Or see the index
Royal de Luxe
Het bezoek dat de sultan der Indiën op zijn
olifant die door de tijd kan reizen in juli 2006
aan Antwerpen bracht indachtig
Niet uit het oosten weggebleven
passeert mij langzaam dreunend
een olifant van rubber, staal en tover.
Wat mij betreft blijft deze langskomst
immer duren maar daar gaat hij al.
Hoe je deel van sprookjes uit kunt
maken. Het benoemen van de onderdelen
waaruit dit monter wonder bestaat
is hoogverraad. Door merg en been
zijn twaalf meter hoge vreugdeschal.
En dan, dan krijg ik tranen in de ogen
omdat ik wil geloven in de wimpers
van het meisje dat gemaakt van kostbaar
hout is, dat slechts bestaat bij gratie
van een reuzenfantasie. Het ziet mij aan
met quasi echte sympathie en schrijdt
vervolgens zonderlinge uren tegemoet.
Wie haar aanschouwden wensen zich
aan deze aanblik vast te klampen.
Eeuwig delen wij gekwetste liefde.
O lieve dode schone, keer behouden
weer, behouden
Bert Bevers
Verschenen in Stroom, Antwerpen, nummer 22, herfst 2006
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Pierre-Jean de Béranger
(1780-1857)
Mon habit
Sois-moi fidèle, ô pauvre habit que j’aime !
Ensemble nous devenons vieux.
Depuis dix ans, je te brosse moi-même,
Et Socrate n’eut pas fait mieux.
Quand le sort à ta mince étoffe
Livrerait de nouveaux combats,
Imite-moi, résiste en philosophe :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Je me souviens, car j’ai bonne mémoire,
Du premier jour où je te mis.
C’était ma fête, et pour comble de gloire,
Tu fus chanté par mes amis ;
Ton indigence, qui m’honore,
Ne m’a point banni de leurs bras.
Tous ils sont prêts à nous fêter encore :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
A ton revers, j’admire une reprise :
C’est encore un doux souvenir.
Feignant un soir de fuir la tendre Lise,
Je sens sa main me retenir.
On te déchire, et cet outrage
Auprès d’elle enchaîne mes pas.
Lisette a mis deux jours à tant d’ouvrage :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Y’ai-je imprégné des flots de musc et d’ambre
Qu’un fat exhale en se mirant !
M’a-t-on jamais vu dans une antichambre
T’exposer au mépris d’un grand ?
Pour des rubans, la France entière
Fut en proie à de longs débats.
La fleur des champs brille à ta boutonnière :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Ne crains plus tant ces jours de courses vaines
Où notre destin fut pareil :
Ces jours mêlés de plaisirs et de peines,
Mêlés de pluie et de soleil.
Je dois bientôt, il me le semble,
Mettre pour jamais habit bas.
Attends un peu ; nous finirons ensemble :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Pierre-Jean de Béranger poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B
Hugo Ball
(1886-1927)
Das Insekt
Laßt uns den Gottesdienst des Insekts aufrichten!
Lasset uns einen Gott anbeten, der Augen hat, die wie Rubine stechen!
Der Flügel hat, voll hieratisch zuckender Aufregungen frühgotischer Fenster.
Und einen roten Leib.
Seine Beine sind lang wie die Lotfäden, die von den Schiffen herunterhängen
In die finsteren Meere. Sein Leib ist errichtet in der obszönen Gelenkigkeit
Der Seiltänzer, Akrobaten und Kabarettistinnen. Wenn ihn Wollust verkrampft,
Vermag er den eigenen Stachel zu lecken.
Ganz kleine Hände haben die Stammesgenossen. Sie wohnen in den nassen Fichten.
Wahnsinnig sind sie vor zuviel Empfindlichkeit. Sie zucken vor Schmerzen bei jedem Hauch.
Ihre Augen sind lebende Edelsteine. Doch es gibt Sekten und Priesterschaften,
Die starren nur stets apathisch vor sich hin.
Sie unternehmen viel donquichotische Feldzüge gegen den Himmel. Sie surren wie
Flugmaschinen.
Sie sind ein Geschlecht von Entdeckern und kennen die Tragikkomödien der Kühnheit.
Tagsüber sind sie verborgen in den Wäldern, die von den Zeltlagern der Spinnen
Und weißen Traghimmeln wundersam überdeckt sind.
Manche auch aus den Millionen des Volkes suchen die Gloriolen der Sonne auf:
Die kleinen Fatamorganen und Luftgebilde und Strahlenvorhöfe des Kopfgestirns.
Dort führen sie ein goldhymnisches Dasein mit Tanzen und Toben und stürzen
Kopfüber auf Gartentische herab und begatten sich wütend.
Andere steuern vorbei an Kirchtürmen, Fabrikschloten und Dämmerungen
Über die höllischen Städte und Brückenbögen und Eiffeltürme
Über die drohenden Dampfkräne der Hafenstädte, die Wolkenkratzer Newyorks
Nach unratbaren Zielen der Schwermut.
Sie haben Völker und Götter und Mythen untereinander. Althochheilige Bräuche
Und Philosophien. Sie sind Feueranbeter. Sie pflegen den Selbstmord.
Sie fliehen die Erde und deren Plumpheit. Sie sind nicht abzuhalten
Von ihrem Verderben.
Dreimal und viermal und zehnmal mit dem Furor der Besessnen und Todgeweihten
Stürzen sie sich in die Magie dieses Feuermeers, hochtrabend und gierig.
Bis sie vom Funken erfaßt aufknistern und prasseln und Schiffbruch leiden
Wie Segelschiffe mit brennendem Takelwerk.
Hans Hermans photos – Natuurdagboek 01-12
Gedicht Hugo Ball
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Ball, Hugo, Hans Hermans Photos
Ach, die continuïteit van de vergissing
Er vallen geen muren meer en we betalen in
elkaars gewesten met gelijke munt. Toch wensen
mensen met een voorkeur voor harde letters
verre buren als bedreigend te ervaren. Afstand
vervoegd: verlangen naar een mythe in zwart-wit.
Het uur van wapperende stormen werd vervroegd.
Gretig olieden zij de wapenen, smoorden zij hun prooi
met leugens. Er bleken geen vijanden zonder vrienden.
En nu, nu wil vrijheid maar niets zeggen voor moeders
die dode kinderen wiegen. Met hen eisen de ouderen,
de wijze, het recht op om niet bevrijd te willen worden.
Bert Bevers
Op verzoek als gastdichter (oktober 2007) van Hernehim geschreven
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Menno ter Braak
(1902-1940)
De wereld van de dans II
De zon is niet andermaal ondergegaan, zonder Christiaan met haar avondlijke stralen als een overtuigd aanhanger des burgemeesters beschenen te hebben. Na een ellendige nacht verrees hij van zijn simplistische sponde, die des daags geen sponde is. Hij wies zich nog nauwkeuriger dan anders en beschouwde somber zijn vaal gelaat, dat zich weer zou moeten spiegelen in de zotternij der wereld.
Want het noodlot had van Christiaan een wilskrachtige gemaakt. Hij behoorde niet tot de wilskrachtigen, die hun wil verkrachten, omdat zij niets krachtig willen.
Christiaan’s willen was zeer positief; dus zou hij zien, wat de sabbatviering hero onthouden had. En bovendien was hij Foxtrot-kampioen van zijn zeer nette dansclub.
Christiaan maakte zich wederom op. Met aangename verwondering ontdekte hij aan de ingang van het meergemelde Concertgebouw, dat de heer Reese ditmaal geen toegangsgift van hem verlangde. Binnentredend ontvouwde zich voor hem een nieuw schouwspel. Met fluwelen ketenen was een beschaafde arena afgebakend. Een aantal twijfelachtige personen, waarvan Christiaan de portée niet kon vatten, huisden aarzelend om dit tournooiveld, als zwakke ridders ener kwalijk riekende cultuur. Aan twee zijden van dit krijt troonden orkesten in die bepaalde languissanie houding van zwijgende lieden, wier roeping het is rumoerig geluid voort te brengen…
Een man met bleke kaken en brandende ogen betrad het strijdperk en hield een toespraak; dit was de heraut, die de aanvang verkondigde. Klanken loeiden op, violen draalden syncopen, trompetgeschal plonsde tussen de laffe horde, waarvan geen de eerste waagde te zijn. Dwaze lachjes. Nodende wenken. Op, gij lummels!…
Een gevoel van lichte misselijkheid schroefde plotseling Christiaan’s sherry-slikkend keelgat toe. Het was die onpasselijkheid, die iemand bekruipt, wanneer een medicus zijn vak bespreekt aan een fijn diner, of Henri Wallig als tartaars student vermomd in Tuschinsky het Io Vivat laat schallen. Deze onpasselijkheid is als een moroze regenmorgen, een druilende kakatoe met hangende vederen, zij heeft kop noch staart…
Zoals gezegd, Christiaan zat in een nette dansclub met introductie. Hij meende het dansen te kennen en hij werd ontgoocheld. Zelden is ontgoocheling bitterder geweest. Zelden is een burgemeester schitterender gerehabiliteerd. Maar hij, Christiaan, hing mistroostig op zijn stoel en bemerkte niet, dat een onhebbelijke kelner hem een tweede bestelling wilde aansmeren. Voor zijn ogen dwarrelde het gore ras, dat ten ondergang gedoemd is. En somber sprak hij tot zichzelf:
‘U, burgervader, roem ik hier, U en Uw beginselen, door een danslustige Raad bespot. Liever wat goedmoedige burgerlijkheid dan deze ontteugeling van wat zich in Amsterdam aan onverfijnde driften tot op heden schuil hield. Liever een slecht zittend jacquet met één knoop te veel, dan deze naar de schouders verplaatste mannentailles. Liever verzadigde, ronduit hersenloze vrouwengezichten dan deze starre muizensnuiten. Liever…
Hier werd Christiaan onderbroken door de kelner, die het prevelen zijner lippen voor een bede om afrekening aanzag. Uit pure ergernis gaf hij 5 cts. te veel fooi, waarvoor hij in zijn jas gehesen werd.
Diezelfde avond schreef hij een studie De Tragiek van den Dans, opgedragen aan de burgemeester van Amsterdam; waarin hij er de nadruk op legde, dat ‘tragiek’ samenhangt met ‘tragos’ = bok.
Propria Cures 31 mei 1924
Menno ter Braak: De wereld van de dans II
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, DICTIONARY OF IDEAS, Menno ter Braak
Menno ter Braak
(1902-1940)
De wereld van de dans I
Gedurende één etmaal is Christiaan zeer vertoornd geweest op de burgemeester van Amsterdam. Hij was steeds een voorstander van dansen geweest en verstond de kunst ook voortreffelijk. Wie zijn rank lichaam in lijnen van geleidelijkheid door een danszaal zag zwalpen, admireerde hem, wijl hij volgens het laatste Londense congres danste. Vrouwenogen hingen aan zijn welgesneden smoking, wanneer hij tussen Foxtrot en Blues keuvelend tussen de schonen rondwandelde. Men fluisterde van hem, dat hij gezworen had, zijn uitverkorene op een bal te leren kennen en anders ongehuwd te blijven maar dit is vuige laster en spruit voort uit Christiaan’s afkeer van de echtelijke staat.
Christiaan dan had vernomen, dat het dansen voortaan geen Privatsache meer zou zijn, maar een gemeenschapsbelang. Wijl hij het geld miste, om in Trianon of in Réserve een duur souper te nuttigen, maakte hij zich op naar het Concertgebouw Mille-Colonnes. Niet dan met weerzin en walging maakte hij zich op. Al te goed wist hij, welk een smet van burgerlijkheid zijn goede naam zou aankleven, wanneer men hem daar alleen signaleerde. Maar hij maakte zich op.
Christiaan betaalde aan de kassa ƒ 0.25. Daarna trad hij binnen en monsterde de zaal. Het gelukte hem niet enige verandering te bespeuren. Een zee van volvette hoofden deinde voor zijn blikken. Een specialiteit haalde zeep uit een hawaian-gitaar. Er werd vruchtenijs gegeten.
Christiaan bestelde een biertje en informeerde schuchter bij kelner No. 27, waarvan op zijn tafeltje stond dat hij serveerde, naar het dansen.
‘Het is zondag, meneer’, antwoorde No. 27…
… Nog drie kwartier bleef Christiaan zitten, argwanend rondspeurend, of hij geen kennissen zag. Hij dronk zijn biertje uit en loerde naar een gemene danseres. Hij peinsde over het dualisme in een burgemeesterlijke ziel, zodat No. 27 over zijn achteloos vastgeklemde wandelstok struikelde. Hij overwoog een adres aan de Raad, om op zondag religieuze dansen toe te laten.
Bij de uitgang zag hij twee boezemvrienden, die hij verloochende.
(wordt vervolgd)
Propria Cures 24 mei 1924
Menno ter Braak: De wereld van de dans I
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, DICTIONARY OF IDEAS, Menno ter Braak
Weggeblazen
Opgesloten in je ogen
Helemaal alleen
Weggeblazen, opgetild
Bliksemschicht door mij heen
Pleun Andriessen
Pleun Andriessen (11) is de nieuwe Kinderstadsdichter van Tilburg. Pleun schreef speciaal voor Gedichtendag, 26 januari 2012, een nieuw gedicht. Het past mooi binnen het thema van deze dag, ‘Stroom’: ‘Stroom is ritme, flow, een vloeiende en ongrijpbare beweging van A naar B, dankzij een teveel aan de ene of een tekort aan de andere kant. Stromen kunnen uit woorden bestaan, uit lading, gedachten, uit informatie, stoffen of dingen. Stromen verbinden plekken op deze wereld en brengen mensen bij elkaar. Of juist niet. ‘Stroom’ is er altijd en overal.’
Meer informatie:
≡Website Kinderstadsdichter Tilburg
kempis.nl poetry magazine
More in: Andriessen, Pleun, Archive A-B
Clemens Brentano
(1778-1842)
Die Abendwinde wehen . . .
Die Abendwinde wehen,
Ich muß zur Linde gehen,
Muß einsam weinend stehen,
Es kommt kein Sternenschein;
Die kleinen Vöglein sehen
Betrübt zu mir und flehen,
Und wenn sie schlafen gehen,
Dann wein ich ganz allein!
»Ich hör ein Sichlein rauschen,
Wohl rauschen durch den Klee,
Ich hör ein Mägdlein klagen
Von Weh, von bitterm Weh!«
Ich soll ein Lied dir singen,
Ich muß die Hände ringen,
Das Herz will mir zerspringen
In bittrer Tränenflut,
Ich sing und möchte weinen,
So lang der Mond mag scheinen,
Sehn ich mich nach der Einen,
Bei der mein Leiden ruht!
»Ich hör ein Sichlein rauschen etc.«
Mein Herz muß nun vollenden,
Da sich die Zeit will wenden,
Es fällt mir aus den Händen
Der letzte Lebenstraum.
Entsetzliches Verschwenden
In allen Elementen,
Mußt ich den Geist verpfänden,
Und alles war nur Schaum!
»Ich hör ein Sichlein rauschen etc.«
Was du mir hast gegeben,
Genügt ein ganzes Leben
Zum Himmel zu erheben;
O sage, ich sei dein!
Da kehrt sie sich mit Schweigen
Und gibt kein Lebenszeichen,
Da mußte ich erbleichen,
Mein Herz ward wie ein Stein.
»Ich hör ein Sichlein rauschen etc.«
Heb Frühling jetzt die Schwingen,
Laß kleine Vöglein singen,
Laß Blümlein aufwärts dringen,
Süß Lieb geht durch den Hain.
Ich mußt mein Herz bezwingen,
Muß alles niederringen,
Darf nichts zu Tage bringen,
Wir waren nicht allein!
»Ich hör ein Sichlein rauschen etc.«
Wenn du von deiner Schwelle
Mit deinen Augen helle,
Wie letzte Lebenswelle
Zum Strom der Nacht mich treibst,
Da weiß ich, daß sie Schmerzen
Gebären meinem Herzen
Und löschen alle Kerzen,
Daß du mir leuchtend bleibst!
»Ich hör ein Sichlein rauschen,
Wohl rauschen durch den Klee,
Ich hör ein Mägdlein klagen
Von Weh, von bitterm Weh!«
Hans Hermans foto’s – Natuurdagboek 10-11
Gedicht Clemens Brentano
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Hans Hermans Photos
Dromen voor beginners
Een: Doe een handgeschreven brief op de post.
Twee: Plooi u in een warm bed naar een diepe slaap.
Drie: Heb in uw bestemming het volste vertrouwen.
Vier: Wals alleen met lang vergeten klasgenootjes.
Vijf: Groet zwaaiende matrozen met een glimlach.
Zes: Streel de drieste, warme zadels zachtjes.
Zeven: Hoor van de haan die u spant de klik.
Bert Bevers
(Verschenen in Het Hemelbed, Diksmuide, augustus 2006)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
photo jef van kempen 2011, Cimetière Montparnasse, Paris
Bert Bevers
Cimetière de Montparnasse
Daar zijn ze weer, de galmen van de andere kant. Van
eerder. Aan deze Boulevard Edgard Quinet rusten
ergens op een zolder stijve foto’s in donkere albums.
Behouden mag de stille verte. Vroeger was er zonder
luister genoeg gefluister binnenskamers. Nu blijft ijdel
de bijbel dicht, al klinken er plots wel eventjes violen
samen, honderden. Onder spreektaal worden hier loze
riolen gedicht zodat het geheim van de verbazing blijft.
Voorvaderen kuchen, zien dat er nog steeds naar gulle
genade gesmacht wordt in lofprijzen. Zij hopen dat we
niet zullen vluchten in leeggeroofde zuchten maar gaan
verhalen van wat gebeuren mag. Van doorgift, in tempus
praesens. We horen: “En, was het weerzien blij?” En we
verstaan: “Ik zal een brief zijn uit mijn tijd, een andere.”
(uit Bert Bevers: Arrondissementen, Uitgeverij Kleinood & Grootzeer, Bergen op Zoom, 2011)
Bert Bevers gedicht: Cimetière de Montparnasse
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Paul Boldt
(1885-1921)
DER FRAUENTOD
Der Tod umarmt mich in den warmen Frauen.
Beischlaf erregt, zersetzt die Moleküle.
Ich wandre durch Provinzen der Gefühle
Der Freude ab und komme in das Grauen.
Dich, Dirne, macht die Nacktheit antlitzschön.
Heiliges Fleisch steht auf den Knien im Haar.
Ich liege bei dir, lächelnd, am Altar,
Dem Tod entrückt auf deiner Brüste Höhen.
Aber nach den Umarmungen, nach allem
Durchscheinen jedes Fleisch die hellen Knochen.
Die Muskeln schimmern am Skelett, zerfallen.
Ich sterbe. Niemand hat zu mir gesprochen.
Irrsinnig lasse ich mich sagen, lallen,
Und fühle dich vor Blut und Brüsten kochen.
Paul Boldt poetry
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Boldt, Paul, Expressionism
El Sur
Bij de film van Victor Erice
Wichelroede, laat de dochter vinden wat haar vader
was: dokter, motorrijder, man met baard
en met verleden, danseur met kleine meisjes.
Tussen ansichten in een sigarendoos kreukt
de herinnering aan het kind dat zij was
de Eerste Communie tegemoet met slechts
moeder en oma als getuigen in het hoofd.
Hij was er wel, hij was gekomen, hij was er.
Haar vader was er zonder dat zij het wist.
Nog galmt elke kerk die ik bezoek mij
van zijn zachte stappen naar de achterste pilaar.
De blik toen reeds op wat zij nu pas is.
Bert Bevers
uit Afglans – Gedichten 1972-1997, Uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1997
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature