviético, marchando a la cabeza de tu pecho universal!
¡Voluntarios del sur, del norte, del oriente
y tú, el occidental, cerrando el canto fúnebre del alba!
¡Soldado conocido, cuyo nombre
desfila en el sonido de un abrazo!
¡Combatiente que la tierra criara, armándote
de polvo,
calzándote de imanes positivos,
vigentes tus creencias personales,
distinto de carácter, íntima tu férula,
el cutis inmediato,
andándote tu idioma por los hombros
y el alma coronada de guijarros!
¡Voluntario fajado de tu zona fría,
templada o tórrida,
héroes a la redonda,
víctima en columna de vencedores:
en España, en Madrid, están llamando
a matar, voluntarios de la vida!

¡Porque en España matan, otros matan
al niño, a su juguete que se pára,
a la madre Rosenda esplendorosa,
al viejo Adán que hablaba en alta voz con su caballo
y al perro que dormía en la escalera.
Matan al libro, tiran a sus verbos auxiliares,
a su indefensa página primera!
Matan el caso exacto de la estatua,
al sabio, a su bastón, a su colega,
al barbero de al lado -me cortó posiblemente,
pero buen hombre y, luego, infortunado;
al mendigo que ayer cantaba enfrente,
a la enfermera que hoy pasó llorando,
al sacerdote a cuestas con la altura tenaz de sus rodillas…

¡Voluntarios,
por la vida, por los buenos, matad
a la muerte, matad a los malos!
¡Hacedlo por la libertad de todos,
del explotado, del explotador,
por la paz indolora -la sospecho
cuando duermo al pie de mi frente
y más cuando circulo dando voces-
y hacedlo, voy diciendo,
por el analfabeto a quien escribo,
por el genio descalzo y su cordero,
por los camaradas caídos,
sus cenizas abrazadas al cadáver de un camino!

Para que vosotros,
voluntarios de España y del mundo, vinierais,
soñé que era yo bueno, y era para ver
vuestra sangre, voluntarios…
De esto hace mucho pecho, muchas ansias,
muchos camellos en edad de orar.
Marcha hoy de vuestra parte el bien ardiendo,
os siguen con cariño los reptiles de pestaña inmanente
y, a dos pasos, a uno,
la dirección del agua que corre a ver su límite antes que arda.

 

Cesar Vallejo poetry

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, Vallejo, Cesar


Paul Verlaine poème: Vous êtes calme, vous voulez un voeu discret

Paul Verlaine

(1844-1896)

 

Vous êtes calme, vous voulez un voeu discret

Vous êtes calme, vous voulez un voeu discret,
Des secrets à mi-voix dans l’ombre et le silence,
Le coeur qui se répand plutôt qu’il ne s’élance,
Et ces timides, moins transis qu’il ne paraît.

Vous accueillez d’un geste exquis telles pensées
Qui ne marchent qu’en ordre et font le moins de bruit.
Votre main, toujours prête à la chute du fruit,
Patiente avec l’arbre et s’abstient de poussées.

Et si l’immense amour de vos commandements
Embrasse et presse tout en sa sollicitude,
Vos conseils vont dicter aux meilleurs et l’étude
Et le travail des plus humbles recueillements.

Le pécheur, s’il prétend vous connaître et vous plaire,
Ô vous qui nous aimant si fort parliez si peu,
Doit et peut, à tout temps du jour comme en tout lieu,
Bien faire obscurément son devoir et se taire,

Se taire pour le monde, un pur sénat de fous,
Se taire sur autrui, des âmes précieuses,
Car nous taire vous plaît, même aux heures pieuses,
Même à la mort, sinon devant le prêtre et vous.

Donnez-leur le silence et l’amour du mystère,
Ô Dieu glorifieur du bien fait en secret,
À ces timides moins transis qu’il ne paraît,
Et l’horreur, et le pli des choses de la terre,

Donnez-leur, ô mon Dieu, la résignation,
Toute forte douceur, l’ordre et l’intelligence,
Afin qu’au jour suprême ils gagnent l’indulgence
De l’Agneau formidable en la neuve Sion,

Afin qu’ils puissent dire : ” Au moins nous sûmes croire ”
Et que l’Agneau terrible, ayant tout supputé,
Leur réponde : ” Venez, vous avez mérité,
Pacifiques, ma paix, et douloureux, ma gloire. ”

Paul Verlaine Poésie

fleursdumal.nl magazine

More in: *Archive Les Poètes Maudits, Archive U-V, Verlaine, Paul


Ed Schilders: Brieven Simon Vinkenoog & Hugo Claus

Brieven Vinkenoog & Claus

door Ed Schilders

Lezen in de door Georges Wildemeersch bezorgde briefwisseling (1951-1956) tussen Simon Vinkenoog en Hugo Claus, is vaak ook hinkelend lezen. Heel veel wat indertijd voor de twee correspondenten vanzelfsprekend en helder was, is na een halve eeuw en voor buitenstaanders vaak duister en moeilijk toegankelijk geworden. Bovendien behoort Wildemeersch tot de categorie letterkundigen die de puzzels liever opzoekt dan dat hij eraan voorbijgaat. Het mooiste voorbeeld daarvan speelt zich af rond de dichter-wandelaar Bertus Aafjes, die in 1953 in Elseviers Weekblad een reeks essays publiceerde over de nieuwe, experimentele poëzie. Aafjes, geen liefhebber van de experimentelen, citeerde daarin uitgebreid uit de poëzie van Hugo Claus, en maakte daarbij acht grove fouten. Claus schreef Vinkenoog daar bijna terloops over, maar hij sloot een doorslag van zijn brief aan Elseviers in: ‘om je te laten weten dat dit protest van mij bestaat’. Het protest is door Wildemeersch opgenomen als bijlage bij de brief aan Vinkenoog. In een van de voetnoten daarbij zijn de exacte vindplaatsen van de fout geciteerde dichtregels aangegeven. Maar het mooiste is dat Wildemeersch ook de reactie van Aafjes in Elseviers heeft opgespoord en als bijlage heeft opgenomen. Het is ronduit hilarisch hoe Aafjes in feite beweert dat hij zijn werk goed gedaan heeft door Claus onjuist te citeren. Het was geen ‘slordigheid’, maar ‘overconcentratie’. Daarnaast, en dan moeten we in de inleiding zijn, zet Wildemeersch het relletje (Lucebert publiceerde een open brief aan het adres van Aafjes in De Groene Amsterdammer) in een sociaal perspectief: de hechtheid die aanvankelijk het kenmerk was van de groep experimentele dichters begint de eerste scheurtjes van het individualisme te vertonen. Met andere symptomen daarvan neemt Wildemeersch ons mee naar andere brieven, andere voetnoten, en andere raadsels.

De titel, Laat nooit deze brief aan iemand lezen, is enigszins misleidend in de gewekte verwachting. Claus deed dat verzoek halverwege een brief omdat hij meende in het voorgaande een nieuw persoonlijk record ‘taalfouten’ te hebben gevestigd. Wat best meevalt. De meest opvallende is de ‘pereversiteit’ als Claus verslag doet over de wijze waarop Juc Cohen, Vinkenoogs toenmalige echtgenote, van wie hij echter gescheiden leefde, een dansdemonstratie had gegeven, met veel nadruk op de beweging van de ‘liesen’. Claus: ‘Bert Schierbeek was er ook bij. Gegeneerd natuurlijk.’ Maar meestal is het Vinkenoog die zo onbevangen schrijft over vrienden en vriendinnen, en is Claus, zoals hij veertig jaar later in een vraaggesprek zei, ‘nooit spontaan’. Vinkenoog deelt correspondentie graag met derden. Hij heeft zo zijn eigen discretie als hij Claus schrijft dat hij een brief van Hans Andreus wel zal laten rondslingeren als Claus in de buurt is, zodat Claus er ‘toevalligerwijze’ een blik op kan werpen. Wildemeersch typeert zijn correspondenten als ‘de verheimelijkende Claus’ en ‘de openhartige Vinkenoog’. En dan hinkelen we weer met Wildemeersch mee naar een citaat en een bron waarin Andreus aan Vinkenoog schrijft: ‘Jij bent een ouwehoer.’

Vinkenoog steelt de show in deze correspondentie. In zijn onbevangenheid, zijn ondertussen legendarisch geworden gedrevenheid, oprechtheid, en ongebreidelde belangstelling. De mooiste zin is van hem. Als Claus vanuit Rome enigszins gedeprimeerd schrijft, antwoordt Vinkenoog: ‘Tijd om Stendhal te herlezen, amigo?’

Met Laat nooit deze brief aan iemand lezen heeft Wildemeersch dit deel van de (auto)biografieën van Claus en Vinkenoog met een hoogst leesbare nauwkeurigheid in de geschiedenis van de letteren geplaatst.

Laat nooit deze brief aan iemand lezen – De briefwisseling tussen Hugo Claus en Simon Vinkenoog 1951-1956 – Bezorgd door Georges Wildemeersch – De Bezige Bij – ISBN 978 90 234 2683 7

Eerder gepubliceerd in De Volkskrant

Ed Schilders over Vinkenoog & Claus

fleursdumal.nl magazine

More in: Archive U-V, Ed Schilders, Hugo Claus, Simon Vinkenoog


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature