Or see the index
IJzerhard
Stalen glans op paars blad. Op hoge stelen wiegt
de ijzerhard. Middaguur in onze hortus botanicus
liegt niet: het land van gisteren is toe. Alles bloeit.
Ik hoor kinderen op een nabijgelegen schoolplein
driewerf hoera roepen. Er wordt traag gesproeid
door een man die graag bezorgd lijkt. Soms wil hij
de tuin uit hollen en het op een gillen zetten, maar
zijn bladeren houden niet van geluid. Het ruikt naar
zoethout. Een koolwitje laveert tegen wind in, en zand
wijkt zachtjes voor zaad. Wolkjes zijn licht en de goden
nabij. Laat alle mensen maar weten waar de verhalen
over gaan. Wie een grens trekt heeft een huis.
Bert Bevers
(Verschenen in Smeedwerk, Stichting Bredevoort Boekenstad, Bredevoort, lente 2007)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Glasscherven op een muur
Eens zaten jullie om jenever heen en wijn maar
jullie moesten kapot, van fles naar gruzelementen.
Iemand heeft jullie ooit fluitend in cement gestoken.
Gedacht: ‘Wat ben jij mooi stuk, glas, ik zal jou naar
het westen laten wijzen. Het beste lijkt me dat voor
jou, doorzichtig groen.’ Daar steek je nu van noen tot noen,
van winter tot winter. In oude handschoenen uw splinters.
Bert Bevers
(Verschenen in Stroom, nummer 24, Antwerpen, lente 2007)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Bert Bevers
Leven en dood
bij het schilderij Der Anatom van Gabriel von Max
Zelfs als levenloos object van studie
is het lichaam op de tafel mooi,
stemmig als het meisje dat het was.
De anatoom voelt zich haast onbeleefd,
hij durft zijn hand niet verder nog
de wade van haar borst te laten glijden.
O, wat wendt zij hardnekkig haar blik af.
(uit Afglans – Gedichten 1972-1997, uitgeverij WEL, Bergen op Zoom, 1997, ISBN 90 6230 080 4)
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Haaks
Ver geslacht zijn wij van daar waar hutten
roken naar vuur en vlam, naar brandend,
sissend vlees. Waar jankende zuigelingen
tot voorvaderen werden, en beulen kappen
droegen boven gewette zwaarden, verroest
nu als de waarden waarvoor zij daalden.
De weg kwijt ben je immer als je die zoekt.
Als terugzien belemmert dat je weet waar je
opa’s hun eerste stappen zetten, waar je bent
als je schrijft dat je weet waar je was toen je
schreef dat je wist waar je was toen alles nog
rook naar inkt en die mooie schilfers die je zag
ontstaan bij het slijpen van het potlood dat nu
rust als een stompje bij stompjes. Zo haaks op
alles wat reeds lang bestaat staat alles wat nog
niet geschreven is.
Bert Bevers
Verschenen in jubileumnummer Ballustrada (t.g.v. 25-jarig bestaan), Middelburg, november 2011
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Notulen van een zwijgen
Achter iedere boom kun je kijken. Stenen zijn
er ook genoeg om om te keren. Hardnekkige
verwachtingspatronen. Een dagreis verder
valt te peilen hoe vaders van vertrekkende
dochters verschieten. Roes en boete. Ergens
in het ijle zwaaien onzichtbare handen, ijdel
als een ongelezen bijbel. Grond onder voeten.
Bert Bevers
Verschenen in Stroom, nummer 26 Antwerpen, herfst 2007
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
ZEVENTIG WINTERS
Als zeventig winters
zijn voorbij gegleden
De lente zich niet meer wil laten zien
De man zijn rimpels al kan tellen
zijn hand bevend uit kan strekken
en begint te tasten in het niets
Worden foto’s opgeborgen
en kopjes die te veel leven maakten
rammelend in hun kastjes teruggezet
Sara Bidaoui
Bundel Sara Bidaoui vandaag verschenen
Sara Bidaoui: Tilburg: Mijn stad, mijn thuis
Gedichten van Tilburgs eerste Kinderstadsdichter
Uitgeverij Art Brut, ISBN: 978-90-76326-00-9
fleursdumal.nl magazine
14 maart 2012
More in: Archive A-B, Bidaoui, Sara, Kinderstadsdichters / Children City Poets
Presentatie dichtbundel Tilburgs eerste kinderstadsdichter Sara Bidaoui
De Boekenweek gaat dit jaar bijzonder van start in Tilburg. Op woensdag 14 maart verschijnt namelijk een dichtbundel met werk van Tilburgs eerste Kinderstadsdichter: Sara Bidaoui. De bundel wordt op die dag feestelijk gepresenteerd in het bijzijn van leerlingen van Sara’s school, het Theresialyceum. Burgemeester Peter Noordanus, die ook een voorwoord bij de gedichten schreef, zal daar het eerste exemplaar aan de talentvolle jonge schrijfster overhandigen.
Verder zal Sara worden toegesproken door rector Tomas Oudejans en door bestuursvoorzitter Henriëtte de Kok van Bibliotheek Midden-Brabant. Ook verzorgen stadsdichter Esther Porcelijn en kinderstadsdichter Pleun Andriessen een optreden. De bundelpresentatie loopt van 10:15 uur tot 11:00 uur en is voor belangstellenden gratis toegankelijk.
Sara werd op Gedichtendag 2010 gekozen tot eerste kinderstadsdichter van Tilburg met haar gedicht ‘Tilburg: mijn stad, mijn thuis’. Dit is ook de titel van de bundel geworden, die verschijnt bij Uitgeverij Art Brut. Hierin zijn alle gedichten opgenomen die Sara schreef tijdens haar kinderstadsdichterschap, aangevuld met ander veelbelovend materiaal van haar hand. De bundel kon mede tot stand komen door een subsidie van de gemeente Tilburg. Om jong en oud in de gelegenheid te stellen om kennis te maken met het werk van Sara, kost de bundel slechts € 5.
Sara leest in de Boekenweek ook voor uit haar bundel op literair festival TiLT. Zij opent het programma op zaterdag 17 maart rond 20:15 uur in de Rode Salon van Theater De NWE Vorst.
De organisatoren van het project Kinderstadsdichter zijn Cultuurconcepten.nl, Bibliotheek Midden-Brabant en Stichting P.J. Cools. Zij willen met dit project kinderen laten kennismaken met het lezen en schrijven van poëzie, waardoor onder meer hun taalvaardigheid vergroot wordt.
Leerlingen van het Theresialyceum gaan ook nog aan de slag met thema stadsdichten: zij volgen in april een speciale workshop van Esther Porcelijn en voormalig stadsdichter Frank van Pamelen.
Informatie: Sara Bidaoui, Mijn stad, mijn thuis – Gedichten van Tilburgs eerste kinderstadsdichter, Uitgeverij Art Brut 2012. Prijs € 5, ISBN: 978-90-76326-00-9. Van af 14 maart verkrijgbaar in de boekhandel en via de website www.kinderstadsdichter.nl
Presentatie bundel: woensdag 14 maart, 10:15 uur -11:00 uur
Locatie: Theresialyceum – Prof. Cobbenhagenlaan 5 – 5037 DA Tilburg
Voordracht Sara Bidaoui: zaterdag 17 maart, 20:00 uur
Locatie: Theater De NWE Vorst – Willem II straat 49 – 5038 BD Tilburg
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive A-B, Art & Literature News, Bidaoui, Sara, Kinderstadsdichters / Children City Poets
Royal de Luxe
Het bezoek dat de sultan der Indiën op zijn
olifant die door de tijd kan reizen in juli 2006
aan Antwerpen bracht indachtig
Niet uit het oosten weggebleven
passeert mij langzaam dreunend
een olifant van rubber, staal en tover.
Wat mij betreft blijft deze langskomst
immer duren maar daar gaat hij al.
Hoe je deel van sprookjes uit kunt
maken. Het benoemen van de onderdelen
waaruit dit monter wonder bestaat
is hoogverraad. Door merg en been
zijn twaalf meter hoge vreugdeschal.
En dan, dan krijg ik tranen in de ogen
omdat ik wil geloven in de wimpers
van het meisje dat gemaakt van kostbaar
hout is, dat slechts bestaat bij gratie
van een reuzenfantasie. Het ziet mij aan
met quasi echte sympathie en schrijdt
vervolgens zonderlinge uren tegemoet.
Wie haar aanschouwden wensen zich
aan deze aanblik vast te klampen.
Eeuwig delen wij gekwetste liefde.
O lieve dode schone, keer behouden
weer, behouden
Bert Bevers
Verschenen in Stroom, Antwerpen, nummer 22, herfst 2006
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Pierre-Jean de Béranger
(1780-1857)
Mon habit
Sois-moi fidèle, ô pauvre habit que j’aime !
Ensemble nous devenons vieux.
Depuis dix ans, je te brosse moi-même,
Et Socrate n’eut pas fait mieux.
Quand le sort à ta mince étoffe
Livrerait de nouveaux combats,
Imite-moi, résiste en philosophe :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Je me souviens, car j’ai bonne mémoire,
Du premier jour où je te mis.
C’était ma fête, et pour comble de gloire,
Tu fus chanté par mes amis ;
Ton indigence, qui m’honore,
Ne m’a point banni de leurs bras.
Tous ils sont prêts à nous fêter encore :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
A ton revers, j’admire une reprise :
C’est encore un doux souvenir.
Feignant un soir de fuir la tendre Lise,
Je sens sa main me retenir.
On te déchire, et cet outrage
Auprès d’elle enchaîne mes pas.
Lisette a mis deux jours à tant d’ouvrage :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Y’ai-je imprégné des flots de musc et d’ambre
Qu’un fat exhale en se mirant !
M’a-t-on jamais vu dans une antichambre
T’exposer au mépris d’un grand ?
Pour des rubans, la France entière
Fut en proie à de longs débats.
La fleur des champs brille à ta boutonnière :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Ne crains plus tant ces jours de courses vaines
Où notre destin fut pareil :
Ces jours mêlés de plaisirs et de peines,
Mêlés de pluie et de soleil.
Je dois bientôt, il me le semble,
Mettre pour jamais habit bas.
Attends un peu ; nous finirons ensemble :
Mon vieil ami, ne nous séparons pas.
Pierre-Jean de Béranger poetry
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B
Hugo Ball
(1886-1927)
Das Insekt
Laßt uns den Gottesdienst des Insekts aufrichten!
Lasset uns einen Gott anbeten, der Augen hat, die wie Rubine stechen!
Der Flügel hat, voll hieratisch zuckender Aufregungen frühgotischer Fenster.
Und einen roten Leib.
Seine Beine sind lang wie die Lotfäden, die von den Schiffen herunterhängen
In die finsteren Meere. Sein Leib ist errichtet in der obszönen Gelenkigkeit
Der Seiltänzer, Akrobaten und Kabarettistinnen. Wenn ihn Wollust verkrampft,
Vermag er den eigenen Stachel zu lecken.
Ganz kleine Hände haben die Stammesgenossen. Sie wohnen in den nassen Fichten.
Wahnsinnig sind sie vor zuviel Empfindlichkeit. Sie zucken vor Schmerzen bei jedem Hauch.
Ihre Augen sind lebende Edelsteine. Doch es gibt Sekten und Priesterschaften,
Die starren nur stets apathisch vor sich hin.
Sie unternehmen viel donquichotische Feldzüge gegen den Himmel. Sie surren wie
Flugmaschinen.
Sie sind ein Geschlecht von Entdeckern und kennen die Tragikkomödien der Kühnheit.
Tagsüber sind sie verborgen in den Wäldern, die von den Zeltlagern der Spinnen
Und weißen Traghimmeln wundersam überdeckt sind.
Manche auch aus den Millionen des Volkes suchen die Gloriolen der Sonne auf:
Die kleinen Fatamorganen und Luftgebilde und Strahlenvorhöfe des Kopfgestirns.
Dort führen sie ein goldhymnisches Dasein mit Tanzen und Toben und stürzen
Kopfüber auf Gartentische herab und begatten sich wütend.
Andere steuern vorbei an Kirchtürmen, Fabrikschloten und Dämmerungen
Über die höllischen Städte und Brückenbögen und Eiffeltürme
Über die drohenden Dampfkräne der Hafenstädte, die Wolkenkratzer Newyorks
Nach unratbaren Zielen der Schwermut.
Sie haben Völker und Götter und Mythen untereinander. Althochheilige Bräuche
Und Philosophien. Sie sind Feueranbeter. Sie pflegen den Selbstmord.
Sie fliehen die Erde und deren Plumpheit. Sie sind nicht abzuhalten
Von ihrem Verderben.
Dreimal und viermal und zehnmal mit dem Furor der Besessnen und Todgeweihten
Stürzen sie sich in die Magie dieses Feuermeers, hochtrabend und gierig.
Bis sie vom Funken erfaßt aufknistern und prasseln und Schiffbruch leiden
Wie Segelschiffe mit brennendem Takelwerk.
Hans Hermans photos – Natuurdagboek 01-12
Gedicht Hugo Ball
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Ball, Hugo, Hans Hermans Photos
Ach, die continuïteit van de vergissing
Er vallen geen muren meer en we betalen in
elkaars gewesten met gelijke munt. Toch wensen
mensen met een voorkeur voor harde letters
verre buren als bedreigend te ervaren. Afstand
vervoegd: verlangen naar een mythe in zwart-wit.
Het uur van wapperende stormen werd vervroegd.
Gretig olieden zij de wapenen, smoorden zij hun prooi
met leugens. Er bleken geen vijanden zonder vrienden.
En nu, nu wil vrijheid maar niets zeggen voor moeders
die dode kinderen wiegen. Met hen eisen de ouderen,
de wijze, het recht op om niet bevrijd te willen worden.
Bert Bevers
Op verzoek als gastdichter (oktober 2007) van Hernehim geschreven
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, Bevers, Bert
Menno ter Braak
(1902-1940)
De wereld van de dans II
De zon is niet andermaal ondergegaan, zonder Christiaan met haar avondlijke stralen als een overtuigd aanhanger des burgemeesters beschenen te hebben. Na een ellendige nacht verrees hij van zijn simplistische sponde, die des daags geen sponde is. Hij wies zich nog nauwkeuriger dan anders en beschouwde somber zijn vaal gelaat, dat zich weer zou moeten spiegelen in de zotternij der wereld.
Want het noodlot had van Christiaan een wilskrachtige gemaakt. Hij behoorde niet tot de wilskrachtigen, die hun wil verkrachten, omdat zij niets krachtig willen.
Christiaan’s willen was zeer positief; dus zou hij zien, wat de sabbatviering hero onthouden had. En bovendien was hij Foxtrot-kampioen van zijn zeer nette dansclub.
Christiaan maakte zich wederom op. Met aangename verwondering ontdekte hij aan de ingang van het meergemelde Concertgebouw, dat de heer Reese ditmaal geen toegangsgift van hem verlangde. Binnentredend ontvouwde zich voor hem een nieuw schouwspel. Met fluwelen ketenen was een beschaafde arena afgebakend. Een aantal twijfelachtige personen, waarvan Christiaan de portée niet kon vatten, huisden aarzelend om dit tournooiveld, als zwakke ridders ener kwalijk riekende cultuur. Aan twee zijden van dit krijt troonden orkesten in die bepaalde languissanie houding van zwijgende lieden, wier roeping het is rumoerig geluid voort te brengen…
Een man met bleke kaken en brandende ogen betrad het strijdperk en hield een toespraak; dit was de heraut, die de aanvang verkondigde. Klanken loeiden op, violen draalden syncopen, trompetgeschal plonsde tussen de laffe horde, waarvan geen de eerste waagde te zijn. Dwaze lachjes. Nodende wenken. Op, gij lummels!…
Een gevoel van lichte misselijkheid schroefde plotseling Christiaan’s sherry-slikkend keelgat toe. Het was die onpasselijkheid, die iemand bekruipt, wanneer een medicus zijn vak bespreekt aan een fijn diner, of Henri Wallig als tartaars student vermomd in Tuschinsky het Io Vivat laat schallen. Deze onpasselijkheid is als een moroze regenmorgen, een druilende kakatoe met hangende vederen, zij heeft kop noch staart…
Zoals gezegd, Christiaan zat in een nette dansclub met introductie. Hij meende het dansen te kennen en hij werd ontgoocheld. Zelden is ontgoocheling bitterder geweest. Zelden is een burgemeester schitterender gerehabiliteerd. Maar hij, Christiaan, hing mistroostig op zijn stoel en bemerkte niet, dat een onhebbelijke kelner hem een tweede bestelling wilde aansmeren. Voor zijn ogen dwarrelde het gore ras, dat ten ondergang gedoemd is. En somber sprak hij tot zichzelf:
‘U, burgervader, roem ik hier, U en Uw beginselen, door een danslustige Raad bespot. Liever wat goedmoedige burgerlijkheid dan deze ontteugeling van wat zich in Amsterdam aan onverfijnde driften tot op heden schuil hield. Liever een slecht zittend jacquet met één knoop te veel, dan deze naar de schouders verplaatste mannentailles. Liever verzadigde, ronduit hersenloze vrouwengezichten dan deze starre muizensnuiten. Liever…
Hier werd Christiaan onderbroken door de kelner, die het prevelen zijner lippen voor een bede om afrekening aanzag. Uit pure ergernis gaf hij 5 cts. te veel fooi, waarvoor hij in zijn jas gehesen werd.
Diezelfde avond schreef hij een studie De Tragiek van den Dans, opgedragen aan de burgemeester van Amsterdam; waarin hij er de nadruk op legde, dat ‘tragiek’ samenhangt met ‘tragos’ = bok.
Propria Cures 31 mei 1924
Menno ter Braak: De wereld van de dans II
kempis.nl poetry magazine
More in: Archive A-B, DICTIONARY OF IDEAS, Menno ter Braak
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature