Or see the index
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
2
“Er was eens een meisje dat haar moeder nooit wilde helpen met de was ophangen of op de bleek leggen,” herhaalde grootmoeder. “Niet dat ze er te lui voor was, maar ze vond al dat gedoe van de was koken met Reckits Blauw voor een nog schonere schijn van witheid, het drogen aan de waslijn of op de bleek, waar de lakens lagen uitgespreid met vier roestige bakstenen op de hoeken om de wind voor de gek te houden, en het strijken met het strijkijzer vol gloeiende kooltjes alleen maar verlies van tijd.”
“Dat snap ik, al die wasbeurten is werk voor niks,” zei ik, vol bewondering voor de lange zin die ze zojuist had uitgesproken, waarin ik vier komma’s had geteld. Ik telde altijd de komma’s. Dat was makkelijk, want na elke komma ademde ze even in. Soms maakte ze zinnen die in een boek een paginagroot zouden zijn. Vierentwintig komma’s was de hoogste score. Zo’n lange zin had ik nog nooit gelezen, maar voor haar waren zo’n lange zinnen heel gewoon.
“Ja, vroeger was ze net als jij,” zei grootmoeder vrolijk. “Zij maakte van haar bed ook altijd een holletje, waarin ze hokte met de beesten die haar in haar dromen kwamen bezoeken.”
“Als ze zelf zo goed weet hoe kinderen zijn,” zei ik wat verbaasd, “waarom laat ze dan mijn bed niet met rust? Die lakens waren nog goed.”
“Moeders doen onverklaarbare dingen,” zei grootje. “Misschien willen ze zelf het kind zijn dat ze op schoot hebben. Toen ik nog een moeder was, deed ik ook vreemde dingen hoor. Toen dacht ik ook dat ik de baas was. Dacht je dat ik ooit naar mijn kinderen luisterde? Nee hoor. Zij moesten luisteren naar mij. Nu ik grootmoeder ben, snap ik weer hoe het voelde om kind te zijn. Nu begrijp ik weer dat je de mooiste avonturen van je leven in je bed beleeft.”
“Mijn moeder is gek,” zei ik. “Als mijn bed naar mijn beesten ruikt, haalt ze er de lakens af en moeten ze in de was. Gewoon idioot. En dan moet ik weer helemaal vooraan beginnen met de dieren en de marsmannetjes en de… de – ik heb u nog niet verteld dat ik vannacht van lilliputters heb gedroomd – mijn tent in te lokken. Ze houden niet van schone lakens die stinken naar stijfsel.”
“Precies, zo praatte je moeder vroeger ook,” zei grootje. “Ze was altijd bezig met andere dingen dan de karweitjes die ze moest doen in huis. Ze had veel tijd nodig voor zichzelf. Ze was een trots meisje. Misschien zeg ik dat verkeerd, maar ze was veel bezig met zichzelf. Ze stond vaak in de gang waar de spiegel hing, om naar zichzelf te kijken. Ze was trots op haar mooie gezichtje en haar lange donkere vlechten met strikken. Soms kamde ze uren haar haren.”
“Dat doet ze nog steeds,” zei ik.
“Gelukkig wel,” zei grootje.
Het was oorlog. Moeder bond de strijd aan met de wind die de stijve lakens probeerde weg te blazen in de richting van de boomgaard. Een windvlaag kreeg het witrozige laken van mijn zusje te pakken en hing het, als een verdwaalde grote vlieger, in een van de kale kersenbomen. Ze holde achter de lappen aan die ze, met twintig handen te weinig, onmachtig boven zich hield en die haar naar de bongerd trokken. Moeder greep paniekerig naar de lappen die ze nog een beetje vast had, kijkend naar het verwaaide laken in de boom, dat een beetje naar kersen kleurde omdat het vroeger misschien echt roze was geweest.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree.
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Ton van Reen
Ton van Reen
EEN NOG SCHONERE SCHIJN VAN WITHEID
Een winterverhaal
Het was lekker warm in de keuken van mijn grootmoeder, die toevallig ook onze keuken was, ik weet niet eens meer of wij bij háár woonden of zij bij óns. Het was vooral zo behaaglijk omdat er ijspegels van bijna een meter aan de dakrand zonder goot hingen, sprookjesachtig schitterend ijs. Doordat de zon erop stond, zag ik de kleuren erin leven. De ijspegels maakten van ons sobere huis een toverkasteeltje, vooral door de sprookjesachtige verhalen die mijn grootmoeder, het liefst met dit soort winterweer, aan ons vertelde. Vaak verhalen over de geheimen van de Peel, over de verborgen schatten in het Soemeer die je alleen met middernacht kunt vinden als je er zeker van bent dat je ziel zo wit is als een pas gewassen laken, of over de geest van de Romein die de gouden helm zoekt die hij in het moeras heeft verloren. Verhalen soms zo griezelig dat ik van spanning met mijn kont vast leek te vriezen aan mijn stoel. Stijf van spanning, bang dat ik door me te bewegen de hele sfeer in de keuken naar de maan zou helpen en de betovering van de vertelling zou verbreken.
Zo ging het meestal, maar elke dag was het een beetje anders.
“Er was eens een meisje dat haar moeder nooit wilde helpen met de was, met de was strijken, met de was ophangen,” zo begon grootje haar verhaal van vandaag. Misschien kwam ze tot dit verhaal door mijn moeder, haar dochter, die buiten bezig was met het wasgoed. Moeder haalde de stijf bevroren lakens, waaruit de dromen van drie jongens en een meisje waren weg gekookt, van de lijn. Helaas moest de wasbeurt worden overgedaan omdat een hoestbui van de schoorsteen van de steenfabriek een laagje roet over de schone lakens had gespreid, alsof de duivel eroverheen had geademd.
Mijn grootmoeder betrok de gebeurtenissen van het moment altijd in haar verhalen, dus toen ze vertelde over het ongehoorzame meisje dat haar moeder niet wilde helpen, keken we beiden tussen de ijspegels door naar mijn moeder die buiten in gevecht was met onwillige lakens die niet meer terugwilden naar onze jongensbedden en zich ijzig stijf hielden in hun verzet tegen een volgende gloeiende kookbeurt in de wasketel. Met over haar zomerschort een oude jas, die open hing door gebrek aan knopen, probeerde moeder de lakens die dreigden te breken van de draad te tillen. Fier, met wapperende haren in de wind, stond ze daar, kwaad omdat wij geen poot uitstaken om haar te helpen.
Grootmoeder en ik spanden vaker samen tegen moeder, vooral in een geval als dit, omdat het allemaal haar eigen schuld was. Grootmoeder had haar gewaarschuwd en wel tien keer gezegd dat het veel te koud was om de natte lakens buiten te hangen. En ik had haar gezegd dat ik het helemaal niet nodig vond dat de lakens werden gewassen omdat ik het juist lekker vond dat ze een beetje vies waren en naar mij roken als ik naar bed ging. Ik vond het helemaal geen lolletje om in de winterse slaapkamer tussen koude gesteven lakens te slapen, liever waren me de lakens die een beetje aanvoelden als mijn eigen vel, een huid die ook weinig zeep kon verdragen.
Het was wel spannend dat het verhaal dat grootmoeder nu begon te vertellen over mijn moeder ging en dat ik dat wat ik nu te horen kreeg eigenlijk niet mocht weten. Een kind hoorde niets te weten van de kwade streken van zijn ouders toen ze zelf nog kinderen waren. Maar grootmoeder lapte al dit soort wetten aan haar laars. Daarom vertelde ze het verhaal over een meisje dat niet wilde luisteren in de vorm van een sprookje, dat had ik wel door. Ik mocht het geloven of niet. Misschien snapte ik het nu nog niet, maar later wel.
Met de verhalen van grootmoeder kon het alle kanten op. Ze hield er vooral van om te vertellen over de mensen ‘die van ons waren’ maar die er toevallig niet bij waren, in ieder geval niet binnen gehoorafstand. Omdat wij twee alleen binnen waren en moeder buiten bezig was, was zij het onderwerp. Ik kende grootmoeder door en door. Straks als ik naar Jong Nederland was en zij alleen was met moeder, zou ze, zeker weten, het een en ander over mij vertellen. Soms deed ik of ik wegging en sloop even later op kousenvoeten door de achterdeur naar binnen. Het was altijd raak: dan had ze het over mij. Ik had haar betrapt, maar toch ging ik weg, omdat ik iets hoorde dat niet bedoeld was voor mijn oren. Mijn gedrag was tegen haar spelregels.
wordt vervolgd
Het verhaal Een nog schonere schijn van witheid van Ton van Reen werd uitgegeven op 26 februari 2012 in opdracht van De Bibliotheek Maas en Peel, ter gelegenheid van de heropening van de bibliotheek in Maasbree. Teksten uit het verhaal zijn aangebracht op glazen wanden. © Ton van Reen
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Reen, Ton van, Reen, Ton van
Nick J. Swarth
Mijn onsterfelijke lever
(een winterverhaal)
1. Het is geen broodje aap, boef.
Het is een straat die op de kaart staat, gewoon,
die je nooit neemt
(omdat je het niet waard bent
genomen te worden > BLING = KING
& YOU’RE A QUEEN!
Kom, til gerust de deken op, ik heb niets op mijn
onsterfelijke lever. De lucht is bruin, het denken
dief. Schrompel, Schram & Schrot.
Krostovič, heb je hier telefoon?
Nee, maar d’r is een cel om de hoek.
Ik ga even bellen. Als ie grappen uithaalt, schieten.
O.K. Nick.
You must be 18+ to read this poem.
If you are not 18+ please close your eyes.
2. Koppen freest de kou,
een heer van sneeuw, sneeuwsoldaatjes, verstoken
van buit.
Schrompel, Schram & Schrot, Ave, Ade (van
de opmerkelijkste mummies zijn er enkele bij toeval
toeval geconserveerd
Niemand bewaakte de maag
Niemand hield de darmen vast
Niemand hield een oogje op de longen
Niemand woog het hart, de onsterfelijke lever
Geen barst, geen biet, geen zier
snars noch sikkepit, moer noch fluit.
Verse maden
haalt de visser
uit de muur 24/7 om de hoek bij de dierenspeciaalzaak
O GEKKIE
JE BEKKIE
EEN STEKKIE VAN STEEN!
3. Zum Korken, overgeleverd aan koffie & brein. Helen
clandestien. Op het scherm een gier, geluidloos een buik
vlies doordringend.
O, die, ja, die. Die, die lag een dag voor pampus,
kop in de kattenbak, benen wijd
(op z’n Mexicaans, meneer, uit de hand, meneer
knalden de knapen een kapitaal aan pijlen de lucht in &
bestookten elkaar met rotjes, daarna), ‘s anderendaags
het beesten
een kreng
dat nekloos ploegde door de vorstkorst
& in de Obstquelle
kleumend foerageerde
tussen voor het doordraaien
behoed fruit DRIE mango’s voor EEN enkele euro!
Productinformatie uit den boze
in het buisverlichte kot. Alle appels heten er ‘appel’
alle peren ‘peer’
alle aardappelen ‘aardappel’
en als ze pijn zouden verkopen heette het simpelweg
‘pijn’, alle pijn, ook de lekkere. Met een beetje geluk
heb je er een koopje aan, in het andere geval keil je
de zak in de container
& ga je morgen weer. Schrompel, Schram & Schrot.
Nick J. Swarth poetry & prose
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Archive S-T, Nick J. Swarth, Swarth, Nick J.
Ton van Kempen photos:
Winter (December 21, 2010)
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Ton van Kempen Photos
Ton van Kempen photos:
Winter (December 20, 2010)
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Ton van Kempen Photos
George Meredith
(1828 – 1909)
Winter Heavens
Sharp is the night, but stars with frost alive
Leap off the rim of earth across the dome.
It is a night to make the heavens our home
More than the nest whereto apace we strive.
Lengths down our road each fir-tree seems a hive,
In swarms outrushing from the golden comb.
They waken waves of thoughts that burst to foam:
The living throb in me, the dead revive.
Yon mantle clothes us: there, past mortal breath,
Life glistens on the river of the death.
It folds us, flesh and dust; and have we knelt,
Or never knelt, or eyed as kine the springs
Of radiance, the radiance enrings:
And this is the soul’s haven to have felt.
Photos: Hans Hermans 2010 – Natuurdagboek November 2010
Poem: George Meredith
kempis.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Hans Hermans Photos, Meredith, George
Peter Goires photos
Dutch landscapes: Winter
kempis poetry magazine 2010
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Peter Goires Photos
Johann Wolfgang von Goethe
(1749–1832)
Natur und Kunst, sie scheinen sich zu fliehen …
Natur und Kunst, sie scheinen sich zu fliehen
Und haben sich, eh man es denkt, gefunden;
Der Widerwille ist auch mir verschwunden,
Und beide scheinen gleich mich anzuziehen.
Es gilt wohl nur ein redliches Bemühen!
Und wenn wir erst in abgemeßnen Stunden
Mit Geist und Fleiß uns an die Kunst gebunden,
Mag frei Natur im Herzen wieder glühen.
So ist’s mit aller Bildung auch beschaffen:
Vergebens werden ungebundne Geister
Nach der Vollendung reiner Höhe streben.
Wer Großes will, muß sich zusammenraffen;
In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister,
Und das Gesetz nur kann uns Freiheit geben.
Photos: Ton van Kempen
Poem: Johann Wolfgang von Goethe
kempis poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Goethe, Johann Wolfgang von, Ton van Kempen Photos
William Butler Yeats
(1865-1939)
Mad As The Mist And Snow
Bolt and bar the shutter,
For the foul winds blow:
Our minds are at their best this night,
And I seem to know
That everything outside us is
Mad as the mist and snow.
Horace there by Homer stands,
Plato stands below,
And here is Tully’s open page.
How many years ago
Were you and I unlettered lads
Mad as the mist and snow?
You ask what makes me sigh, old friend,
What makes me shudder so?
I shudder and I sigh to think
That even Cicero
And many-minded Homer were
Mad as the mist and snow.
Winter (2) 2010
Photos: Ton van Kempen
Poem: W.B. Yeats
fleursdumal.nl magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Ton van Kempen Photos, Yeats, William Butler
Henry Wadsworth Longfellow
(1807-1882)
The Cross of Snow
IIn the long, sleepless watches of the night,
A gentle face — the face of one long dead —
Looks at me from the wall, where round its head
The night-lamp casts a halo of pale light.
Here in this room she died; and soul more white
Never through martyrdom of fire was led
To its repose; nor can in books be read
The legend of a life more benedight.
There is a mountain in the distant West
That, sun-defying, in its deep ravines
Displays a cross of snow upon its side.
Such is the cross I wear upon my breast
These eighteen years, through all the changingscenes
And seasons, changeless since the day she died.
Winter 2010
Photos: Ton van kempen
Poem: H.W. Longfellow
fleursdumal.nl poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Dutch Landscapes, Longfellow, Henry Wadsworth, Ton van Kempen Photos
William Morris
(1834-1896)
Meeting in Winter
Winter in the world it is,
Round about the unhoped kiss
Whose dream I long have sorrowed o’er;
Round about the longing sore,
That the touch of thee shall turn
Into joy too deep to burn.
Round thine eyes and round thy mouth
Passeth no murmur of the south,
When my lips a little while
Leave thy quivering tender smile,
As we twain, hand holding hand,
Once again together stand.
Sweet is that, as all is sweet;
For the white drift shalt thou meet,
Kind and cold-cheeked and mine own,
Wrapped about with deep-furred gown
In the broad-wheeled chariot:
Then the north shall spare us not;
The wide-reaching waste of snow
Wilder, lonelier yet shall grow
As the reddened sun falls down.
But the warders of the town,
When they flash the torches out
O’er the snow amid their doubt,
And their eyes at last behold
Thy red-litten hair of gold;
Shall they open, or in fear
Cry, “Alas! What cometh here?
Whence hath come this Heavenly
To tell of all the world undone?”
They shall open, and we shall see
The long street litten scantily
By the long stream of light before
The guest-hall’s half-open door;
And our horses’ bells shall cease
As we reach the place of peace;
Thou shalt tremble, as at last
The worn threshold is o’er-past,
And the fire-light blindeth thee:
Trembling shalt thou cling to me
As the sleepy merchants stare
At thy cold hands slim and fair,
Thy soft eyes and happy lips
Worth all lading of their ships.
O my love, how sweet and sweet
That first kissing of thy feet,
When the fire is sunk alow,
And the hall made empty now
Groweth solemn, dim and vast!
O my love, the night shall last
Longer than men tell thereof
Laden with our lonely love!
William Morris poetry
kempis poetry magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Archive M-N, Morris, William
E u g e n e M a r a i s
(1871-1936)
W i n t e r n a g
O koud is die windjie
en skraal.
En blink in die dof-lig
en kaal,
so wyd as die Heer se genade,
lê die velde in sterlig en skade.
En hoog in die rande,
versprei in die brande,
is die grassaad aan roere
soos winkende hande.
O treurig die wysie
op die ooswind se maat,
soos die lied van ‘n meisie
in haar liefde verlaat.
In elk grashalm se vou
blink ‘n druppel van dou,
en vinnig verbleik dit
tot ryp in die kou!
Eugene Marais Gedigte
fleursdumal.nl magazine
More in: 4SEASONS#Winter, Archive M-N, Eugène Marais, Marais, Eugène
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature