Or see the index
De blikken van de mensen deerden hem niet meer. Hij zag alles nu een beetje wazig. Als hij zijn ogen dichtkneep tot spleetjes, lag het hele plein erbij alsof hij ernaar keek door bewasemd glas. De figuren van de mensen bewogen er langzaam in, golvend en vertekend, als op het oppervlak van water.
En ook de meidoorn kwam tot leven. Als Kaffa naar boven keek, leken de takken van de bomen zich spiralend omhoog te bewegen, alsof ze de buizerd bij zijn strot wilden grijpen. Kaffa haalde het mes uit zijn zak, klikte het open en tekende in één haal een cirkel in het zand tussen zijn voeten. Tegelijkertijd liet de buizerd kop en vel van een muis op de grond vallen. Dat beest leek zich vandaag een ongeluk te vreten. Alsof hij het op de zenuwen had. Bij tijden kon de buizerd veel verteren, al had hij ook dagen dat hij niets door de strot kon krijgen. Vooral sinds de jongen ziek was, kon hij nors op zijn plaats blijven zitten, bewegingloos en mager. Tot hij waanzinnig leek te worden en zo wild op de takken aanviel dat zijn veren in het rond stoven. Als hij daarna uitgeput op zijn plaats was neergestreken, kon hij weer dagen blijven kniezen, soms zijn haat tonend door valse geluiden uit te stoten tegen het plein en tegen allen die zich daarop bevonden.
Kaffa verdeelde de cirkel in twee gelijke helften. Hij had nu twee landen. Elk even groot. Genoeg voor twee koningen die zich binnen de kortst mogelijke tijd kapot moesten vechten. Voor elk land zocht hij een koning. In het land van zijn rechterhand werd dat een lieveheersbeestje, dat hij nog levend maar reeds in zilver verpakt in het web van een spin vond. In het land van zijn linkerhand werd de koning een libel die ook in het web van de spin hing, maar die allang was leeggezogen en verdroogd. Winnaar zou hij worden die zoveel van het land van de andere koning kon pikken dat die niet meer in zijn land paste. Terwijl Kaffa klaar zat om het spel te beginnen, klommen de kinderen Azurri uit de pompbak en renden op hem af, gillend en lachend. Het gras natspattend met water dat van hun vel stoof. De meisjes lieten het hele plein delen in hun kabaalachtige vreugde. Hun stemmen zongen rond tussen de gevels van de boerderijen, de kerk, de winkels en de woonhuizen. Bleven schetterend nagalmen in de oren van de zure kraaien, die nijdig naar de halfnaakte meisjes keken. Botsten echter vergeefs tegen de verhoornde trommelvliezen van de vier kaarters, die al zo dronken waren dat hun ogen rood aanliepen en de kaarten soms uit hun handen vielen. Kaatsten op en neer tussen opoe Ramesz en alles wat ze binnen gehoorsafstand had, ook al had zij geen enkel idee van wie of waar de geluiden afkomstig waren. Ze hoorde misschien het krijsen van de meiden Azurri uit de keel van de buizerd. Hoorde de rauwe stem van de buizerd uit de bekken van de kraaien. Hoorde het bidden van de kraaien uit de monden van de vier kaarters. Hoorde het vloeken van de kaarters uit de mummelende mondjes van de twee bedelwijfjes die in het hooi bij een van de boerderijen waren neergestreken. Hoorde het gemompel van de twee mensjes uit de ratelende kleppen van de klanten die de winkels in en uit liepen. Hoorde de felle stem van de slager uit de kelen van de meisjes Azurri die rond Kaffa sprongen, in afwachting van het spel met het mes. Hoorde de stemmen van de kinderen uit de brede bek van de kastelein, die echter zwijgend tegen de pui van zijn deur leunde. En opoe Ramesz lachte. Ze lachte om die hele vrolijke kermis van geluiden in haar kop, waar haar tandeloze mond soms het murmelen van een beek, soms de schreeuw als van een ekster aan toevoegde. En steeds weer andere geluiden die uit haar leken op te wellen. Tot een van de meisjes Azurri zo hard uithaalde dat haar schreeuw onder het bed van de jongen dook.
Ton van Reen: Landverbeuren (50)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Kon je het liefde noemen? Was ook Kaffa, met die hele warboel van emoties en onverklaarbare toestanden in zijn kop, in staat om van een vrouw te houden? De kaarters bleven het vreemd vinden, maar in hun lange leven hadden ze meer dingen meegemaakt die onverklaarbaar leken. En anders dan de kraaien vonden ze het beter de dingen op hun beloop te laten.
In hun leven hadden ze zich al te vaak vergist om nog een oordeel over een ander uit te spreken. Bovendien hadden ze graag met die meid te doen. Ze was altijd vriendelijk, had een ruim hart en trok zich van het geroddel over haar persoon niets aan. Dat kon je toch moedig noemen. En ook Kaffa was wel geschikt. Je kon beter met hem omgaan dan met menig ander van wie het heette dat die ze wel alle zeven op een rijtje had.
Best een aardige jongen voor een malloot. Als je hem maar goed behandelde. Oude mannen waren ze, maar hun leeftijd had hen wijs gemaakt. En wat dacht opoe Ramesz van die twee vrijers op het plein? Zag ze hoe Kaffa met zijn handen de haren van het meisje streelde en haar lijf aftastte? Herinnerde het haar aan vroeger toen ze misschien zelf nog mooi was en door zwoele knapen naar het koren werd gelokt? Kermisklanten met lang zwart haar en een lul die op barsten stond, zodat ze zich niet lang konden beheersen en snel met hun handen onder haar rokken lagen te rotzooien? Had Jacob Ramesz, die als een vod in de deur hing, haar ooit zo gestreeld als Kaffa die cafémeid nu? Zo voorzichtig of ze breekbaar was als porselein en eigenlijk te mooi om aan te raken? God moest het nog weten. Maar Jacob raakte niet meer ondersteboven van een vrijpartijtje op het plein. Hij keek langs die twee heen en ergerde zich alleen aan de kraaien. Hij kon hun venijnige gesis slecht aan zijn oren verdragen. De kastelein, die de gebeurtenissen vanuit de kroeg had gevolgd, was naar buiten gesloft en stond woedend in de caféhof. Zijn dochter zette hem en zijn zaak voor schut door zich zo in te laten met die gek. Ze ging de laatste tijd steeds vaker met hem om. Nu maakte ze het toch meer dan bont.
Hij riep haar terug naar huis en kon de woede in zijn stem nauwelijks onderdrukken. Céleste hoorde haar vader roepen. Ze herkende zijn woede. Het raakte haar niet. Ze had absoluut geen angst voor hem. Hij zou haar toch niks durven doen. Ze had al eerder gedreigd het huis te verlaten als hij het nog ooit zou wagen een grote bek tegen haar op te zetten. Tenslotte zorgde zíj voor geld in het laatje. Toen ze nog jonger was, had hij haar dikwijls geslagen. Nu de hele zaak om háár draaide, had zij hém in haar macht. Maar ze wilde hem niet provoceren en gunde vooral de kraaien de lol van hun leedvermaak niet. Ze stond op, liet Kaffa alleen en liep terug naar de kroeg. Wierp een blik op het bed. De jongen leek te slapen, want hij merkte haar niet op. In een paar lange teugen dronk Kaffa de fles bier leeg. Het bier begon te werken. Het was al zijn tweede fles. In zijn hoofd werd het licht, wat vooral met deze hitte een fijn gevoel was. Het maakte hem vrijer.
Ton van Reen: Landverbeuren (49)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hoofdstuk 8 – Kaffa hield zijn kop in het frisse pompwater. Het zonlicht viel in de spoelbak, rozig gefilterd door de bloemen van de meidoorn, en wierp handenvol gensters op de natte pompsteen. De vrolijke kleur van het licht deed de zwarte gedachten in zijn hoofd verbleken. En zoals dat vaak met hem het geval was, sloeg zijn stemming om van de ene op de andere minuut.
Bijna dansend liep hij naar de meidoorn. Hij zag dat er veel leven was in een van de boomholtes, die door water en wind zo diep was ingevreten dat een lijster er zijn nest in had gebouwd. Maar de lijster zelf had bij de komst van de buizerd zijn huis verlaten. Een legertje pissebedden had kans gezien zich er te nestelen. Ze waren echter zo talrijk geworden dat er telkens als je hard tegen de boom aan trapte, jonge diertjes uit het nest vielen. In alle richtingen vluchtend bewogen ze, rollend als dikke druppels water die over droog zand liepen. Kleine, gepantserde diertjes, die eropuit leken te trekken om oorlog te voeren tegen de wurmen, hemelbeestjes, meikevers en het dikke vliegend hert dat stil en ondoorgrondelijk, maar met zijn kaken gespreid, ondersteboven tegen de boom zat. Kaffa schurkte behaaglijk zijn rug tegen de knobbelige stam en liet zich op de hurken zakken. Wat zwaaiend op haar benen, alsof ze moe of een beetje dronken was, liep Céleste met een fles bier in de hand naar Kaffa. Rakelings de kraaien passerend. In elk geval hun naar mottenballen en kamfer stinkende kleren ruikend. Op gevaar af dat de vrouwen zouden opstuiven om haar terug naar het café te jagen. Ze zette de fles bier naast Kaffa neer, boog zich over hem heen en rook zijn lijflucht. Een zoetige lucht als van een klein kind. De geur van nat stof, zaagsel en zeik. Ze streelde zijn haren, die aanvoelden als chiffon. Kaffa vond het prettig. Hij kon haar adem voelen. Hij trok haar naar zich toe en streelde haar gezicht. Haar huid stond gespannen. Waste ze zich te veel met zeep? Kaffa zag dat de kraaien naar hen loerden. In de ogen van de vrouwen herkende hij hun haat en hun afgunst jegens de meid, die zich niet schaamde voor haar gevoelens en die het waagde, terwijl iedereen het zag, om die gek door zijn haar te strelen. Ongegeneerd liet ze zien dat ze van Kaffa hield. Het gedrag van die twee wekte verzet in de knarrige koppen van de vrouwen. Zo’n gek konden ze nog tolereren, maar ze vonden dat het geen pas gaf dat hij als een normaal mens behandeld werd. Misschien ging die meid wel met hem naar bed. Van zo’n hoerige griet kon je dat verwachten. Ze maakte een heel dorp te schande met haar vunzige gedrag. En Joachim Andrade, die lapzwans van een pastoor, liet dat allemaal maar toe. Deed net of hij stront in zijn ogen had. Of er geen kinderen in Solde waren die open en bloot konden zien hoe die twee daar met elkaar bezig waren. En op klaarlichte dag nog wel. Hoorde zo’n pastoor dan niet te waken over de zeden in het dorp? Feit was dat sinds zijn komst alle schandalen ongestraft bleven. Joachim Andrade zag alles door de vingers. Alleen al omdat hij zo ontzettend veel van de lucht van wierook hield en te beroerd was om zijn kop buiten de kerk te steken. Ook de vier kaarters zagen de twee daar onder de meidoorn, in het rozige licht van de zon. Maar ze waren oud genoeg om te begrijpen dat er tussen hen iets was wat oneindig teer moest zijn.
Ton van Reen: Landverbeuren (48)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Zo hernamen de gebeurtenissen op het plein hun gewone loop. De bakkersvrouw haalde het witte laken voor de winkelruit weg. Op zijn tocht langs de hemel scheen de zon nu loodrecht op de daken. Hij liet de gevel in de schaduw van het overhangende dak, zodat de winkelruit niet meer als een spiegel werkte maar de flessen snoep en het brood in de etalage duidelijk liet zien.
Ook de klanten, die gezellig stonden te ouwehoeren. Irma en Josanna Azurri kwamen uit het huis, hun ogen nog halfdicht van de slaap. Met hun lome lijven liepen ze naar de pompbak en raakten het water aan met hun vingertoppen. Nog warm van de slaap leek het water kouder dan het in werkelijkheid was. Ze talmden even. Lieten voorzichtig een hand in het water zakken. Daarna een hele arm. Spetterden elkaar nat en sprongen dan ineens in de spoelbak. Direct klonken hun gillende stemmen weer over het plein. Iedereen die nog last had van de middagslaap, werd er helemaal wakker van. Uit alle hoeken van het dorp liepen de vrouwen over het plein, gewoon om te wandelen maar ook om te weten te komen hoe het met de jongen was. Ze maakten een praatje met de kraaien. Over de kwaliteit van het beddengoed, dat ze keurden door het tussen hun vingers te wrijven en eraan te ruiken. De jongen zelf zagen ze nauwelijks of niet. Hij was nog niet dood. Hij leek niet eens dood te wíllen. Dat maakte hem niet interessant genoeg. Druk pratend veranderden de vrouwen vaak van gespreksonderwerp. Sprongen van de hak op de tak. Kwamen van het beddengoed op wasmiddelen. Van wasmiddelen op ondergoed. Van ondergoed op bruidsjurken. Van bruidsjurken op de een of andere bruidegom. Van de bruidegom op de gek met die meid. Van de gek met die meid op geld verdienen. Van geld verdienen op de alsmaar stijgende prijzen. Een mens moest toch wat over de tand krijgen, anders zou je toch nooit meer in een winkel komen. En ze kwetterden maar door. Hun monden stonden geen ogenblik stil. En als ze niks meer wisten, begonnen ze weer van voren af aan. Of over het weer. Over de overdadige hitte. Hoe lang zou die nog aanhouden? En ten slotte, toen ze helemaal niks meer konden bedenken, over de jongen. Hoe lang duurde dat sterven al? Toch al een paar weken? Dat liep zeker op een tragedie uit. Ook de ouwe vlooientemmer Jacob Ramesz was wakker geworden. Hij strekte zijn benen, ging rechtop zitten en boerde, hoewel hij nog steeds niks te eten had gehad. Hij schopte een paar maal tegen de stoel van opoe om haar te doen ontwaken, voor het geval ze nog mocht slapen. Liep een paar maal op en neer tussen stoel en deur om het bloed weer door zijn lijf te voelen stromen. Voelde weer die ontzettende honger die als een klem in zijn maag zat.
Opoe Ramesz, die leek te barsten van de kou nu ze niet meer volop in de zon zat, rilde in haar slaap. Dat was voor Jacob het sein om haar met stoofje en al een paar meter naar voren te schuiven, zodat ze weer in de hete zon zat. Getuige de glimlach die rond haar mond verscheen, beviel haar dat duidelijk beter. Ook de vier kaarters waren wakker geworden door het schreeuwen van de meisjes Azurri. Opgemonterd door de slaap en onder luid schelden zochten ze hun kaarten bij elkaar. Iedere kaarter had wel wat anders vast dan hij in handen meende te hebben voordat hij in slaap was gevallen. Natuurlijk hadden de anderen die gepikt. Zo was dat elke dag die God gaf hetzelfde. Alvorens verder te spelen besloten ze eerst een nieuwe fles jenever te laten aanrukken. Om op speeltemperatuur te komen. Maar hoe ze ook riepen naar Céleste, ze reageerde niet. Ze had geen weet van haar omgeving, omdat ze met haar gedachten alleen maar bij de jongen was.
Ton van Reen: Landverbeuren (47)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
En ook de bakker, die alles een tijdlang had aangezien, spande zijn paard voor de broodwagen en ging de boer op. Met zijn zweep bewerkte hij het dier zodanig dat het ervandoor ging met een vaart alsof het op hol sloeg. De geluiden van de ratelende kar veegden de rust die op het plein was ontstaan volledig weg. Zelfs de twee oude bedelwijfjes verdwenen en trokken de steegjes in om er hand ophoudend hun dagelijkse bedelronde te maken.
De jongen leek weer in slaap te vallen, al werd hij daarin gehinderd door de veel misbaar makende kraaien. Ze liepen zelfs de pastoor voor de voeten om van dichtbij en met veel ontzag naar de kruisjes van vettige olie en as te kijken. Tekens die dan toch maar van hogere afkomst waren en die een mens boven zichzelf konden uittillen, hups, de hoge hemel in. Als je de genade der stervenden had gehad en je lijf zat onder de heilige olie, dan kon je niks meer gebeuren op weg naar de eeuwigheid. Misschien ontmoette je het vagevuur nog, maar daar was wel doorheen te komen. Zoals de pastoor het hun wel vaker vanaf zijn preekstoel voorhield, kon het daar nooit veel warmer zijn dan in Solde op het heetst van de zomer. Daar mocht een mens voor tekenen, voor een dood met zoveel moois in het verschiet. Céleste kwam maar nauwelijks verder in de richting van het café. De kraaien keken haar minachtend na. Die meid begreep er niet veel van. Om zo’n kind hoefde je toch niet bedroefd te zijn als het doodging! Dat maakte weer een engel meer voor Gods troon, ook al was deze jongen een rotzak geweest van de ergste soort toen hij nog gezond en wel door het dorp dartelde. Die meid stelde zich aan. Nou ja, in de kroeg deed ze natuurlijk ook elke avond aan toneel. Daar speelde ze de mannen wat voor. Van toneel rinkelde bij haar de kassa. De pastoor veegde zijn vettige olievingers schoon aan de zoom van zijn toog. Hij zette een laatste gebed in, dat erg langdradig verliep en waarop zelfs de kraaien geen antwoord wisten. Maar zwijgen deden ze niet. Het laatste woord wilden ze hebben. Zij en niemand anders. Ze sloofden zich toch niet voor niets voor deze jongen uit! Omdat ze de slotgebeden voor een stervend kind niet uit hun hoofd kenden, besloten ze maar de laatste gebeden voor een stervende oude man te bidden. Die spraken ze wel vaker uit. Tenslotte stierven er meer oude mannen dan kinderen in het dorp. En terwijl de pastoor afdroop in de richting van de kerk, baden de kraaien dat de jongen na een lang en arbeidzaam leven in vrede mocht sterven. Een leven dat gevuld was geweest met haat en liefde, vrolijkheid en droefenis. En al de dingen die God hem moest vergeven of waarover hij verheugd moest zijn. Want ook zijn kinderen bleek de jongen in de leer der kerk opgevoed te hebben. En hij was hun altijd een voorbeeld geweest. En zijn vrouw had hij nooit geslagen, tenminste nooit meer dan nodig was geweest. Zo werd de jongen, die maagdelijk was als water omdat zijn zaad nog nooit was verspild, door de kraaien als een uitgenaaide bok de weg naar de hemel op gedreven. Eenmaal klaar met hun gebeden voelden de kraaien zich zeer voldaan. Beurtelings wasten ze hun verhitte koppen in de pompbak. Opgefrist praatten ze vrolijker dan passend was in deze situatie.
Ton van Reen: Landverbeuren (46)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Terwijl het gebed naklonk tussen de huizen, zagen de kraaien dat de buizerd doodgemoedereerd op het bed scheet. Ze trokken lijkbleek weg. Hun adem stokte. Het leek of het beest hen met de dood had bedreigd, zo erg namen ze het op dat de buizerd hun manie van kraakheldere lakens aantastte. Maar de buizerd was ook niet van gisteren. Hij wilde nog langer leven dan vandaag en schoot als een pijl omhoog, ongrijpbaar voor het stelletje handen. Alsof er mieren onder hun rokken waren gekropen, zo woedend dansten de kraaien rond het bed.
Ze overlegden nijdig. Waarmee zouden ze de vogelpoep verwijderen? Wie van hen viel de eer te beurt het te doen? Door de plotselinge drukte van de kraaien werd de pastoor helemaal naar de achtergrond gedrongen. Kwamen zijn gebeden nog maar nauwelijks over, nu stond hij helemaal voor joker. Peinzend keek hij naar de cafémeid. Betrapte zich erop dat hij naar haar borsten loerde, die voor een groot deel zichtbaar waren, hoewel hij zich als man Gods toch niet mocht laten verleiden. Hij zag dat de handen van Céleste en van de zieke jongen in elkaar verstrengeld waren. Hun haren lagen verward op het kussen, zo dicht bij elkaar waren ze. Deze tedere aanblik leek een gevoel van ontroering in de dikke kop van de parochieherder teweeg te brengen. Hij slikte herhaaldelijk, alsof hij een brok in zijn keel kreeg. Begreep hij iets van de liefde die de twee verbond? In elk geval liet hij hen nog een ogenblik bij elkaar, voordat hij verderging met het ritueel van de dood. De kraaien kennende wist hij dat de meid en de jongen elkaar niet meer zouden zien als hij zijn rug had gedraaid. Veel geduld had hij echter niet. Toen hij dacht lang genoeg gewacht te hebben gaf hij het meisje een teken. Céleste begreep dat ze de jongen alleen moest laten. Langzaam stond ze op, schuifelde terug, voetje voor voetje. De tranen liepen over haar gezicht. De kraaien, die blij waren dat ze was opgerot, lichtten de dekens van het bed. Met water uit de pompbak wasten ze voorhoofd, handen en voeten van de jongen. Daarna kruisten ze de handen over zijn borst. Zo lag hij mooi en volgens voorschrift bereid om het sacrament der stervenden in al zijn waarde te ontvangen. Als een engel lag hij daar, klaar om op te stijgen naar Gods troon, ook al had hij daar zelf geen weet van. Voor hem stonden er nog zoveel dingen te gebeuren. Hij wíst wat hij voor zich had. Zo jong als hij was, had hij zijn plan al getrokken. Hij droomde van een leven vol dieren. Ergens waar hij rustig met hen kon omgaan. In de rimboe misschien. In elk geval op een plaats waar ze wat meer zijn gelijken zouden zijn.
De pastoor opende de ampullen en sopte zijn duim in de gezegende olie. Onder het prevelen van gebeden tekende hij vette kruisen op voorhoofd, mond, handen en voeten van het kind teneinde alle aanwezige duivels en kwade neigingen uit lijf en ziel te verdrijven. Zo zou de jongen, gereinigd en van alle aardse smetten vrij, de ladder naar de hemel kunnen bestijgen wanneer het moment van het afscheid was aangebroken. Nu lag hij daar, zo mooi en zo sereen. Onder een laag dikke kruisen. Ten teken dat hij aan de Heer was overgeleverd en eigenlijk geen deel meer uitmaakte van deze wereld. Een zieke boom, gemerkt door de houthakker van de eeuwigheid. De kraaien sloegen kruistekens om de uit het kind verdreven duivels niet op hun nek te krijgen. Ze wachtten vol spanning af. Zou de jongen inderdaad doodgaan? Ook de mensen die de winkels bezochten stonden stil. Het moment tussen leven en dood van een ander was iets wat ze mee wilden maken. Dat was iets huiveringwekkends! Dat was zo vreselijk mooi! Daar hadden ze wel vijf minuten voor over. De jongen zelf was gedurende de laatste handelingen aan zijn lijf meer dan rustig. Daarom viel er voor de nieuwsgierigen rond het bed weinig te beleven. Toen hij dan ook nog niet aan de laatste fase van zijn doodsstrijd wilde beginnen, droop het publiek af. Die jongen stelde alweer teleur. Hij zou nog dagen kunnen liggen. Hij was zo taai als leer. Zo lang had hij het al uitgehouden dat menigeen eraan twijfelde of hij wel echt dood zou gaan.
Ton van Reen: Landverbeuren (45)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
De jongen begreep niet goed wat het geschreeuw rond zijn bed te betekenen had. Hij merkte dat Céleste zijn hand vasthield. Hij herkende haar adem. De geur van haar huid. Hij legde zijn hoofd wat dichterbij om haar beter te kunnen ruiken. Even voelde hij zich niet meer zo eenzaam, omdat ze tegen hem praatte, vlak bij zijn oor.
Nu de kraaien op de grond knielden en Céleste bij het kind was, zag de buizerd de gelegenheid schoon om ook weer eens dicht bij de jongen te zijn. Hij vloog naar het bed en streek neer op het hoofdeind. Pikte naar de haren van de jongen. Alsof hij zeggen wilde: Hé, joh, kom eens uit je nest. Het is hoog tijd om naar het bos te gaan. De konijnen zullen wel lachen. We hebben ze de laatste tijd te veel laten lachen, omdat jij maar altijd tussen de lakens ligt. Nu zullen we ze leren. En waarom voer je de adder niet meer? Hoe vaak denk je dat ik de laatste tijd met een zooi muizen op je heb zitten wachten? Is dat beest gecrepeerd? En de kat? Waar heb je de kat? De jongen begreep de vogel. Hij trachtte overeind te komen, wilde zijn bed verlaten om met zijn buizerd naar het bos te gaan. Zijn ogen werden groot. Hij probeerde zijn arm te strekken om het beest op zijn pols te zetten. Met zijn andere hand trok hij Céleste aan de arm, om haar te beduiden dat ze mee moest gaan. Koortsig zocht hij naar de andere dieren, die hij ook wilde meenemen, zoals dat gebruikelijk was. Terwijl de pastoor en de kraaien de gebeden verrichtten, merkte de jongen dat er nog warmte om hem was. En toen zijn hoofd op het kussen terugviel, ging hij in zijn droom op weg. Dacht hij met Céleste door de velden te hollen? Wie was het eerst bij het bos? De buizerd vloog voor hem uit. De hond sprong om hem heen. De adder lag in een knoop om zijn nek. De kat schoot zo nu en dan uit de struiken tevoorschijn. In het bos lagen ze bij een beek. Ze plukten bramen. De hond joeg alle kleine dieren op. Soms was het moeilijk de hond bij de kat vandaan te houden. En ook de adder deed zijn best. Ging al alleen op verkenning uit, rond het huis, maar kwam toch nog terug. De jongen vertelde Céleste honderduit. Vooral over zijn dieren. Hij wist alles over hun gedrag. Hij kende hun goede maar ook hun valse trekken. Hij wist de eigenschappen te onderscheiden die de natuur aan de beesten had meegegeven, zodat ze zich in stand konden houden. Want in werkelijkheid lag het niet in de aard van zijn beesten om van elkaar te houden. Alleen híj kon hen bij elkaar houden. Hij was de bindende kracht. Desnoods kon je een hond met een kat laten spelen. Maar een kat moest niks hebben van een buizerd. En de buizerd had de pest aan de hond. En de adder? Die had de pest aan allemaal. Céleste voelde aan wat de jongen meemaakte in zijn droom. Hij leek nu rustig. Soms leek het zelfs of er een lach op zijn gezicht doorbrak. Pastoor Joachim Andrades gebedsmachine liep stuk toen hij de bakker met een armvol verse broden naar buiten zag komen. Die geurden zo lekker dat het water hem in de mond liep. Bijna teleurgesteld zag hij hoe de bakker ze in zijn wagen laadde. Hij voelde hoe de eeuwige honger knaagde aan zijn pens.
Ton van Reen: Landverbeuren (44)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Alleen Céleste schrok. Ze liep door de hof van het café om de lege glazen bij de kaarters op te halen. De kreet sneed rauw door haar lijf. Werktuiglijk, alsof een onzichtbare hand haar voortduwde, liep ze het plein op. Waar ze stilstond, uit afkeer van de kraaien. Hoewel het haar even leek of haar benen niet vooruitkwamen, werd ze als door een magneet naar de jongen getrokken.
Struikelend over haar onwillige voeten naderde ze het ziekbed, waar de kraaien pogingen ondernamen haar bij het kind weg te houden. Alsof ze bang waren dat de cafémeid iets kwalijks op de jongen zou overbrengen. De adem van de duivel of iets dergelijks. Ze stelden zich in kordon rond het bed op, schouder aan schouder, de armen afwerend vooruit. Maar met al de kracht die haar verlangen haar ingaf, duwde Céleste de kraaien aan de kant. Knielde, om dichter bij de jongen te zijn, naast het bed. Greep zijn hand en luisterde naar zijn adem. De pastoor, half ontnuchterd door het zicht op de cafémeid, stond haar toe te blijven. Tot ergernis van de kraaien leek hij geen hinder van haar frivole aanwezigheid te hebben, ook al knipperde hij vreemd met zijn ogen en schuurde hij met zijn onderbuik tegen de opstaande rand van het bed om zijn steigerende geslacht in bedwang te houden. Hij haalde breed uit, sloeg een kruisteken in alle windrichtingen en ging krachtig verder met zijn gebed, waar niemand iets van verstond. De ogen naar de meidoorn en de hemel gericht om niet in verzoeking te worden gebracht door het zicht op Céleste, haar huid, haar borsten.
De kraaien, die begrepen dat ze die meid toch niet meer konden verjagen, zonken weer op hun knieën. Terwijl de pastoor zijn gebeden sprak, kwamen er zo nu en dan begrippen in hem bovendrijven die, anders dan de kerktaal, wel duidelijk verstaanbaar waren voor hen die naar hem luisterden. Zoals `wijn’, `superplie’ en `die verrekte hitte’. Geen van de kraaien begreep wat dat met de gebeden te maken had. De pastoor kende de gebeden der stervenden vanbuiten. Hij had immers al voor zoveel gelovigen, dood of levend, dit ritueel verricht. Het ene gebed na het andere ratelde hij volgens voorschrift af. Zonder zelfs maar na te denken over wat hij zei. Telkens als hij inhield om op adem te komen, grepen de kraaien hun kans hem te overstemmen en dreunden in koor een andere reeks gebeden op. Steeds harder. Omdat de pastoor hen niet eens leek te horen, probeerden ze steeds krachtiger boven zijn stem uit te komen. Want ook de kraaien kenden hun gebeden der stervenden uit hun hoofd. Ook zíj kenden hun rol. Toen ze dan ook in de gaten kregen dat de pastoor hen niet eens wilde horen, kweten ze zich van hun plicht zonder zich nog langer om de man te bekommeren. De priester leek energie te verliezen. Zijn stem liet hem in de steek en hij struikelde steeds vaker over zijn woorden. Hij had maar één wens in gedachten: terug naar zijn pastorie. In de veilige koelte. Tussen zijn gipsen en houten heiligen. Die lieten het wel eens afweten waar het hun plicht betrof, maar ze waren nooit zo lastig als dit stelletje fanatieke doodbidsters. Soms kwam de stem van de pastoor nog even opzetten, alsof hij poogde het stelletje kwezels tot de orde te roepen. Zo ontstond op het plein een godsdienstige orgie waarbij de deelnemers elkaar zo veel mogelijk trachtten weg te spelen, om een zo groot mogelijk aandeel te hebben in het naar de hemel bidden van de jongen. Een toevallige voorbijganger zou niet in de gaten hebben dat daar een kind op sterven lag. Hij zou denken dat een groepje reizende acteurs wat reclame stond te maken voor de komende voorstelling.
Ton van Reen: Landverbeuren (43)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Rakelings passeerde hij de bank waarop de vlooientemmer Jacob Ramesz lag. Die sliep zo vredig dat hij zich van het voorbijgaande gevaar niet bewust was. Dit alles gebeurde onder de verbaasde ogen van de twee oude vrouwen, die je alleen in het dorp aantrof wanneer er in de kerk iets te doen viel of wanneer de pastoor moest uitrukken voor een van zijn diensten.
Ze leken een fijne neus voor kerkelijke toestanden te hebben. Ze wisten maar al te goed dat hun gebedel afhankelijk was van de goedgeefse gevoelens die de religie bij tijd en wijle in de mensen wakker maakte. Ook nu waren ze er als de kippen bij om voor het sacrament der stervenden en voor de pastoor in het bijzonder in het stof te vallen, al begrepen ze niet waarom hij zo zwabberde. Andrade deelde een goedbedoelde tik met een van de ampullen uit op het hoofd van opoe Ramesz. Het oudje werd daar niet wakker van. Opoe Ramesz sliep te vast om ook maar iets van de tik te voelen. Haar zenuwen lieten haar in de steek. Pijn voelde ze niet meer. En als ze al wakker was geweest en enig idee zou hebben gehad van de nabijheid van pastoor Joachim Andrade, dan had ze hem wellicht groen, geel of vierkant gezien. Misschien niet dichtbij, maar op het dak van de kroeg, in de spoelbak, achter het raam van de slagerswinkel of bij het bed van de jongen, waar de pastoor eindelijk gearriveerd was. Hij kon zich nog net op tijd aan de bedrand vastgrijpen om niet over de jongen heen te vallen. De pastoor constateerde dat de krampen in het jongenslijf opgehouden waren. Althans voor het moment lag hij er rustig bij. Een mooie zieke in een mooi bed. Een ogenblik vroeg Andrade zich af waarom ze hem hadden gehaald. Zoals het kind daar lag, leek er nog alle tijd. Hij legde zijn hand op het hoofd van de jongen en boerde. Zó luid dat de kraaien er beduusd van waren en een ogenblik hun ogen neersloegen. Terwijl juist de jongen, gehinderd door de hand op zijn voorhoofd, op dit moment zijn ogen opende. In een waas zag hij de dronken pastoor aan zijn bed staan. Voor de jongen was het of hij de pastoor in een lachspiegel zag. Steeds veranderend. Dan weer met een dikke, dan weer met een dunne kop. Of heel lang uitgetrokken als een lint, zodat zijn hoofd ver boven de meidoorn uitstak en tot in de hemel reikte. Daarna leken de pastoor en de kraaien hun hoofden te verwisselen, alsof het knikkers waren die je zomaar kon ruilen. Veranderden ook van kleding. Van buik. Van benen. Een vrolijke kermis van halve mensen en ledematen rond het bed. Tot de mond van de pastoor uitgroeide tot een kolossale, vlees vermalende trechter binnen een kring van brokkelige tanden, waarachter een monster bewoog dat hard tegen de jongen leek te schreeuwen. Het brulde in een onverstaanbare taal. De jongen schrok er zo van dat hij een kreet uitsloeg. Waar echter niemand van opkeek. Hij had de laatste dagen al zoveel geschreeuwd.
Ton van Reen: Landverbeuren (42)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Hoofdstuk 7 – De middaghitte drukte loodzwaar op het plein en hield de mensen in bedwang, behalve de jongen, die zich niet om de rust van de kraaien bekommerde en luidkeels begon te gillen. De vrouwen waren verstoord omdat hij hen uit hun versuffing had gehaald, maar ze waren ook verontrust omdat zijn toestand weer verslechterde. Ze groepten rond hem samen en zagen dat hij in een toestand van kramp verkeerde. Zijn spieren leken hem uit elkaar te trekken, alsof hij gevierendeeld werd.
De kraaien rekenden erop dat het moment van sterven weldra aanbrak. Het had nu lang genoeg geduurd. De hele ochtend reeds hadden ze bij het bed zitten wachten. Stel je voor dat ze hier tot de avond moesten blijven rondhangen. Een hele dag naar de bliksem voor een kind op wie eigenlijk niemand van hen gesteld was. Een zoon van de timmerman bovendien, een kerel die minder om zijn zoon gaf dan om een kruik jenever. De kraaien waren het erover eens dat het in ieder geval hoog tijd werd om het kind de genade der stervenden te laten toedienen. Een van hen werd naar de pastorie gestuurd. Andrade moest al zijn energie bij elkaar rapen om zich aan zijn plicht te wijden. Nog half slapend kwam hij naar buiten. Voor driekwart in superplie. Daaronder ging hij, ondanks de middaghitte, in een wollen toog gehuld. In zijn handen droeg hij flesjes olie en wijwater. Om hem heen hing niet alleen de zaligmakende geur van kaarsen en wierook, waarvoor de mensen veel respect hadden, maar vooral de lucht van wijn. Desondanks zag hij er veelgeplaagd uit. Hij liet duidelijk zijn afkeer merken van dit kind, dat op het heetst van de dag te kennen gaf dat het ging sterven. Waarom niet vroeger of later? Waarom wachtte de jongen niet tot het wat koeler zou zijn? Het viel waarachtig niet mee bij deze hitte uit de koelte van de pastorie te worden gesleurd om een jongen bij te staan in zijn strijd met de dood. Nu de jongen toch echt dood leek te gaan, werd van de pastoor verwacht dat hij de ziel van het kind op weg zou helpen naar een andere wereld. In het gunstigste geval naar een betere. Of zelfs naar de hemel. Zijn lichaam zou in elk geval een eigen plekje op de achter de kerk gelegen dodenakker vinden. Tussen de groene linden, waar al hele generaties inwoners van Solde te ruste waren gelegd, in afwachting van het Laatste Oordeel. Joachim Andrade verwenste de kraaien. Niet omdat hij een hekel aan hen had, maar omdat ze hem uit zijn slaap hadden gehaald. Met die wijven had je altijd wat. En dat hele gedoe van het ontvangen der sacramenten der stervenden had maar weinig zin.
Hij, de pastoor zelf, had nooit enig positief resultaat gezien als gevolg van dit magische ritueel. En zo dat al het geval was geweest, bijvoorbeeld bij opoe Ramesz, die reeds een keer of drie op de drempel van de dood had gestaan, was het resultaat toch ook eigenlijk alleen maar negatief. Wat had dat mens eraan om in leven te blijven? Geen bal. Dat wijfje zat daar maar. Meer dood dan levend. Net een opgezet beest. Waarschijnlijk was ze telkens weer tot leven gekomen omdat ze voor de ontvangst van het sacrament grondig onder handen was genomen door de kraaien. Die hadden haar gewassen en verschoond, waardoor haar bloed weer sneller was gaan stromen. Meer dan de genademiddelen hadden water en zeep haar afgeleefde lijf weer tot leven gewekt. Met zijn kop rood van de drank en met het zweet op zijn voorhoofd struikelde de pastoor herhaaldelijk over de zoom van zijn toog. Met de grootste moeite hield hij de ampullen met olie en wijwater rechtop. Hij ging niet recht op het ziekbed toe, maar liep laverend als een dronken matroos.
Ton van Reen: Landverbeuren (41)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Ook de vier kaarters in de caféhof waren stil. Dat groepje dorstige mannen, de een wat grauwer dan de ander. Elke dag weer stonden ze tegenover elkaar in het strijdperk. De een met wat meer venijn dan de ander, de ander met verborgen kaarten in de hemdsmouwen. Ze waren op dit uur van de dag al zo dronken dat de kaarten als vanzelf tussen hun vingers weggleden.
Het spel stokte. Op hun stoelen bogen ze naar elkaar toe. Ze leken elkaar in de ogen te willen kijken, maar die waren al haast dicht. Alleen de pijpen hielden ze nog ferm in hun mond. Ze zogen eraan als kinderen aan de fles. Langzaam zakten hun hoofden op tafel. Naar elkaar toe, als jonge dieren in hun nest, die zich in hun slaap aan elkaar vasthielden. Nu het hele dorp leek te slapen, was Kaffa de laatste die wakker was. Hij had geen slaap. Hij gaf nooit aan slaap toe, enkel als hij het nodig vond. Dat was alleen ‘s nachts. Terwijl hij de laatste slok bier uit de fles dronk, zag hij dat de zon vormloos tegen een waterblauwe lucht stond. Hoekig. Alsof hij niet echt was, maar mooi was getekend door de kleine Irma Azurri, die hem zelf ook tegen de hemel had geplakt. De hitte werd ondraaglijk. Kaffa zweette hevig. Zijn huid jeukte, alsof hij onder de schurft zat. Hij kreeg de pest in. Tegen deze hitte kon hij zich niet verweren. Wat hem een machteloos gevoel gaf. Bovendien werkte dat hele slapende zootje op zijn zenuwen. Hij zag dit dorpsvolk te veel.
Nu ze allemaal sliepen, vond hij dat ze er nog beroerder uitzagen dan ze al waren. Nog eigenwijzer. Nog harder, met die verbeten trekken op hun gezichten. Hij stond op en liep een rondje om het plein. Zelfs de vogels hadden zich vanwege de hitte teruggetrokken. Kon je er anders tientallen tellen op het plein, nu was er niet één te zien. Terwijl Kaffa de schuur van Chile voorbijliep, zag hij de ezel van Elysee. Het dier stond in de volle zon, net of het er geen last van had. Van de waarzegger geen spoor. Had hij zich in zijn kamer teruggetrokken? Kaffa passeerde het bed. Zag de smalle handen van het kind, die zo blank als was op de beddensprei lagen. Het kind bewoog niet. Zo zag een stervende er dus uit, bleek en dun. De kraaien schoten op uit het gras en stelden zich afwerend op rond het bed. Ze bliezen woedend naar Kaffa, als opgewonden katten. Net of hij een besmettelijke ziekte had waartegen ze de jongen moesten beschermen.
Ton van Reen: Landverbeuren (40)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Meer dan er stiekem over denken, durfden ze echter niet. Kaffa wist dat hij het onderwerp van gesprek was. Hij kon zelfs af en toe zijn naam verstaan, hoewel hij niet veel opving van hetgeen ze over hem te vertellen hadden. Het deerde hem niet. Ze hadden het vaak over hem, daar was hij aan gewend. Aan hem maten de dorpelingen af hoe goed ze zelf wel waren. Hoe proper. Hoe rechtvaardig. Ze stalen niet, zoals Kaffa wel eens deed, omdat hij weinig verschil zag tussen mijn en dijn. Zij deden niet aan landloperij. En zij werkten.
Nee, het volk van Solde maakte zich niet schuldig aan vergrijpen tegen Gods geboden. Ze leefden precies zoals de kerk het hun opdroeg. Hoe simpeler, hoe beter. Ze hielden hun donkerste gedachten voor zich. Slikten hun begeerten in, al zouden ze er af en toe maar al te graag aan toe willen geven. Als ze de kans maar kregen. Eigenlijk haatte Kaffa het hele dorp. Hij wist dat hij hier nooit als een volwaardig lid van de gemeenschap zou worden beschouwd. Tot het einde van zijn dagen zou hij de dorpsgek blijven. Voor niks deugend. Net als Jacob Ramesz, die ook tot niets anders in staat was dan het spel met de vlooien, waardoor hij zo arm en mager als een kerkrat was gebleven. Terwijl de timmerman de laatste spijker in de kist joeg, viel het hem op dat Kaffa problemen had. Hij zag het aan het gezicht van de zwerver, dat op onweer stond. Dat deed hem goed. Het gaf hem wat genoegdoening voor de vernedering die hij de afgelopen ochtend had opgelopen. Hij voelde hoe de slaap zijn lijf overmande. Hij gaf er onmiddellijk aan toe. Liet de hamer uit de handen vallen, sleepte de kist in de schaduw van de meidoorn en ging erin liggen. In de naar vers hout geurende kist viel hij direct in slaap. De knieën wat opgetrokken, omdat de koffer te kort voor hem was. Een lelijke dode timmerman in een mooie ruwe kist. Als hij werkelijk dood was, zouden ze hem bij de knieën moeten afbreken om hem passend te maken voor dit houten kostuum. De boskat leek in de gaten te hebben dat de timmerman sliep. Ze doolde rond in de werkplaats, schoot door het achterhuis en sprong achter het gereedschap op de werkbank.
Hoewel het gevaarlijk voor haar was, leek ze blij weer thuis te zijn. De rust had zijn intrede gedaan in het dorp. Van de zieke jongen, wiens vader daar zo schunnig in de kist lag, verwachtten de kraaien dat ook híj voor enkele uurtjes het sterven zou vergeten. Al was het alleen maar om hun een beetje slaap te gunnen, tot de zon over zijn hoogste stand heen zou zijn. De jongen was wakker en rustig. Hij lag met open ogen en veel helderder dan voorheen naar de buizerd te kijken, het dier dat hem vanaf zijn plaats in de meidoorn in de gaten hield. Op het moment wachtend dat de jongen zou opstaan. Om met hem naar het bos te gaan. Samen op muizen te loeren. Konijnen te vangen. En eekhoorns op te jagen, van boom tot boom, tot ze vermoeid uit de kruinen konden worden geschud zodat ze voor het grijpen waren. Zo’n vogel! Hoe zou hij kunnen weten dat de jongen geen kans meer kreeg om nog ooit naar het bos te gaan, ook al leek hij op dit moment redelijk bij kennis te zijn. Al was hij dan nog niet dood, de morgen zou hij niet meer halen. Volgens de kraaien tenminste. En die konden het weten. Die hadden al bij vele stervenden de wacht gehouden. Ze konden zo om en nabij wel zeggen hoeveel uurtjes dit kind nog voor zich had. De jongen leek in slaap te vallen. Ook de buizerd was moe. Alsof zijn gedrag al aan de mensen was aangepast, sloot hij de ogen en vertrok voor korte tijd naar zijn eigen roofvogelhemel. Zijn jachtveld, waar muizen, kippen en konijnen zo voor het grijpen liepen. De kraaien, suf als de anderen, waren stil. Ze zaten tegen de hoeken van het bed of lagen gewoon op hun rug in het gras. Wie niet beter wist, zou denken dat het grote kinderen waren die zich godsgruwelijk verveelden.
Ton van Reen: Landverbeuren (39)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature