Ton van Reen: Het diepste blauw (031). Een roman als feuilleton
Ze rijden door een tussen de heuvels liggend dorp, met een kasteel en een kerk die een toren heeft in de vorm van een ui.
Met z’n drieën moeten ze de zitplaats voor de bijrijder delen. Thija zit bij de jongens op schoot, een bil op elk paar knieën.
`In dit gat zijn de mensen nog heel braaf’, zegt grootvader. Terwijl hij praat, dampt de rook van zijn sigaret uit zijn neus en mond. `De mensen hier hebben altijd onder de knoet gezeten van de kasteelheren. Ze kijken nog altijd op tegen heren. De meelfabriek profiteert daarvan. Meneer Frits biedt ze veel te lage prijzen voor hun graan en zij durven niet om meer te vragen. Als ik hun koren kom laden, klagen ze erover bij mij, maar vooral bij jouw vader, Mels. Als inkoper van de fabriek is hij de kop van Jut.’
`Haten de boeren hem?’
`Niet hem persoonlijk. Ze weten wel dat hij zelf niets over de prijs te zeggen heeft. Hij is een boodschappenjongen. Hij moet het koren op opbrengst schatten als het nog op het veld staat, maar hij biedt altijd te weinig.’
`Het is ook niet eerlijk’, zegt Mels. Een bot in de bil van Thija drukt op zijn knie, maar hij geeft geen kik.
`In de handel is niets eerlijk’, zegt grootvader, terwijl hij naar een non zwaait die als een zwart spook bij een bushalte staat. `Soms neem ik dat mens mee, maar nu laat ik haar staan. Twee meiden op schoot lijkt me wat veel voor jongens die nog niet groter zijn dan garnalen.’
Ze stoppen bij een boerderij. Een paar honderd zakken graan liggen klaar op een vlonder. Met een kraan zet grootvader de zakken op de wagen, stuk voor stuk. Dat duurt een uurtje. Ze hebben tijd wat rond te kijken in de varkensstallen en de kippenhokken. Van de boerin krijgen ze elk een windei waarin ze een gaatje prikken om het leeg te drinken. Mels voelt hoe de zachte schaal van het ei tussen zijn vingers in elkaar schrompelt. Het krimpende omhulsel voelt aan als de huid van een pad.
Bij de volgende boerderij, waar grootvader een kleine silo leegzuigt naar de bulkbak op de vrachtwagen, mogen ze proberen een koe te melken. Hoe ze ook aan de spenen trekken, er komt geen druppel uit. Pas als ze merken dat iedereen hen staat uit te lachen, begrijpen ze dat ze proberen een koe te melken die nog nooit heeft gekalfd.
Laat in de middag komen ze terug in het dorp, met een vrachtwagen die zo vol is dat hij bijna door zijn veren zakt.
`We brengen goud binnen’, zegt grootvader tevreden als hij het fabrieksterrein oprijdt. `Van honderd graankorrels bak je een brood. We hebben zeker tienduizend broden op de wagen. Elke dag. Snappen jullie nu waarom meneer Frits Hubben en zijn zonen zo rijk zijn?’
Ton van Reen: Het diepste blauw (031)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Book Stories, - Het diepste blauw, Archive Q-R, Reen, Ton van