Ton van Reen: DE GEVANGENE XXVI (slot)
Ton van Reen
DE GEVANGENE XXVI (slot)
Ze liep haastig naar buiten. Het asvat van de familie F. lag om. Het was opengebarsten. Zou de asman tegen de vuilnisbak hebben getrapt? Zou hij daarom midden in de Libertystraat staan met zijn armen omhoog en naar lucht happend?
`Hé, asman!’ riep ze. `Er is geen verkeer in de Libertystraat! Auto’s hoef je niet tegen te houden en de processie is gisteren al langsgekomen.’
Had ze maar niet geroepen! Direct schaamde hij zich. Het had nergens op geleken. Ze had moeten weten dat de asman zich niets aantrok van het verkeer. Het niet nodig vond verkeer tegen te houden. De asman bleef staan, de armen in de lucht, en ging gewoon verder met zijn mond ademhalende bewegingen te maken.
Meneer Pesche, die net de straat uit liep en van plan was om te gaan eten in restaurant Varsgarten, dacht dat de asman naar hem zwaaide. Uitgelaten stak hij zijn scharrelhandjes in de lucht en zwaaide terug terwijl hij de deuren voorbijliep van de Uitdragerij van de Aangepaste Dood en de uitgeverij. Maar de asman zag hem niet. Ook trok hij zich niets aan van de man zonder rechterarm die de deur uit zijn huis had gebroken en bezeten met zijn afbouwhamer in de ene hand boven zijn hoofd zwaaiend de straat uit holde, of bijna was gestikt in de groene schemer van zijn cactushuis.
Het meisje stak pas de straat over toen ze zag dat Leo niet achter de ruit zat. In de gang van Leo’s huis overviel haar de angst. Ze holde de woonkamer binnen. Wat ze nooit had verwacht, was gebeurd. Leo was zijdelings uit zijn stoel gevallen, met zijn hoofd tegen de grond geslagen. Zijn schedel was gebarsten. De hersens waren uit de hersenpan gelopen.
Door het hele huis hing de lucht van bedorven voedsel.
Ze holde naar buiten, hoorde wat de asman schreeuwde. Hij schreeuwde niet als een vis. Hij schreeuwde tegen haar. Hij rende haar achterna, wilde haar slaan.
`Moordenares!’ riep hij. `Hoer! Jij hebt hem vermoord. Op de twintigste verjaardag die Leo achter zijn ruit vierde. Gisteren kwam je voor het eerst bij hem In de nacht nog wel. En tweemaal. Zijn hersenpan liep leeg. Ik begrijp je niet, slet. Je hebt toch zelf ook een eigen raam in de Libertystraat! Ga weg, hoer.’
Hij stond stil, draaide zich om. Ze zag dat hij de deur binnenging van de Uitdragerij van de Aangepaste Dood. Ze liep regelrecht naar de Tolsteeg.
`Ik kom hier wonen’, zei ze tegen de eerste de beste man die ze tegenkwam.
`Dat is best’, zei de man. `Je mag werken. Je kunt de toekomst voorspellen. Ik heb een tent en een glazen bol. Ik had nog geen meisje dat in de bol kan kijken.’
`Ik zal het proberen’, zei ze. Ze liep met de man mee.
Achter zijn huis stond een tent. Gekleurd zeil. Rood, oranje, groen. Dat vloekte. In de tent was een portaaltje met een voorhang. Achter het gordijn stonden een stoel en een tafel waarop een glazen bol lag.
`Je hoeft alleen maar in de bol te kijken’, zei de man. `De toekomst zie je vanzelf.’
`Het is goed’, zei ze.
`Kom’, zei de man. `We gaan in de deuropening zitten van mijn huis. De zon komt op. We werken nooit als de zon schijnt.’
Toen ze naast de man op de stoep zat, zag ze dat er kinderen speelden in de Tolsteeg.
Zou ik de taal van de kinderen en dieren nog ooit kunnen leren? dacht ze.
EINDE
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene