Or see the index
Max Elskamp
(1862-1931)
La Femme
Mais maintenant vient une femme,
Et lors voici qu’on va aimer,
Mais maintenant vient une femme
Et lors voici qu’on va pleurer,
Et puis qu’on va tout lui donner
De sa maison et de son âme,
Et puis qu’on va tout lui donner
Et lors après qu’on va pleurer
Car à présent vient une femme,
Avec ses lèvres pour aimer,
Car à présent vient une femme
Avec sa chair tout en beauté,
Et des robes pour la montrer
Sur des balcons, sur des terrasses,
Et des robes pour la montrer
A ceux qui vont, à ceux qui passent,
Car maintenant vient une femme
Suivant sa vie pour des baisers,
Car maintenant vient une femme,
Pour s’y complaire et s’en aller.
• fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, Archive E-F, Elskamp, Max
Trouwens op Texel
Trouwens op Texel
hield een troonhemel mij droog.
Ik loog niet, ik woog mijn woorden.
Ik zoog naar binnen wat moest zijn,
jouw handen om de baldakijn,
de bruiloftssterren vuil en hoog.
Trappenmaker
De trappenmaker lacht in de hoogte.
De trappenmaker tracht
(zo zacht zo zacht)
de trappenmaker tracht in de hoogte
te doen wat men van hem verwacht.
Eelke van Es
Eelke van Es (Eindhoven, 1979) is actief als wetenschapper, dichter en muzikant. Hij hoopt zijn proefschrift over de werken van George Herbert (1593-1633) in 2011 te verdedigen. Zijn gedichten verschenen o.a. in De Gids en Liter, maar tegenwoordig vooral op het internet.
kempis poetry magazine
More in: Archive E-F, Es, Eelke van
Frederik van Eeden
(1860-1932)
Avond in de Stad
De groote stem der stad verstomt
en de nachtwind die in mijn venster komt
brengt een vaag en wonderlijk suizen
als zuchten der slapende huizen.
Mijn lamp brandt stil en suizelt zacht
en peinst zijn gepeinzen den langen nacht.
Ik staar in het heldere branden,
mijn katje speelt met mijn handen.
Hoe waren de dagen die verre zijn
toen mijn haart ontwaakte in den zonneschijn?
toen de geuren mij wekten der linde?
toen de kelken knikten der winde?
Waar heb ik de roze het eerst gegroet,
de bleeke, die groeit aan der duinen voet?
Mijn katje speelt in de schaduwwen
der gordijnen, met ritslende klauwen.
Zie, bloemen en gras op mijn kleed, mijn boek,
een meidoorn bloeit in den kamer-hoek,
zie, bleekroode rozen omringen
mij rings, en dichte seringen…
Maar een schaduw valt en alle wijkt. —
Op de vensterbank zit mijn katje en kijkt
in de donkere diepte neder,
zijn staart slingert heen en weder.
Nu komen van over de zwarte stad,
nu stijgen op uit het wiegelend nat
van de kille, duistere grachten,
de kille, zwarte gedachten.
Ze zweven zwijgend door ‘t venster heen,
op iedere schouder zet zich één,
op mijnhoofd, mijn borst en mijn brauwen,
ze drukken met klemmend benauwen.
En dof hoort mijn oor het vaag gerucht
der nachtwind die weeklagend zucht,
de angstige droomen deer huizen.
Mijn lamp blijft peinzend suizen.
Frederik van Eeden gedicht
kempis poetry magazine
More in: Archive E-F
Frans Erens
(1857-1935)
Pijp
De straten recht, eentoonig recht, de straten met de roze brikken. De huizen allen even hoog; de straten strak, geen boog. De ramen en vensters allen egaal, achter elkander horizontaal, in het verschiet korter bij elkander schijnend. Als bekken van loerende dieren hangen de hengelende hijschbalken van boven uit de zolders voorover, allen naast elkander van alle huizen naast elkander. In het einde van de straat de lucht beneveld, als mistig door de stof uit de ontelbare ramen.
Altijd maar hetzelfde: de eene zoo de andere straat. De Govert Flinck en de Jan Steen en anderen. De eene is een nette straat. De andere minder net.
(Frans Erens in De Nieuwe Gids, oktober 1892)
Street poetry: De Pijp, Amsterdam
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, Street Art
ANTWERPEN DE STAD VAN ELSSCHOT
Openingsfestival ‘Tussen droom en daad’
Evenement 29 mei, zaterdag – 30 mei, zondag – 2010
Muzikanten, politici en andere liefhebbers geven de aftrap van het festival, dat wordt gehouden ter gelegenheid van de 50ste sterfdag van de Antwerpse schrijver, en brengen een toepasselijke ode aan Elsschot.
Het openingsfestival ‘Tussen droom en daad’ werd vernoemd naar een passage uit het bekendste gedicht van Willem Elsschot: Tussen droom en daad staan wetten in de weg, en praktische bezwaren. Behoud de Begeerte ging de uitdaging aan om de daad bij de droom te voegen, en organiseert een festival ter ere van de schrijver.
* Officiële opening met afterparty – 29 mei
* Dagfestival – 30 mei
Zaterdag 29 mei 2010
Gouden uitvaart Op zaterdag 29 mei 2010 vindt in de salle des pas perdus Willem Elsschots gouden uitvaart plaats. Burgemeester Patrick Janssens doet de Antwerpse bakkerszoon, echtgenoot, vader, grootvader, reclamemaker en schrijver uitgeleide met een geactualiseerde versie van de grafrede van zijn voorganger Lode Craeybeckx. Acteur Frank Aendenboom treedt hem bij met het requiem van Herman Teirlinck over ‘de ridder die zich, als aan molenwieken, kwetst aan eigen dromen’. Willem Elsschot laat zich echter geen tweede maal begraven. Bij monde van Yves Petry en François Beukelaers treedt hij in het hiernamaals in discussie met de Ultieme Recensent, in de figuur van Volkskrant-journalist Arjan Peters. De plechtigheid wordt opgeluisterd door Arsis 4, het strijkkwartet van Elsschots achterkleinkind Romek Maniewski.
Tussen droom en daad Dat de stem van Willem Elsschot nog lang niet is uitgestorven, bewijzen in het tweede deel van het programma Kees van Kooten, Tom Lanoye en Annelies Verbeke. De staande uitdrukking ‘Tussen droom en daad’ brengt hen tot eloquente en speciaal voor de gelegenheid geschreven exposés. Voor The Bony King of Nowhere (Bram Vanparys) leiden de gevleugelde woorden uit Elsschots gedicht ‘Het huwelijk’ naar een nummer over moord en brand, weemoedigheid en praktische bezwaren.
Receptie Tijdens de afsluitende receptie wordt in het Vlinderpaleis geklonken op een leven dat sprankelt na de dood. De uitvaart en de viering van het leven worden in goede banen geleid door Lisbeth Imbo.
Poetracks en Bal Littéraire Daarna wordt het festival verdergezet in Petrol Club. Daar geven bekende muzikanten enkele gedichten van Willem Elsschot de Poetracks-behandeling (die Absynthe Minded onlangs zeer succesvol toepaste op een gedicht van Hugo Claus met Envoi). Naast bewerkte gedichten brengen de artiesten ook eigen werk. Met Luc De Vos, The Bony King of Nowhere, La Femme Belge, Dez Mona, Mintzkov en De Anale Fase.
29 mei om 20 uur – Officiële opening in het nieuwe justitiepaleis & Poetracks en afterparty in Petrol Club
29 mei om 23 uur – Poetracks en afterparty in Petrol Club (zonder officiële opening in het nieuwe justitiepaleis)
Zondag 30 mei 2010
Brunch Acteur en televisiekok Gène Bervoets nodigt de Antwerpse topchefs Dave De Belder (De Godevaart), Kenny Burssens (Invincible), Dave De Croebele (Rimbaud), Carlo Didden (Glenns Grand Café), Rowan Drowart (Hofstraat 24), Fatima Marzouki (El Warda) en Ingrid Neven (Pazzo) uit voor een hedendaagse interpretatie van het menu dat Willem Elsschot op 11 mei 1952 kreeg voorgeschoteld ter gelegenheid van zijn 70ste verjaardag. Naast Gène Bervoets serveren Warre Borgmans, Joke Devynck en Karlijn Sileghem ondertussen smaakmakende fragmenten uit het werk van de bakkerszoon met een snorretje.
30 mei om 11 uur – Brunch met Gène Bervoets
Elsschot-parcours Dat het duo Alfons De Ridder en Willem Elsschot meerdere gezichten heeft, komt zondagnamiddag aan het licht in zes gehoorzalen van het Vlinderpaleis.
Joke Devynck en Ides Meire lezen fragmenten in naam van de zoon, de echtgenoot en de (groot)vader. Terwijl Koen Peeters verleidingstrucs uit de reclame analyseert, wordt verderop de Partij van Elsschot gesticht. Yasmine Allas, Chokri Ben Chikha en Rachida Lamrabet dwalen met een geëngageerde Laarmans door Antwerpen. Charles Ducal en Y.M. Dangre treden in dialoog met de verzamelde verzen. Christophe Vekeman en Vitalski zetten de humor van Villa des Roses in de verf.
Literair café In de salle des pas perdus zorgt een bloemlezing uit brieven van en aan (de personages van) Willem Elsschot voor borrelnootjes bij de drank.
Om het groepsportret bij te kleuren sluiten navorsers Wieneke ‘t Hoen, Matthijs de Ridder, Eric Rinckhout en Koen Rymenants en nazaten Ida Dequeecker, Willem Dolphyn en Jan Maniewski het feestweekend af met een mozaïek van feiten en anekdoten. Cyriel Van Tilborgh, voorzitter van het Willem Elsschot Genootschap, en Philip Heylen, schepen voor Cultuur en Toerisme krijgen het laatste woord.
30 mei van 14 tot 18 uur – Dagfestival in het nieuwe justitiepaleis
Dicht bij Elsschot
Tentoonstelling Letterenhuis
30 mei, zondag – 31 december, vrijdag 2010
Van 10 tot 17 uur, gesloten op maandag en op 1 november, 25 en 26 december 2010
Expo in het Letterenhuis: vanaf 30 mei 2010
Een spraakmakende tentoonstelling geeft u een nieuwe kijk op het leven en werk van Elsschot. U maakt er kennis met Elsschot als schrijver, zakenman, bohémien en Antwerpenaar. Rond de Antwerpse schrijver Willem Elsschot circuleren een aantal mythes die zijn uitzonderlijkheid mooi in de verf zetten, maar niet altijd stroken met de realiteit. Schreef hij ‘Kaas’ echt in twee weken tijd? Was hij echt een schrijver die steeds maar schrapte, tot de naakte essentie overbleef? De tentoonstelling ‘Dicht bij Elsschot’ toont de harde feiten van de sterke verhalen.
Voor deze tentoonstelling wordt geput uit het Elsschot archief dat de Vlaamse Gemeenschap en de stad Antwerpen in 2009 verwierven. Hierdoor kan u ook kennismaken met Willem Elsschot als zakenman. Al zal de literatuurliefhebber waarschijnlijk meer voelen voor de literaire handschriften van ‘Lijmen’, ‘Pensioen’, ‘Het tankschip’ en ‘Het dwaallicht’. De handschriften plus verbeterde drukproeven tonen u hoe Elsschot een tekst herwerkte en bijstuurde.
Behalve het verhaal van zijn leven en zijn taal zal de tentoonstelling ook een tijdsbeeld schetsen, zodat de romans meer reliëf krijgen. Beelden van de Antwerpse haven, zoals die er uit zag in de tijd van Het dwaallicht, bijvoorbeeld. Info over de politieke situatie van na de oorlog. Reclamemateriaal van de bedrijven waar Elsschot voor werkte. ‘Dicht bij Elsschot’ zoekt de verbanden tussen de tijd, de man en de schrijver.
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, Willem Elsschot
John Frederick Freeman
(1880 – 1929)
More Than Sweet
The noisy fire,
The drumming wind,
The creaking trees,
And all that hum
Of summer air
And all the long inquietude
Of breaking seas—-
Sweet and delightful are
In loneliness.
But more than these
The quiet light
From the morn’s sun
And night’s astonished moon,
Falling gently upon breaking seas.
Such quietness
Another beauty is–
Ah, and those stars
So gravely still
More than light, than beauty pour
Upon the strangeness
Of the heart’s breaking seas.
John Frederick Freeman poetry
kempis poetry magazine
More in: Archive E-F
G e o r g e E l i o t
(Mary Ann Evans, 1819 – 1880)
In a London Drawingroom
The sky is cloudy, yellowed by the smoke.
For view there are the houses opposite
Cutting the sky with one long line of wall
Like solid fog: far as the eye can stretch
Monotony of surface & of form
Without a break to hang a guess upon.
No bird can make a shadow as it flies,
For all is shadow, as in ways o’erhung
By thickest canvass, where the golden rays
Are clothed in hemp. No figure lingering
Pauses to feed the hunger of the eye
Or rest a little on the lap of life.
All hurry on & look upon the ground,
Or glance unmarking at the passers by
The wheels are hurrying too, cabs, carriages
All closed, in multiplied identity.
The world seems one huge prison-house & court
Where men are punished at the slightest cost,
With lowest rate of colour, warmth & joy.
George Eliot poetry
kempis poetry magazine
More in: Archive E-F, Eliot, George
Giacomo Leopardi
(1798-1837)
L’infinito
Sempre caro mi fu quest’ermo colle,
E questa siepe, che da tanta parte
Dell’ultimo orizzonte il guardo esclude.
Ma sedendo e mirando, interminati
Spazi di là da quella, e sovrumani
Silenzi, e profondissima quiete
Io nel pensier mi fingo; ove per poco
Il cor non si spaura. E come il vento
Odo stormir tra queste piante, io quello
Infinito silenzio a questa voce
Vo comparando: e mi sovvien l’eterno,
E le morte stagioni, e la presente
E viva, e il suon di lei. Così tra questa
Immensità s’annega il pensier mio:
E il naufragar m’è dolce in questo mare.
Giacomo Leopardi poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive E-F, Leopardi, Giacomo
George Eliot
(Mary Ann Evans, 1819 – 1880)
Spring comes hither
Spring comes hither
Buds the rose . . .
Roses wither
Sweet spring goes . . .
O ja là
O ja là . . .
Would she carry me.
Summer soars
Wide-wing’d day . . .
White light pours
Flies away . . .
O ja là
O ja là . . .
Would he carry me.
Soft winds blow
Westward borne . . .
Onward go
Towards the morn
O ja là
O ja là . . .
Would they carry me.
Sweet birds sing
O’er the graves
Then take wing
O’er the waves
O ja là
O ja là . . .
Would they carry me.
George Eliot poetry
• fleursdumal.nl magazine
More in: 4SEASONS#Spring, Archive E-F, Archive E-F, Eliot, George
George Eliot (Mary Ann Evans)
(1819-1880)
MOTHER AND POET
Dead! one of them shot by the sea in the east,
And one of them shot in the west by the sea.
Dead! both my boys! When you sit at the feast
And are wanting a great song for Italy free,
Let none look at me!
Yet I was a poetess only last year,
And good at my art for a woman, men said,
But this woman, this, who is agonized here,
The east sea and west sea rhyme on in her head
Forever instead.
What art can woman be good at? Oh, vain!
What art is she good at, but hurting her breast
With the milk-teeth of babes, and a smile at the pain?
Ah, boys, how you hurt! you were strong as you pressed,
And I proud by that test.
What’s art for a woman? To hold on her knees
Both darlings! to feel all their arms round her throat
Cling, strangle a little! To sew by degrees,
And ‘broider the long clothes and neat little coat!
To dream and to dote.
To teach them . . . It stings there. I made them indeed
Speak plain the word ‘country.’ I taught them, no doubt,
That a country’s a thing men should die for at need.
I prated of liberty, rights, and about
The tyrant turned out.
And when their eyes flashed, oh, my beautiful eyes!
I exulted! nay, let them go forth at the wheels
Of the guns, and denied not. But then the surprise,
When one sits quite alone! Then one weeps, then one kneels!
–God! how the house feels.
At first happy news came, in gay letters moiled
With my kisses, of camp-life and glory, and how
They both loved me, and soon, coming home to be spoiled,
In return would fan off every fly from my brow
With their green laurel bough.
Then was triumph at Turin. ‘Ancona was free!’
And some one came out of the cheers in the street,
With a face pale as stone to say something to me.
My Guido was dead! I fell down at his feet
While they cheered in the street.
I bore it–friends soothed me: my grief looked sublime
As the ransom of Italy. One boy remained
To be leant on and walked with, recalling the time
When the first grew immortal, while both of us strained
To the height he had gained.
And letters still came–shorter, sadder, more strong,
Write now but in one hand. I was not to faint,
One loved me for two . . . would be with me ere long,
And ‘Viva Italia’ he died for, our saint,
Who forbids our complaint.
Dead! One of them shot by the sea in the east,
And one of them shot in the West by the sea: p2.jpg}
My Nanni would add, ‘he was safe and aware
Of a presence that turned off the balls . . . was imprest
It was Guido himself, who knew what I could bear,
And how ’twas impossible, quite dispossessed,
To live on for the rest.’
On which, without pause, up the telegraph line,
Swept smoothly the next news from Gaeta–Shot.
Tell his mother. Ah, ah! ‘his,’ ‘their’ mother: not ‘mine.’
No voice says ‘ my mother’ again to me. What!
You think Guido forgot?
Are souls straight so happy that, dizzy with Heaven,
They drop earth’s affection, conceive not of woe?
I think not. Themselves were too lately forgiven
Through that Love and Sorrow which reconciled so
The Above and Below.
O Christ of the seven wounds, who look’dst through the dark
To the face of thy mother! consider, I pray,
How we common mothers stand desolate, mark,
Whose sons, not being Christs, die with eyes turned away,
And no last word to say!
Both boys dead! but that’s out of nature. We all
Have been patriots, yet each house must always keep one.
‘Twere imbecile hewing out roads to a wall,
And when Italy’s made, for what end is it done
If we have not a son?
Ah! ah! ah! when Gaeta’s taken, what then?
When the fair, wicked queen sits no more at her sport
Of the fire-balls of death crashing souls out of men?
When your guns of Cavalli, with final retort,
Have cut the game short–
When Venice and Rome keep their new jubilee,
When your flag takes all Heaven for its white, green, and red,
When you have your country from mountain to sea,
When King Victor has Italy’s crown on his head,
(And I have my dead)
What then? Do not mock me! Ah, ring your bells low!
And burn your lights faintly. My country is there,
Above the star pricked by the last peak of snow.
My Italy’s there–with my brave civic Pair,
To disfranchise despair.
Forgive me. Some women bear children in strength,
And bite back the cry of their pain in self-scorn,
But the birth-pangs of nations will wring us at length
Into wail such as this! and we sit on forlorn
When the man-child is born.
Dead! one of them shot by the sea in the west!
And one of them shot in the east by the sea!
Both! both my boys! If, in keeping the feast,
You want a great song for your Italy free,
Let none look at me!
kempis poetry magazine
More in: Archive E-F, Eliot, George
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature