MULTATULI: Idee Nr. 78
Multatuli
(1820-1887)
Ideën (7 delen, 1862-1877)
Idee Nr. 78
Twee personen die pas gestorven waren, ontmoetten elkaar. Voor hun sterven hadden ze veel getwist over “zyn” of “niet zyn”.
De wyze — de weter — zei: ‘Welnu, had ik niet gelyk? Ge ziet, we zyn er. Dat vervelende citaat uit Hamlet heeft afgedaan.’
De onwetende, die generaal geweest was, scheen geen lust te hebben in diskussie. Althans hy antwoordde niet op de uitnodiging tot voortzetten van de stryd die afgebroken was door de dood. Ik gis dat hy ‘t doelloos vond, en beneden de waardigheid van onsterfelyken, vooral nu ‘t niet langer te doen was om waarheid — dit was tot weerzyds genoegen uitgewezen in z’n nadeel — maar over de prioriteit van het vinden dier waarheid. Hierin scheen de gewezen generaal geen belang te stellen.
Maar wél was hy verdrietig over ‘t verlies van z’n laatste veldslag.
‘Verbeeld u, vriend onsterfelyke, ik was gewond. Men bracht me in een kamer en te bed. Ik lag de ganse dag te ylen, en kon geen bevelen geven.
Maar ‘s avends werd m’n geest helder. Ik liet my de kaarten van de situatie voorleggen, bestudeerde positiën, sterkte, snelheid van beweging. Ik gaf orders, en zond m’n adjudanten rechts en links. Dát korps moest hierlangs…’t andere daarheen… men zou de vyand aantreffen op dát punt… zie!’
En met onsterflyke vinger wees hy ‘n punt aan op de kleine aarde.
‘Welnu, werden uw bevelen niet goed uitgevoerd?’
‘Ja… maar… luister! Na alles te hebben geregeld, sliep ik in. ‘s Nachts werd ik wakker. Myn wakers hadden my alleen gelaten, vertrouwende op m’n gerusten slaap. Ik hoorde niets dan ‘t eentonig stappen van de schildwacht, onder m’n venster…’
‘Wat is dat… ‘n schildwacht?’
‘Definitiën zyn moeielyk. Nadenkende over myn bevelen, bedacht ik dat er iets verzuimd was. De kolonel P… kent ge die?
‘Is-i dood?’
‘Ik weet niet…’
‘Levenden ken ik niet.’
‘Dat ‘s waar… ik vergat dat we dood zyn. Ik ken hem ook niet meer. Maar toen scheen ik hem te kennen.
Welnu, ik bedacht dat P. misschien te laat zou komen met z’n kolonne, als ik niet spoedig… “Hoe laat is ‘t?” riep ik met schrik.
‘Hoe laat? … Schrik?… wat is dat?’
‘Definitiën zyn moeielyk. Laat of vroeg is iets van tyd…’
‘Wat is dat… tyd?’
‘Dat weet ik niet meer, maar val me niet telkens in de rede. Ik wil u vertellen, waarom ik zo
verdrietig hier ben aangekomen. Ik riep “Hoe laat is ‘t?”
Niemand antwoordde.
Ik hoorde maar altyd door dat eentonige stappen van den schildwacht, en riep nog eens: ”Hoe laat is ‘t?” zo luid ik kon.
Maar opstaan kon ik niet. Ik was zwaar gewond, en kon ‘t hoofd niet keren naar de pendule. Die wond aan de hals…’
‘Ik zie uw wond niet, en uw hals niet.’
‘ ‘t Is waar, we hebben geen hals hier, en geen wonden. Dat moet wennen. Maar toen had ik een hals, en aan die hals een wond die me belette te zien hoe laat het was. Ik riep weer: “Hoe laat is ‘t?” Geen antwoord.
Maar ik hoorde altyd de tred van die schildwacht.
En ik hoorde hem hoesten, ja, ik hoorde z’n ademhaling Maar als ik riep: ”hoe laat is ‘t?” hoorde hy my niet. Dit ergerde my, maar ik begreep het wel. Die schildwacht was pas rekruut geweest, en had de stiptheid van iemand die iets weet, maar die ‘t nog niet lang weet: hy mocht niet spreken op z’n post. Wist ge dat? ‘
‘Neen, ik was spreker van beroep, en heb dus wel eens gezwegen op myn post, waar ‘t spreken plicht was. En toch ben ik hier!’
‘Nu, myn schildwacht komt zéker hier. Hy deed zyn plicht met rekrutige domheid. Ik riep… ik riep!
Ach, altyd te vergeefs !
Ik kreeg de koorts van ergernis. De volgende morgen kwam men my berichten dat de slag verloren was, omdat kolonel P. te laat was gekomen.
“En, zeiden velen — die nooit ‘n slag verloren, omdat ze nooit slag leverden — ‘t zou anders afgelopen zyn, als Generaal X heden nacht vóór vier uren een estafette had gezonden.”
De domme kwaadaardigheid…’
‘Wat is dat?’
‘Definitiën zyn moeielyk. Val me niet in de rede. De kwaadaardige domheid redeneerde ditmaal juist. Het was wáár! Inderdaad, als ik die nacht een estafette had gezonden…!
Begryp eens hoe verdrietig ik was
Terstond na ‘t bericht van de verloren slag, liet een der manschappen verzoeken by my toegelaten te worden. Men liet hem binnen:
“Generaal, ik ben de schildwacht die op post stond onder uw venster, deze nacht van twee tot vier.”
“Hm!…” zei ik.
“Generaal, ‘t was half drie.”
“O God, riep ik, waarom dat niet eerder gezegd toen ‘t weten my nodig was! “
Daarop ben ik gestorven.
Multatuli Ideën
kempis poetry magazine
More in: Archive M-N, DICTIONARY OF IDEAS, Multatuli, Multatuli