Ton van Reen: Het diepste blauw (100). Een roman als feuilleton
Wel honderd keer is hij naar Rotterdam gereisd, op zoek naar Thija. Een paar keer per jaar. Hij heeft zich nooit los kunnen maken van de Wijer en de boottochtjes met Tijger en Thija. Die herinneringen zijn z’n intiemste bezit. Als een schatbewaarder is hij bij de Wijer blijven wonen.
In Rotterdam heeft hij geen spoor van haar gevonden. Zijn hele leven is hij op zoek geweest naar een schim. Natuurlijk was ze anders geworden. Natuurlijk was ze net zo oud als hij en moest hij haar niet zoeken tussen de kinderen die op straat speelden, maar tussen de vrouwen in de winkels, in de trams, in de restaurants, in de opiumkitten. Bij alle vrouwen keek hij naar de knieën, op zoek naar het roze mondje op de rechterknie, maar hij vond het nooit terug. Vaak had hij er zich belachelijk door gemaakt.
En haar vader? Hij had er vaak over gesproken met de heer Wong Lun Hing, die een hotelletje had waar hij altijd had overnacht. De heer Wong had overal navraag gedaan in de Chinese gemeenschap, maar geen spoor gevonden van een Lacoste die getrouwd was met een Chinese. De enige Lacoste die ze hadden kunnen ontdekken was een Fransman geweest, die een theeplantage had gehad in China en die, al wat ouder, toen hij zijn plantage aan de communisten had verloren, in Rotterdam was gaan wonen en een handel in thee had opgezet. Een thee-imperium dat handelde over de hele wereld. Hij woonde in Rotterdam en had een zoon. Navraag bij hem had niets opgeleverd.
Tot Wong Lun Hing op zekere dag had geopperd dat die heren van de thee er in hun goede tijden in China meestal bijzitten op na hielden. Buitenvrouwen. Had Lacoste zo’n buitenvrouw laten overkomen en haar ver weg van Rotterdam in een huis gezet waar hij haar af en toe bezocht?
Op eigen houtje was Mels achter Lacoste aangegaan, maar op het adres dat Wong Lun Hing had achterhaald, woonde iemand anders, iemand die alleen maar wist dat hij het huis had gekocht van een makelaar, die het te koop had aangeboden omdat de vorige eigenaar was gestorven, waarna zijn weduwe met onbekende bestemming was vertrokken.
Een dood spoor, maar wel een spoor dat veel onrust in hem had gewekt.
In een paar kranten had hij een oproep geplaatst aan Thija Lacoste, ondertekend met Mels Gommans. Nooit had hij er iets op gehoord.
Door al zijn zoektochten had hij de stad Rotterdam leren kennen. De havens, die jaar na jaar veranderden. De straten die nooit hetzelfde waren. De mensen van wie hij zich nooit een gezicht herinnerde, maar wel het rumoer dat ze maakten. De hoerenbuurt. Chinese meisjes bij de vleet. Matrozenhoeren die spaarden voor een eigen zaak, een eigen bordeel.
Telkens was hij teleurgesteld teruggekomen uit Rotterdam. Thuis was zijn eerste gang steeds naar de Wijer, waar de boot lag te verrotten in het riet. Na jaren restte er niet meer van dan het rondhout van de boeg. Hij nam het mee naar huis en bewaarde het op zolder. De laatste tastbare herinnering aan Tijger en Thija.
Sinds hij in de rolstoel zit, is hij niet meer in Rotterdam geweest.
Ton van Reen: Het diepste blauw (100)
wordt vervolgd
•fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van