Ton van Reen: Het diepste blauw (101). Een roman als feuilleton
Mels is ziek van eenzaamheid. Tijger en Thija hebben diepe gaten in zijn hoofd achtergelaten. En grootvader Bernhard kan hem niet troosten, al vertelt hij nog zulke mooie verhalen. Zijn hoofd wil geen verhalen meer horen. Zelfs zijn moeder kan hem niet troosten, terwijl ze heel goed begrijpt wat er in hem omgaat.
Maar zijn vader vindt hem een mietje omdat hij zo lang verdriet heeft over een meisje.
`Het land zit vol meisjes’, zegt zijn vader. `En stuk voor stuk zijn ze mooier dan dat spichtige ding. Je wordt nog honderd keer verliefd.’ Hij kan zijn vader wel vermoorden.
Lusteloos zit hij in de boot en kijkt in het dode, zwarte water van de Wijer. Hij snapt niet dat ze hier vroeger zulke vette, blinkende vissen hebben gevangen. Zilveren forellen met roze buiken. Het is nu al meer dan een week geleden dat Thija vertrokken is en nog steeds heeft ze geen brief gestuurd.
Met moeite roeit hij naar de brug, maar de boot is veel zwaarder dan vroeger en loopt steeds aan de grond. Elke keer als hij, tot aan de knieën in het water, de boot vlot moet duwen, zou hij het liefst gillend naar het andere eind van de wereld rennen. Wat heb je aan een boot als je er helemaal alleen in zit en niet weet waar je naartoe wilt varen?
Eindelijk is hij bij de brug. Lizet van het café hangt over de reling. Hij ziet haar pas als hij de boot vastlegt en op de wal wil springen.
`Wíj hebben een echte boot’, zegt Lizet.
`Krijg de pest met je boot’, wil hij roepen, maar hij doet het niet.
`Mijn vader heeft een motorboot gekocht. Zondag gaan we varen. Je mag mee als je wilt.’
`Als ik niks te doen heb’, zegt Mels, maar hij weet nu al dat hij niet mee wil.
`Er is nooit wat te doen op zondag’, zegt Lizet.
Mels weet dat ze gelijk heeft. Dat heeft hij afgelopen zondag voor het eerst gemerkt. Toen was Thija pas één dag weg. Toen Tijger er nog was, gingen ze met z’n drieën roeien, schaatsen, of eekhoorns vangen. Op zondagen reisden ze naar China op de woorden van Thija. De zondagen waren veel te kort. Maar aan de eerste zondag waarop hij alleen was, kwam geen einde.
Hij wordt al ziek als hij denkt aan de komende zondag.
`Verdomme!’ Hij schreeuwt het uit.
`Praat je vaak in jezelf?’ vraagt Lizet.
`Hoezo?’
`Je vloekt tegen jezelf.’
`Die rotboot. Het is meer duwen dan varen.’
`Ga toch mee, zondag. Dan zie je pas een echte boot. Met een kajuit.’
`Goed, ik ga mee.’ Hij zegt het omdat hij bang is voor de komende zondag. Hij kan niet tegen een zwarte zondag, waarop alle bomen zwart zijn en het riet zwart is en hij niet eens bij zijn grootvader Bernhard kan zijn omdat alles in zijn huis zwart, morsdood en leeg is.
`We vertrekken om acht uur, met de auto.’
`Niet met de boot?’
`Je denkt toch niet dat we met een motorboot op de Wijer gaan varen. Zo’n roestbeek. We hebben de boot op de Maas liggen.’
Mels heeft al spijt van zijn belofte.
Ton van Reen: Het diepste blauw (101)
wordt vervolgd
• fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van