Or see the index
Afke slaat een arm om zijn schouders en geeft hem een kus. Achter haar staat Zhia, haar vriendin, met dat altijd glinsterende lachje.
`Zat je weer te fantaseren, opa?’
`Ik denk graag terug aan de tijd waarin ik net zo oud was als jij.’
`Ik ben bijna dertien.’
`Pas maar op. Het dertiende jaar is het jaar van de ongelukken. In dat jaar moet je heel voorzichtig zijn, beloof je me dat?’
`Ja, maar waarom?’
`Als kinderen dertien zijn worden ze roekeloos. Omdat ze geen kind meer willen zijn, maar ze horen nog lang niet bij de volwassenen.’
`Volgens Afke weet u alles over China’, zegt Zhia.
`Jullie mogen mijn boeken lezen.’
`Het is leuker als u erover vertelt.’
`Kennen jullie het verhaal over het meisje dat elke dag water moest halen? Lotusbloem?’
`Heten alle meisjes in China Lotusbloem? Vorige keer, in het verhaal over het meisje met de tijger, heette ze ook Lotusbloem.’
`Ik weet het. Ze redde de tijger van de jagers en toen bleek hij een koningszoon te zijn. Maar deze Lotusbloem is anders. Elke ochtend heel vroeg, in zomer en winter, nog voor de anderen in huis wakker waren, moest zij water halen, heel ver bij de rivier. Twee volle emmers. Elke ochtend beklaagde Lotusbloem zich, want ze voelde zich als werkezel gebruikt. En soms, als ze thuis veel water nodig hadden voor de was, liep ze al die kilometers twee of drie keer per dag. Tot ze er doodmoe bij neerviel.
Op een ochtend, toen ze bijna thuis was met de volle emmers, kwam ze een oude man op een paard tegen.
“Mag ik wat water van je?” vroeg hij. Lotusbloem zag dat de man erg dorstig was en liet hem drinken.
“Mag mijn paard ook drinken?” Het meisje zag dat het paard ook dorst had en streek over haar hart. Het paard dronk beide emmers leeg.
De ruiter bedankte haar en reed weg. Lotusbloem moest de hele weg weer terug naar de rivier. Toen ze eindelijk thuiskwam met de volle emmers kreeg ze slaag omdat ze zo lang was weggebleven.
De volgende ochtend gebeurde hetzelfde. Weer ontmoette ze de oude man op het paard, vlak voordat ze met haar volle emmers thuis was. En weer vroeg hij om hem en zijn paard te laten drinken. Hoewel ze besefte dat ze weer slaag zou krijgen, liet Lotusbloem beiden toch drinken. Weer waren de emmers leeg.
“Je bent een goed meisje”, zei de man. “Als dank geef ik je dit zweepje. Dat zorgt ervoor dat je nooit meer water hoeft te halen. Leg het thuis in de waterton en ze zal altijd tot de rand gevuld zijn. Maar je mag het zweepje nooit uit de ton halen, beloof je dat?”
“Dat beloof ik”, zei het meisje.
Opeens waren paard en ruiter verdwenen.
Verbaasd, maar ook nieuwsgierig, ging Lotusbloem naar huis en legde het zweepje in de lege waterton. Direct vulde de ton zich met helder water. En hoeveel water ze ook uit de ton haalde, ze bleef tot aan de rand gevuld.
Thuis vertelde ze wat er was gebeurd en dat ze het zweepje van de oude man had gekregen, maar ook dat het nooit uit de ton gehaald mocht worden.
Vanaf die dag was er altijd zo veel water dat niemand uit het dorp nog de verre weg naar de rivier hoefde te gaan. En iedereen was blij met Lotusbloem. Alleen haar moeder niet. Ze zag dat Lotusbloem meer geliefd was dan zij omdat haar dochter door haar goedheid de mensen van een zware last had bevrijd. Op zekere dag kon de moeder dat niet meer verdragen. Ze haalde het zweepje uit de ton en gooide het weg. Direct stroomde de ton over en een massa water spoelde door het dorp. De vloed nam de moeder mee naar de rivier, waar ze verdronk.
De ton bleef overstromen en een steeds bredere stroom spoelde door het dorp. Ten slotte stond het hele dorp blank. De mensen waren in paniek. Lotusbloem besefte wat er was gebeurd. Omdat ze niets anders had, deed ze haar hoofddoekje af en gooide het in de woeste stroom. Direct viel de vloed stil. Het water dat uit de ton bleef vloeien, versmalde tot een smalle beek.
De mensen waren blij. De woeste stroom was verdwenen, maar ze hadden nog steeds een bron die genoeg water gaf voor het hele dorp. Ze wilden Lotusbloem bedanken, maar ze konden haar niet meer vinden. Daarom lieten ze een beeld van haar maken, dat ze bij de bron plaatsten, om haar voor altijd in hun midden te hebben.’
`Een mooi verhaal’, zegt Afke.
`In mijn boekenkast vind je er honderden.’
`Na school komen we naar jou’, belooft Afke. `Ik wil een paar boeken uitzoeken.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (062)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
De zomer is droog. Het water staat laag. Noodgedwongen ligt het molenrad aan de ketting. Mels moet flink roeien. Soms stoot hij op de zanderige bodem van de beek.
Hij is alleen. Hij heeft geen idee waar Thija en Tijger uithangen. Als ze hem zoeken, zullen ze hem wel vinden.
Eindelijk bereikt hij de brug. Hij legt het bootje vast bij de vlonder en kijkt rond in de straat. Het is zo warm dat iedereen binnen blijft.
Fluitend stapt hij het tuintje van grootvader Rudolf in. Grootvader Rudolf vraagt hem altijd uit over grootvader Bernhard. En als hij later bij grootvader Bernhard komt, vertelt hij hem alles over grootvader Rudolf. Zo houdt hij beiden van elkaars doen en laten op de hoogte, want ze spreken elkaar nooit.
Grootvader is in zijn studeerkamer, die ruikt naar krijt en uitgedroogde inktpotjes. Net als altijd doet hij of hij niet merkt dat Mels binnenkomt. Hij lijkt zo verdiept in zijn werk, dat hij zich niet wil laten storen. Mels kent dat. Grootvader is bovenmeester geweest, maar hij heeft altijd van de zee gedroomd.
Met een vergrootglas bestudeert grootvader een oude landkaart aan de wand. Hij verdrinkt er bijna in.
Alle wanden hangen vol oude kaarten van zeeën en oceanen, waarop scheepsroutes staan uitgetekend, vanaf de eerste zeevarende Feniciërs tot de zeeroutes van de stoomvaartmaatschappijen die emigranten naar Nieuw-Zeeland brachten. En kaarten van de mysterieuze eilanden in de Stille Oceaan: Tonga, Fiji, Vanuatu, Solomon. Op die tropische eilanden wonen menseneters die gestrande zeelieden en missionarissen in kookpotten stoppen.
Grootvader Rudolf zegt dat Polynesiërs het liefst mensenhersenen eten omdat ze denken dat ze dan ook het verstand van het slachtoffer krijgen. Het is waar. Volgens een verhaal in het missieblaadje van de Witte Paters was zo’n Polynesische hoofdman, nadat hij het hoofd van een missionaris leeg had gelepeld, plotseling Frans gaan spreken, zelfs met het accent van de Dordogne waar de verslonden pater vandaan kwam. Na de hersenen eten ze de handen. De muis van een hand schijnt het lekkerst te zijn.
Grootvader Rudolf heeft boeken waarin foto’s staan van Polynesiërs die mensenbotjes door hun neus dragen. Sommige eilanden in Polynesië zijn onbewoond. Dat zijn de mooie eilanden waarover grootvader droomt. De zee zit er vol vissen, in alle kleuren van de regenboog. Die vreten mekaar ook op. Mels heeft grootvader wel eens gevraagd waarom God de natuur zo wreed heeft geschapen, maar op zulke vragen geeft hij geen antwoord. Grootvader Rudolf vindt dat de raadsels die God in Zijn schepping heeft ingebakken, alleen Hem aangaan. God is almachtig. Hij kan doen en laten wat Hij wil. En of Hij de mensen goed of kwaad wil doen, dat is Zijn keus. Thija gelooft dat ook.
Grootvader is bezig met het uitzetten van een lijn, van een eiland naar een ander. Wordt het een scheepsroute? Een lange brug?
Mels zoekt op de kaart een onbewoond eiland uit voor zichzelf. Een eiland waar hij helemaal alleen kan wonen, net als Robinson Crusoe. Op zekere dag zal hij Thija op het strand vinden. Maar wat als Tijger bij haar is? Wat op de kaarten allemaal zo mooi en ongerept is, zal van geen betekenis zijn als Thija niet voor hem kiest.
`Zit je met je hoofd weer in Polynesië?’ vraagt grootvader Rudolf opeens.
`Ik probeer me voor te stellen hoe ze daar leven’, zegt Mels. `Een paar mensen op een voor de rest onbewoond eiland.’
`Dat kan niet. Polynesiërs leven in grote groepen. Als je maar met een paar bent, ben je niet veilig. Dan word je zeker opgegeten.’
`En Robinson Crusoe dan?’
`Die heeft niet echt bestaan.’
`Ik zou die eilanden graag in het echt willen zien’, zegt Mels.
`Ik niet.’ Grootvader trekt een lijntje, van Ceylon naar de Malediven. `Ik vind het genoeg om erover te dromen. Dan zijn ze precies zoals ik ze zelf wil hebben. In mijn hoofd zit een heel boek over alle dienstregelingen van de lijndiensten en veerdiensten die ikzelf heb bedacht. Ik weet precies hoe ik overal moet komen.’
`Bent u ooit op zee geweest?’
`Nee. Het enige water waarop ik heb gevaren is de Wijer, toen ik een kind was. In net zo’n bootje als dat van jou.’
`Als je zo van de zee houdt, dan wil je haar toch ook in het echt zien?’
`Het hebben is het einde van het verlangen. Ik ben bang dat ik niet meer van de zee zal houden als ik haar zie. Ik wil de beelden in mijn hoofd niet verstoren.’
`Ik droom ervan om naar China te gaan.’
`Precies, dat bedoel ik.’
`Dromen zijn bedrog?’
`Dat zeg ik niet. Ik weet ook niet wat écht is. Is het wel wáár dat wij hier zijn, in deze kamer? Of bestaan wij alleen in de droom van iemand anders? Van God bijvoorbeeld.’
`En als God wakker wordt?’
`Dan blijkt dat wij er helemaal niet zijn. Dan is er alleen een oneindige ruimte.’
`Ik besta echt’, zegt Mels. `Als ik in mijn arm knijp, voel ik goed dat ik er ben.’
`God droomt alleen maar over ons om zichzelf te vermaken. Hij denkt na over hoe we zouden moeten zijn. Misschien zijn wij slechts proefpersonen. Wij zijn nog lang niet volmaakt.’
Mels trekt met een vinger langs de kustlijn van China.
`Grootvader Bernhard is in China geweest. Hij heeft écht gevaren, maar hij heeft niet één zeekaart.’
`Jouw grootvader Bernhard is een ploert.’
`Denkt u dat nog steeds?’
`Tóén dachten de mensen zo. Hij heeft het meisje zwanger gemaakt op wie ik verliefd was.’
`Tijger en ik zijn allebei op Thija.’
`Dat magere ding? Verliefdheid is leuk, maar als het er later echt op aankomt, kies je een vrouw die bij je past. En als ze nog wat erft, is dat mooi meegenomen.’
`Thija erft niets. Bij haar thuis staan alleen een tafel, een kast en een paar stoelen.’
`En zelfs die spullen zijn niet van hen. Het zijn mensen op doorreis. Ze hechten niet.’
`Ze wonen hier al vier jaar.’
`Chinezen zijn net zigeuners. Ze willen altijd ergens anders heen.’
`In het bos bij de Wijer wonen zigeuners.’
Grootvader buigt zich over een kaart.
`Het is interessant om te bestuderen hoe de zigeuners vanuit Azië hier zijn beland. Tien eeuwen hebben ze erover gedaan om ons land te bereiken. Ik heb de routes die ze hebben gevolgd op mijn kaarten ingetekend. Ik ben ze allemaal nagereisd.’
Grootvader geeft hem een glas melk. Iets anders drinkt hij niet.
Mels drinkt zijn glas leeg. Hij weet dat hij nu moet vertrekken. Het glas melk is het teken dat grootvader alleen wil zijn.
Hij loopt door de keuken terug, wacht even tot de koekoek in de klok naar buiten springt, om de roep van het kwartier te laten horen, en verlaat het huis. De zon strooit gele verf rond. Het dorp baadt in geel licht. Door de hitte hangt er een landerigheid die de stemmen inblikt. De weinige geluiden die aan het dorp ontsnappen zijn dof. Het is volop zomer. De geur van de korenvelden rondom het dorp prikkelt de neus. Alles ruikt naar akker en weide.
Ton van Reen: Het diepste blauw (061)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Vanaf toen is Mels met andere ogen naar China gaan kijken. Misschien kwam het ook omdat ze te groot werden voor de sprookjes. Uit al de boeken die hij later over het vroegere China verzameld heeft, blijkt dat de Chinezen een hard bestaan leidden. Altijd werden ze overheerst door dwingelanden en despoten. Daardoor waren Chinezen meesters in de overlevingskunst geworden. Alleen in hun verhalen konden ze aan de brute werkelijkheid ontkomen.
Bij vlagen komt de droom over zijn reis naar China terug. Vooral als hij zich niet goed voelt. Zoals op zo’n dag als vandaag, die met herrie is begonnen.
Hij rijdt terug naar de brug. Vandaar kijkt hij uit over de Wijer. Rechts ligt het voormalige huis van grootvader Rudolf. Na grootvaders dood is hij er nooit meer geweest. Hij zou het graag nog eens willen zien maar de mensen die er nu wonen, laten niemand toe. Ze wonen er al meer dan dertig jaar, maar ze hebben ervoor gekozen om vreemden te blijven in het dorp.
Hij ziet een vrouw aan het raam, niet meer dan een schaduw. Een vrouw zonder gezicht. Hij heeft haar nooit van dichtbij gezien, maar hij ziet haar vaak bezig in het vertrek waarin vroeger de zeekaarten van grootvader Rudolf aan de muur hingen. Hangen ze er nog? Het vertrek is zo dichtbij, het is maar een paar meter van hier, maar hij weet het niet. Als kind ging hij vaak naar de kaarten kijken. Als hij bij grootvader Bernhard was geweest, roeide hij in zijn bootje naar het huis van grootvader Rudolf. Ook al was grootvader Rudolf zo anders, hij mocht niet denken dat Mels minder tijd aan hem besteedde.
Ton van Reen: Het diepste blauw (060)
wordt vervolgd
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels springt uit de boot en rent naar het plein voor de kerk, waar de baas van de carrousel zijn truck heeft geparkeerd. Het is de vaste plek voor de molen.
De baas herkent hem.
`Blij dat jij er bent’, zegt de man. `Nu kunnen we de handen uit de mouwen steken.’ Zijn vrouw is al begonnen met het schoonvegen van de plek.
Een paar andere jongens komen erbij. Met z’n allen schuiven ze de vloerplanken uit de auto en leggen ze uit. Na een half uur is de omtrek van de carrousel al zichtbaar.
Mels helpt met het poetsen van de figuren. Het chroom moet blinken.
Waar blijft Tijger? Hij is er ook altijd als de kippen bij als de kermis wordt opgebouwd.
Tijger? Hoe kan hij bijna vergeten waar hij al weken aan gedacht heeft! Tijger is jarig. Hij moet naar hem toe, nu direct. Hij laat de poetsdoek uit zijn handen vallen en holt naar Tijgers huis.
Thija is er al.
`We wachten al een tijdje op je’, zegt Thija.
`De kermis is er’, hijgt hij. `We mogen helpen.’
`Dat is iets voor kinderen’, zegt Tijger. Nu hij twaalf is doet hij of hij er opeens te groot voor is.
`Hier, mijn cadeau. Alsjeblieft.’ Mels haalt het pakje uit zijn broekzak. Het cadeaupapier is wat verfrommeld omdat hij het zo lang in zijn broekzak heeft gehad, maar dat geeft niet. Duidelijker voelt hij de pijn dat hij iets geeft wat hij zelf had willen houden. Het is net of iemand hem met een naald in zijn vel prikt.
Tijger is verrast. Hij speelt een deuntje op de harmonica. Het klinkt prachtig. De mensen komen altijd woorden te kort als ze Tijgers muzikale talent prijzen. Ze zeggen dat hij met muziek geboren is. De harmonie kwam voorbij op het moment dat hij uit de buik van zijn moeder kwam.
Thija heeft ook een cadeau voor Tijger. Nu pas geeft ze het. Een boek. Het is niet nieuw, maar dat geeft niet, vooral omdat het over China gaat. Het is zeker al een eeuw oud.
`Mijn vader heeft het voor mij gekocht. Hij weet dat ik gek ben op alles wat met China te maken heeft. Nu is het van jou.’
Tijger is er blij mee. Zo blij dat hij de harmonica vergeet. Het maakt Mels onrustig. Hij is een beetje jaloers, ook al geeft hij dat niet graag toe. Zo’n mooi boek heeft hij nog nooit van haar gekregen. Zoiets kostbaars kan ze alleen maar geven aan degene van wie ze het meest houdt.
Samen kijken ze naar de plaatjes. Mensen in vreemde kleren. Mannen met staarten en forse sabels. Een pottenbakker bij een oven vol kruiken. Kinderen met hoedjes die als lampenkappen op hun hoofd staan. Ze dragen een juk met emmers op de schouders. Een vismarkt. Oude mensen in hangmatten. Gestrafte mannen in een schandblok. Een beul die een geknielde man het hoofd afslaat, in een serie van acht plaatjes. De ogen van het wegrollende hoofd kijken vragend, net of het niet weet wat het heeft misdaan. Zelfs bij het laatste plaatje, waar het hoofd meters van de romp ligt en een soldaat er een trap tegen geeft, staan ze nog open. Had de man zo’n zware straf verdiend, of werd hij alleen maar gedood voor de lol? Het boek staat vol gruwelijke foto’s. Martelingen en executies. Als er iemand wordt doodgeslagen, staan de mensen eromheen te lachen. In China lijkt een mensenleven niet zwaar te tellen.
`Ik weet niet of ik nog wel naar China wil’, zegt Tijger na de zoveelste gruwelijke plaat waarop mannen zijn opgehangen aan hun kin.
`Natuurlijk wel’, zegt Thija. `Dit zijn oorlogsfoto’s. Als je weet wat híér allemaal is gebeurd in de oorlog, dat was net zo gruwelijk.’
Gelukkig staan er in het boek, dwars door al dat gruwelijks heen, ook betoverende platen. Fraaie opnames van vrolijke mensen op de Chinese Muur. Schitterende foto’s van bergen die in pasteltinten lijken te zijn geschilderd, maar ze zijn echt. Er liggen dorpen en tempels tegen de flanken en blauwe rivieren vloeien naar beneden. Als een grote stralende lamp staan de stromen van een waterval tegen een heuvel. Het water lijkt omhoog te vloeien. Beneden aan de rivier staat een tijger met een paarse tong, die loert naar een blauw schaap. Vrouwen met gele strohoeden snijden groene rijst.
Dan pas zien ze het kind dat met een ketting vastzit aan een paal.
Ze kijken elkaar verwonderd aan.
`Is dit China?’ vraagt Mels.
`Het is het verkeerde boek’, zegt Tijger. `Er zijn betere boeken over China.’ Hij geeft Thija het boek terug.
`Misschien kan ik het ruilen.’ Thija is geschokt.
Mels voelt met haar mee. Hij wil niet winnen van Thija.
`Ik wil het boek graag hebben’, zegt hij, om het goed te maken. `Ik ruil het voor mijn zakmes. Dan geef je het zakmes aan hem.’
Ze ruilen. Thija geeft Tijger het mes. Alles is weer goed.
Mels is echt blij met het boek. Het laat zien hoe China werkelijk is. Het is niet zo sprookjesachtig als uit de verhalen van Thija en ook anders dan het leek na de verhalen van grootvader Bernhard.
Tijgers moeder roept hen naar de keuken.
De appeltaart is net uit de oven. De stukken dampen nog op hun bord, en nog meer als Tijgers moeder er warme vanillesaus over giet.
`Eten ze in China ook appeltaart?’ vraagt Mels.
`Elke dag’, zegt Thija.
`Appeltaart met bloed’, zegt Tijger. `Ik lust het niet.’
Tijgers moeder is verbaasd. `Bloed?’ zegt ze. `Er zit alleen melk in. En meel.’
`En toch lust ik het niet’, zegt Tijger hard.
Zijn moeder, het zweet nog op haar voorhoofd, zwijgt.
`We gaan naar de Wijer’, zegt Thija, die met haar te doen heeft. `Straks komen we de appeltaart opeten.’
`Ik ga weer helpen op de kermis’, zegt Mels.
`Ik niet meer’, zegt Tijger. `Dat is iets voor kinderen.’
Ze lopen naar de Wijer en komen langs de attracties in opbouw.
`Hé’, roept de baas van de carrousel als hij Mels voorbij ziet lopen. `Help je me niet meer?’
`We hebben het te druk’, roept Mels. Hij kijkt recht voor zich uit. Hij schaamt zich, maar nu Tijger niet meer wil en ook Thija zich te groot lijkt te voelen om te helpen, kan hij niet doen alsof hij nog een kind is.
Ze lopen over het pad en gaan in het gras langs de Wijer zitten.
`Ik weet niet of ik nog wel naar China wil’, zegt Tijger. `Ik weet het echt niet meer.’
`Ik wel’, zegt Thija. `Ik ga wel.’
`Dan gaan we met z’n tweeën’, zegt Mels.
Ton van Reen: Het diepste blauw (059)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
De chauffeur van de vliegende schotels stopt bij Mels.
`Ik zit hier toch wel goed?’ roept hij. `Is hier komende zondag kermis?’
Mels knikt.
`Ik kom hier voor het eerst. Is het hier wat? Komt hier volk?’
`Veel kabaal en zatlappen’, zegt Mels.
`En meiden?’
`Die komen uit de stad. Ze doen hier missiewerk.’
`Nonnen?’ zegt de chauffeur verbaasd.
`Nee, net zulke meiden als in jouw vliegende schotels.’
`Dan zit ik hier goed’, lacht de chauffeur.
Mels wijst hem de weg naar het weiland achter de molen, dat sinds een paar jaar dienstdoet als evenemententerrein. Een flink stuk wei is onlangs bestraat als parkeerterrein voor de bezoekers van de feesten en van de watermolen.
De kleine carrousel, waarin hij als kind zo veel plezier beleefde, is al in geen jaren meer geweest.
Ton van Reen: Het diepste blauw (058)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels voelt zich te groot voor de draaimolen, maar hij kan er uren bij rondhangen. Hij is gek op orgelmuziek. Het is een mondharmonica in het groot.
Soms mag hij helpen met het verwisselen van de banden, maar het zijn steeds dezelfde deuntjes. `Schneewälzer’, `Holzackerbuben’, `Klatsch’ en `Muss i denn’ zijn de favorieten van de baas, maar Mels weet er soms `Roseanne, hoog te paard’ en `Er waren eens twee koningskinderen’ tussen te krijgen.
‘s Ochtends, voordat het zeil wordt weggehaald, helpt hij met het schoonmaken.
Binnen in de gesloten draaimolen is het een andere wereld, met figuren die hier hun eigen leven leiden. Paarden uit duizend-en-een-nacht. Scheepjes teruggekeerd van verre zeeën. Olifanten en leeuwen uit het oerwoud.
Binnen heerst rust. Midden tussen de kinderen die hij om zich heen op het plein hoort spelen, is hij er alleen. Buiten lijkt ver weg. Dit geheimzinnige wereldje lijkt een beetje op die andere wereld waarover hij zo vaak droomt. Hier is hij al een beetje in China.
Soms wordt de droom verstoord door spiedende ogen die door gaten in het zeil naar binnen gluren.
Ton van Reen: Het diepste blauw (057)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Een paar kermiswagens rijden richting watermolen. Stapvoets. Op een trailer staat de opbouw van een carrousel. Op de wanden van een andere vrachtwagen staan halfblote meiden in vliegende schotels die op enorme bromtollen lijken.
Elk jaar wordt de kermis groter. Het dorp groeit, en met het dorp groeit de kermis mee. Stonden er vroeger alleen een zweefmolen, een schommel, een carrousel, een schiettent en een viskraam, nu komen er elk jaar steeds nieuwe attracties bij, de een nog groter dan de ander. Met knallende muziek. Vorig jaar nog is hij er gaan kijken, vooral om te luisteren naar het orgel van de carrousel, maar het geluid verzoop in het lawaai.
Ton van Reen: Het diepste blauw (056)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels ligt op zijn rug op de bodem van de boot en kijkt naar de lucht. De pluimen van het riet glijden voorbij en aaien hem over zijn wang. Vogels vliegen over. Als je op je rug ligt, lijkt de wijde ruimte van de hemel heel dichtbij. Hij voelt zich het middelpunt van de grote blauwe koepel boven zich.
Het bootje haakt vast in het riet en ligt stil. De stroom ruist langs. Het water borrelt onder de boeg. Het lijkt op het rochelen van een man. Is er iemand in de buurt?
Hij gaat rechtop zitten. Er is niemand. Het borrelen komt uit een putje van de bunker die verscholen ligt in het riet op de oever. Voor de oorlog hebben er Nederlandse soldaten in gezeten, in de oorlog Duitse. Na de bevrijding kwamen de soldaten er naar de hoeren die er in waren getrokken bij gebrek aan betere behuizing. Volgens grootvader Rudolf waren het zwerfsters die hun ziel aan de duivel hadden verkocht. Ze waren er alleen ‘s nachts. Overdag sliepen ze in het hooi bij een boer die hen er flink voor liet betalen.
Mels legt de boot vast aan een tak, stapt uit en klimt door het mitrailleurgat in de bunker. Muizen vluchten alle kanten op.
Hij veegt de spinnenwebben weg. Op de vloer liggen een paar verrotte matrassen. Die hoeren moeten vuile wijven zijn geweest. Lang hebben ze hier niet gezeten. Ze zijn opgepakt en weggebracht naar een tehuis voor arme meisjes, waar nonnen hen probeerden op te voeden tot huishoudsters en pastoorsmeiden. Dat laatste was wat grootvader Bernhard erover vertelde, maar volgens grootvader Rudolf waren ze gewoon naar de gevangenis gebracht.
Smeerlappen hebben gore tekeningen op de muren gemaakt. Vrouwen met de benen wijd. Kerels met een pik van een meter. Mels begrijpt waarom kinderen hier niet mogen komen.
Hij loopt terug naar de boot en roeit tegen de stroom in terug naar het dorp.
Van ver af ziet hij de oude Amerikaanse legervrachtwagens waarop de geraamtes van de zweefmolen en de carrousel liggen opgestapeld, onder kleurig zeildoek. Hij roeit vlugger. Over een paar dagen is het kermis. Al een paar jaar mag hij meehelpen met het opbouwen van de attracties.
Ton van Reen: Het diepste blauw (055)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Mels veegt het angstzweet uit zijn nek. Werktuiglijk klopt hij zijn schouders af. Hij kijkt naar de silo verderop. Er is geen vliegtuig tegenaan gevlogen. Hij zit in zijn rolstoel langs de Wijer. Hij is helemaal alleen.
Hij kijkt in het water dat tegen de pilaren van de brug kolkt. Zijn ogen volgen blaadjes die mee glijden in de stroom. Tot ze plotseling worden aangezogen door een kolk en in de spiraal naar beneden worden gedrukt, gevangen in een trechter van water. Wat kan hij doen om ze te bevrijden?
Hij weet dat het door zijn eigen gevoel van gevangenschap komt. Zijn gebonden zijn doet hem meeleven met alles wat onvrij is. Wat zou hij graag, net als vroeger, in een bootje met de stroom mee drijven. Zomaar naar nergens. Net zo lang tot het bootje ergens vast komt te zitten in de begroeiing van de oever.
Zijn ogen volgen een stuk hout dat snel aan komt drijven. Te groot om te worden aangezogen, snelt het langs de kolken en duikt onder de brug door.
Ton van Reen: Het diepste blauw (054)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
`Hé, Mels! Kom je nog!’ De stem van Thija.
Hij rent naar de Wijer.
Tijger en Thija zitten in de boot.
Tijger roeit. Thija zit op het bankje, een reistas op haar knieën.
`We gaan naar China’, roept Tijger.
Mels springt in de boot en neemt de roeispanen over. Ze zakken de Wijer af, naar het hart van het dorp.
Mels ziet de mensen naar buiten komen. Zijn moeder, samen met tante Noortje, de roodharige heks en de moeder van Thija, die een glinsterende groene jurk draagt. Ze is nauwelijks groter dan Thija en net zo dun. Die twee lijken wel zussen.
`Waar gaan jullie heen?’ roept Thija’s moeder bezorgd.
`We reizen naar China’, roept Thija.
`Hoelang blijven jullie weg?’
`Dat weten we nog niet.’
`Je moet je slaapjurk meenemen! En je tandenborstel!’
`We hebben niets nodig. In China slapen we in het paleis van de keizer.’
`Ik wil mee’, roept Thija’s moeder. `Ik wil graag terug!’
`Spring maar in de boot’, roept Thija. `Ik vang je op!’
Te laat. De boot schiet onder de brug. Mels kijkt recht in het gezicht van Lizet, die over de reling hangt, altijd benieuwd naar wat die drie aan het doen zijn. Nog net ziet hij dat ze haar rechterbeen naar voren plaatst, zodat hij onder haar rok kijkt en de kousenband rond haar dij ziet. In dezelfde oogopslag ziet hij dat Thija ziet wat hij ziet. Hij vervloekt het. Hij kan er niets aan doen dat Lizet hem altijd zo uitdaagt.
Als de boot aan de andere kant onder de brug uit komt, is hij in een vliegtuig veranderd. Heel gewoon, zoals in dromen alles heel gewoon is. In een wijde boog vliegt de kleine pipercub omhoog.
Ze zwaaien naar hun moeders.
`Kijk uit!’ roept Mels naar Tijger die aan de stuurknuppel zit, maar doordat hij naar zijn moeder zwaait, ziet hij niet dat ze recht op de silo afvliegen. Met een enorme knal spat het vliegtuig uit elkaar. Meel wolkt op.
Ton van Reen: Het diepste blauw (053)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Over het pad rijdt hij terug naar de brug. Boos. Er is niets over van de molen die hij zich herinnert. Niets van de sprookjesachtige wereld van vroeger. De graanzolder waar zich bokkenrijders verscholen hadden. Het molenhuis waar de stenen over elkaar schuurden, een geluid dat leek op het kermen van gemartelde heksen. Was hij er maar niet naartoe gegaan. Wat hij gezien heeft tast zijn herinneringen aan.
Had hij kunnen voorkomen dat de molen een uitspanning zou worden voor dagjesmensen? Na de dood van grootvader Bernhard was de molen opnieuw in verval geraakt. Een boer had er kalveren in ondergebracht. Later had er een autosloper in gezeten. Het weitje had zo vol hoog opgetast schroot gestaan dat de molen uit het zicht was verdwenen.
Veel te laat had hij beseft dat hijzelf de molen had moeten kopen. Voor een prikje had hij hem kunnen krijgen van de heren Hubben, die altijd eigenaren waren gebleven, maar er geen enkele belangstelling voor hadden. Nu beseft hij pas dat er geen mooiere plek was geweest om te wonen.
Toen de autosloper was verdwenen, was de molen uitgeroepen tot monument. Historisch erfgoed, dat behouden kon blijven door er een nuttig doel voor te zoeken. Dit was het dan geworden: een koek-en-zopie-tent in zuurtjeskleuren.
Waarom ergert hij zich zo aan de mensen die de molen veranderd hebben? Hij moet zichzelf verwijten maken.
Hij staat stil, vlak bij de beek. Langs de oever is een palissade geslagen, om afkalving te voorkomen. De waterlelies en lisdodden zijn verdwenen.
Ton van Reen: Het diepste blauw (052)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
`Zo, jongens’, zegt grootvader, die het altijd druk heeft met de restauratie van de molen. `De zon is zo rood als een radijs. Vandaag krijgen we veel gratis water. Dat belooft dat we een week lang kunnen malen.’ Hij wrijft zich in de handen.
Hij geeft hun elk een bos frisse radijsjes.
`Weten jullie dat hier vroeger een kasteel stond, iets verderop langs de beek?’
`Waar is het gebleven?’ vraagt Mels, bijtend op een radijsje dat zijn tong prikkelt.
`Een paar honderd jaar geleden is het verzonken, met bewoners en al. In één nacht was alles weg. Als een straf van God voor de bewoners. Ze leefden in zonde. Ze werkten niet.’
`Dat is toch geen zonde’, zegt Thija. `Dat wil toch iedereen?’
`Verspilling van tijd was zonde. Feestvieren was toegeven aan de lusten van de duivel. De bewoners van het kasteel onderdrukten de mensen die grond en huizen van hen pachtten waar ze veel voor moesten betalen. Ze waren hoogmoedig. Op een kerstnacht moet het zijn gebeurd. In plaats van naar de kerk te gaan, vierden ze feest. Dat heeft God zo vertoornd dat hij hen met huid en haar naar de hel heeft gestuurd. Toen de mensen vroeg in de ochtend terugkwamen van de nachtmis, was alles weg. Van het slot was geen spoor meer te vinden. Maar soms kun je de klokken van het verdronken kasteel nog horen luiden.’
Ze lopen naar het weitje en gaan op de oever van de Wijer zitten, tussen madeliefjes en boterbloemen. Mels denkt na over het verhaal van grootvader. Hij kent het allang. De meester heeft het verteld, zijn moeder ook. Maar elke keer is het anders. In het verhaal van de meester was het de duivel aan wie de kasteelbewoners hun ziel hadden verkocht, Satan zelf die hen met hun hele hebben en houden naar de hel had gesleurd. In het verhaal van zijn moeder was het alleen een ridder die na dertig jaar thuiskwam van een kruisvaart en toen zijn vrouw aantrof met een andere man en een dozijn kinderen die ze van die ander had. In zijn woede had hij allen vermoord, maar net toen hij de hand aan zichzelf wilde slaan, zakte hij met kasteel en al weg in de grond, waar hij voor eeuwig zou blijven voortleven, jammerend over de moorden die hij had begaan.
Thija blaast de pluizen van een uitgebloeide paardenbloem. Wie alle pluizen in één keer wegblaast, mag een wens doen, maar je mag er niet over praten. Tegen niemand. Ook niet tegen vrienden. Mels moet op zijn tong bijten om er niet naar te vragen.
Hij trekt een pluim van het riet en steekt hem tussen de tanden. Hij buigt zich voorover en spiegelt zijn gezicht in een hoekje van de stroom waar het water stilstaat. Hij pakt zijn zakkammetje. Zijn haar is dik. De kam gaat er maar met moeite doorheen.
Hij hoort zijn moeder zingen, vlakbij, op haar veldje achter de tuin van grootvader Bernhard. Ze plukt onkruid dat ze altijd aan de kippen voert, zodat ze eieren met mooie donkergele dooiers leggen. Over het pad langs de Wijer loopt hij naar haar toe. In een opwelling laat hij haar de harmonica zien die hij al dagen in zijn zak heeft, zonder dat de anderen er iets van weten.
`Mooi.’ Moeder is verwonderd. `Hoe kom je eraan?’
`Hij is voor Tijger.’ Hij zegt het met een brok in zijn keel. `Maar nu ik hem heb gekocht, wil ik hem graag zelf houden.’
`Dan wordt het lastig.’ Moeder bukt zich naar de jonge slaplantjes om ze op slakken na te kijken. Waar ze slakken vermoedt, strooit ze zout, waarvan ze smelten. `Hou je dat ding zelf, dan heb je geen cadeau. Een geschenk is pas een echt geschenk als je iets geeft wat je graag voor jezelf wilt houden.’
Mels wil daarover nadenken. Dat kan hij beter als hij alleen is.
Hij loopt terug naar de molen en klimt over de buitentrap naar de zolder. Het is een plek waar ze vaak komen. Soms is hij er alleen.
Hij gaat op de grote weegschaal zitten en kijkt door het raam naar buiten. Nu hij hier binnen is, valt hem ineens op dat de wereld buiten heel anders is dan wanneer hij buiten is. In de stilte van de zolder is dit een plek die onaards is. Het komt door de zon die de spinnenwebben die in lagen voor de ruitjes zijn geweven in tovergordijnen verandert.
Ton van Reen: Het diepste blauw (051)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature