Ton van Reen: Het diepste blauw (066). Een roman als feuilleton
Hij hoort stemmen. Hij kijkt om en ziet zijn dochter bij de winkel van de slager. Half in de deur, half in de winkel, staat ze te lachen. Elke dag gaat ze naar Kemp, alleen maar voor zijn praatjes en voor een onsje van dit en een stukje van dat.
Hoe het leven gelopen is. Niet Kemp maar Mels is met Lizet getrouwd, gewoon omdat ze zwanger was na een avond vrijen. Zwanger uit balorigheid. Hij was in de val gelopen die Lizet voor hem had gezet. Ze had zijn hulp ingeroepen tegen Kemp, die haar altijd achternaliep. Na een feestavond had ze hem gevraagd om haar naar huis te brengen, om Kemp te ontmoedigen. Hij had zich laten aanhalen. De hele nacht hadden ze gevreeën, op de zolder van de watermolen, op de jutemeelzakken.
Dat zijn dochter het zo goed kan vinden met haar schoonvader Kemp ziet hij als een straf. Haar lach klinkt door de straat. Hij hoort hoe ze de weg oversteekt, terug naar huis. Haar hakken klikken op de keien. Een deur slaat dicht. Het is weer stil.
Dat uitgerekend zijn dochter trouwde met de zoon van Kemp!
Kemp zwaait naar hem. Verdomd, nu moet hij nog terugzwaaien ook.
`Jammer’, roept Kemp, zijn handen als een toeter voor de mond. `Ik kan de winkel niet sluiten voor een lezing. Ik weet trouwens net zo veel over vroeger als jij.’
Mels reageert niet. Kemp liegt. Hij is nooit zijn winkel uit geweest. De mannen van het dorp werkten in de fabriek. Allemaal. Kemp weet niet hoe het er in de fabriek aan toeging. Hij kan nooit zoveel weten als Mels, die de administratie van de fabriek heeft gedaan en de salarissen heeft betaald. Hij weet wat de vrouwen uit te geven hadden. Thuis heeft hij de hele boekhouding, waarin hij zelfs het leven na kan gaan van de eerste generatie arbeiders in de watermolen. Hij kan zich met recht de chroniqueur van het dorp noemen. Wat weet zo’n Kemp meer dan wat gepraat over de kwaliteit van het vlees? Waarover praten ze in een slagerswinkel? Vertellen die vrouwen aan Kemp alles? Over hun haar dat anders moet? Over hun kerel die hen slaat? Leggen ze hun hele ziel en zaligheid bij Kemp op het hakblok?
Misschien heeft Kemp ook een beetje gelijk. De vrouwen hebben een andere geschiedenis. De meesten werkten nooit langer dan een paar jaar in de fabriek, tot ze trouwden of zwanger werden. Kemp kent de vrouwen beter, ook al kent hij ze alleen maar uit zijn winkel. De geschiedenis van de vrouwen is een heel andere dorpsgeschiedenis. Als zij er een boek over zouden schrijven, zou de geschiedenis van de fabriek maar van ondergeschikt belang zijn.
Hij rijdt naar het café. De deur gaat open. Koen, de kastelein, gaapt naar buiten en raapt de krant van de deurmat.
`Koffie?’ roept hij naar Mels.
Binnen hangt de zoetige lucht van verschaald bier en van verse koffie. Koen heeft pas een moderne espressomachine gekocht. Koffie uit Italië. Het hele café ruikt naar Rome. Koffie zoals hij die vroeger op vakantie in Italië dronk, als hij daar kampeerde. Als Lizet en de kleine nog sliepen. Zes, zeven uur in de ochtend, zo vroeg al liep hij van de camping naar het dorp. Zalig, dat gevoel van lopen. Het knisperen van het grind onder zijn schoenen. Benen die synchroon bewogen. Sterke benen. Voeten die konden kijken en feilloos de bulten en stenen vermeden. In Italië heeft hij de vreugde van het lopen geleerd. Lopen als zintuig. In het dorpscafé hadden ze daar toen al een espressoapparaat. Zo vroeg was daar al volk. Oudere mannen die witte wijn dronken, om zeven uur in de ochtend. Jonge mannen die vier, vijf kopjes espresso achter elkaar dronken om klaarheid in hun ogen te krijgen.
Hijzelf werd dromerig van de espresso. Ochtendcognac noemde hij het. En er was muziek. Plaatjes die alleen ‘s ochtends vroeg in koffiezaken werden gedraaid. Rita Ketty, met haar stem vol heimwee. En er werden kranten gelezen, waar de inkt nog van plakte. Foto’s van vermoorde hoeren in achtertuintjes van nette mensen. Ongelukken op de autostrada. Een Fiat 600 op de kop achter de vangrail met daarnaast dode kinderen in het gras. Bloed in zwart-wit. En dáárnaast een foto van een Mariaverschijning in Palermo, in scène gezet, want Maria toonde zich alleen aan de zieneres, een oude dame met dweperige ogen die heiligheid afsmeekten. En ook de stigmata van pater Pio waren weer gaan bloeden. De wonden van Christus, de nagels in handen en voeten, de doorns van de doornenkroon. Italië was altijd heftig. Pagina één droop altijd van het bloed.
Zwevend op espressogeuren en een veel te vroeg gedronken witte wijn, ging hij terug naar de tent en bereidde het ontbijt. Ingetogen, wakker maar dromend. Vergevingsgezind. Zolang ze sliepen, hoorden ze bij hem. Zolang ze stil waren, hield hij van hun aanwezigheid. De ochtend was intiem, totdat ze wakker werden en alles weer gewoon was. Gewoon een gezin dat zich aan de regels van de dag hield. Geen tijd voor dromen. Mels, doe dit. Mels, doe dat. Zet de haringen vast, het gaat waaien. Het gas is op, net nu de aardappels bijna gaar zijn, haal vlug een nieuwe fles. Nee, geen kant-en-klare pizza’s. Denk je dat ik al die aardappels weggooi! Nog voor het avond was, verlangde hij al naar de volgende ochtend. Om te lopen.
Italië, daar kan hij nooit meer heen. Frankrijk ook niet. De fietstocht die hij naar Santiago de Compostela had willen maken, is hem afgenomen. En de reis naar China. Terwijl tegenwoordig iedereen naar China gaat. China is een gewoon vakantieland geworden. De toeristen fotograferen elkaar bij de Chinese Muur. Wat zou hij die duizenden kilometers graag gelopen hebben. Met Thija en Tijger. Aan elke steen van de Muur zit een verhaal. Dat moet je met handen en voeten voelen.
De kastelein zet hem koffie voor en poetst de koffiemachine blinkend op.
Mels nipt aan de drank en geniet.
`Het was druk bij de meelfabriek vannacht’, zegt Koen. `Ze maken er een attractie van.’
`Wat een onzin.’
`Ik heb er geen problemen mee. Goed voor de zaak als hier volk komt. Daarom heb ik de koffiemachine gekocht. Dagjesmensen willen échte koffie.’ Hij haalt de lap nog eens over de blinkende machine. `Ik ga ook souvenirs verkopen. Toeristen nemen van alles mee. Ansichtkaarten. Foto’s van de silo.’
`Die heb ik genoeg. Je hoeft maar te kiezen. Ik heb alle fotomappen bij me.’ Mels legt de tas met foto’s op de bar. `Wat denk je, komen er straks veel mensen?’
`Iedereen weet het’, zegt Koen, door een map bladerend. `Het heeft in het dorpsblad gestaan. De projector staat al klaar. Ik heb twintig stoelen klaargezet.’
`Dat zijn er te weinig.’
`Ik heb er nog achter de hand.’
`Je moet ook foto’s van de Wijer verkopen.’
`Van zo’n beek? We moeten foto’s van het dorp van vroeger hebben.’ Koen slaat het album dicht. `Die zitten hier niet in. Mensen in klederdracht, daar zijn toeristen gek op.’
`Wij liepen hier niet in klederdracht.’
`Een silo en een watermolen zijn te weinig voor toeristen. Aan de Wijer ligt nog ergens een bunker. Daar kunnen we ze naartoe sturen. En dan vertel jij ze over de oorlog. Je kunt de mensen wijsmaken wat je wilt.’
`Hier is nauwelijks iets gebeurd wat het herinneren waard is. Alleen John Wilkington.’
`Wie?’
`De Engelse piloot die tegen de silo is gevlogen. Hij heeft een paar weken bij ons op zolder gewoond. De oorlog ging langs ons heen. De meeste mensen kwamen er pas achter dat er oorlog was toen we werden bevrijd. Ze hadden wel eens Duitse soldaten gezien, maar die hebben hier alles gelaten zoals het was. De meelfabriek is altijd blijven draaien. Ook Duitsers hadden brood nodig.’
`Dat die Wilkington tegen de silo vloog en bij jullie op zolder zat, daar zit wel een verkoopbaar verhaal in’, zegt Koen. `Schrijf het eens op voor het dorpsblad.’
Ton van Reen: Het diepste blauw (066)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van