Ton van Reen: Het diepste blauw (099). Een roman als feuilleton
Thija komt buiten met haar reistas. Ze heeft een mantelpakje aan, lichtgrijs, rood afgebiesd. Ze ziet eruit als een dochter van een deftige familie, die naar kostschool vertrekt. Ze heeft een strik in het haar, net als op zondag wanneer ze naar de kerk gaat.
Ze zet de reistas op de grond en gaat erop zitten. Haar onmogelijk lange rok hangt op het trottoir, zodat ze hem wat op moet trekken.
Mels gaat op de stoep zitten, aan de andere kant van de straat, want hij is ontzettend boos.
Thija vijlt haar nagels.
`Hou op met dat gedoe’, zegt hij boos.
`Ik schrijf je toch’, zegt Thija. `Ik vergeet je echt niet.’
`Weet je nu waar je gaat wonen?’
`Rotterdam, dat zei ik toch. Ik schrijf je volgende week al. Elke week schrijf ik.’
Er rijdt een auto door de straat, langzaam. Passeert hen. Even is ze uit zijn ogen weg. Dat even doet al pijn.
`Ik heb een cadeau voor je.’
`Wat is het?’ vraagt hij.
`Kom het maar halen.’
`Je moet het me brengen.’
Blijkbaar hoort ze aan zijn toon dat hij niet toe zal geven, zeker niet nu hij zo geweldig boos is over het afscheid. Ze staat op en steekt de straat over. De rok hangt bijna op haar schoenen. De neuzen glimmen.
Uit haar reistas pakt ze een doosje, met een lint eromheen.
`Je mag het pas uitpakken als ik weg ben.’
`Goed.’
Hij neemt het pakje aan en steekt het in zijn zak.
Ze komt naast hem zitten. Even is het alsof er niets aan de hand is, alsof ze een spelletje gaan doen dat de hele dag zal duren. Zoals ze het zo vaak gedaan hebben. Raden waar je naar kijkt. De stemmen van voorbijgangers nadoen. Of gewoon verhalen vertellen.
Haar moeder komt buiten en zet een paar dozen met huisraad op de stoep.
`Nemen jullie niet alles mee?’
`De koffers worden later opgehaald. Ze zijn nooit uitgepakt. Eigenlijk hebben we er niets van nodig. Voorlopig gaan we in een hotel wonen, tot we een huis hebben gevonden.’
Ze slaat een arm om hem heen. Hij voelt hoe warm haar arm is, ook al is die nog zo dun. Haar huid is van zijde.
`Ik wil liever blijven’, zegt ze. `Ik vind het net zo erg als jij. Maar het kan niet. Als je ouders verhuizen, moet je mee.’
Een auto rijdt voor en stopt voor haar deur. Thija’s vader stapt uit. Mels heeft hem nog nooit gezien. Hij schrikt een beetje van hem. Het is een oudere, forse en grijze man. Niet veel jonger dan zijn grootvader. Niet de vader die hij had verwacht. De man groet hem niet, hij kijkt gewoon over hem heen. Het is een man die het druk heeft, dat kun je zo aan hem zien. Daarom neemt hij hen nu mee naar Rotterdam, om hen vaker te zien. Mels snapt het, maar het is niet eerlijk.
Haar vader laadt de dozen in de achterbak en klopt het stof van zijn handen.
Mels voelt de tranen langs zijn wangen lopen.
`Niet doen’, zegt ze. `Ik schrijf je toch. Ik schrijf je alles wat ik nog over China weet.’
`Je gaat naar Rotterdam!’
`Kom op, we hebben weinig tijd’, zegt haar moeder. `Je moet nu afscheid nemen.’ Ze strijkt Mels over het haar en loopt naar de auto.
`Nou, ik moet gaan.’ Thija staat op en geeft hem een kus.
Door zijn tranen heen ziet Mels haar in de auto stappen. Hij ziet hoe die stomme rok van haar even blijft haken. Ze valt bijna de auto in. Als hij een pistool had zou hij haar vader doodschieten. Maar misschien ook niet. Hij weet het niet. Hij is verlamd. Hij zou niet eens kunnen schieten.
De auto rijdt de straat uit. Ze zwaait. Hij wil terugzwaaien, maar het gaat niet. Hij is versteend. Het liefst was hij dood.
Pas als de auto al een uur weg is, of misschien wel twee uur, gaat hij naar huis.
Op zijn kamer pakt hij het cadeautje uit. Het is papier over papier. Laag na laag. Het pakje wordt steeds kleiner. Ten slotte blijft er een klein velletje van een kladblok over.
`Misschien gaan we zo ver weg dat ik je nooit meer zal zien’, leest hij. `We blijven maar even in Rotterdam. Een paar dagen, of een paar weken. Dan vertrekken we naar China, waar mijn vader op een theeplantage gaat werken. Ik weet niet eens in welk China. Hij zegt er niets over tegen mij, maar ik denk dat hij Formosa bedoelt. Meer weet ik er ook niet van. Misschien kom ik later naar Nederland terug, om te studeren. Ik moest dit opschrijven, want ik kon het je niet vertellen omdat ik zelf niet wil dat het gebeurt. Ik wil niet zonder jou naar China. Maar ook al zou ik je nooit meer zien, je moet weten dat ik altijd net zo veel van jou zal houden als van Tijger. Thija.’
Liggend op bed perst hij zijn hoofd zo vast in het kussen dat alles zwart wordt. Hij wil net zo dood zijn als Tijger.
Ton van Reen: Het diepste blauw (099)
wordt vervolgd
• fleursdumal.nl magazine
More in: - Book News, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van