Or see the index
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
twaalf
Een Rood-Gristelijke Republiek
‘Zijn we er bijna?’ vroeg Bodarius toen het pausmobiel door de Kinkerstraat karde. ‘In dit ding tocht het als de ziekte.’
‘Uw voorganger, wiens plaats op aarde u bekleedt, heeft meer geleden,’ zei Edgar Wolf, de pauselijke kleermaker die met een paar spelden de onderjurken van Bodarius aan elkaar hechtte, zodat zijn edele delen wat minder tocht vingen.
‘Voor wie doen we dit eigenlijk?’ vroeg Bodarius, die de lege straten zag.
‘Dat weet niemand,’ zei Edgar. ‘Het hoort bij het protocol. Een paus die in een land op bezoek komt, kust de grond en laat zich rondrijden om te wuiven.’
‘Maar niemand wuift terug,’ klaagde de paus.
‘Het zijn lauwe katholieken,’ zei Edgar. ‘En misschien zijn ze dat niet eens. Holland is toch een socialistische republiek?’
‘Rood-gristelijk,’ verbeterde Bodarius. ‘Maar die gristenen zijn een vloek voor Rome.’
‘We moeten veel voor hen bidden,’ zei coadjutor Everardus, vroeger hulpbisschop van het bisdom Roermond en nu hulpbisschop van het pauselijke bisdom Rome.
‘Ik zie jóu nooit bidden,’ antwoordde Bodarius.
‘Toch wel. Een paar keer per jaar. Soms, als ik niet kan slapen.’
‘Dat is weinig voor een hulpbisschop en pauselijk secretaris. Daar had de beoordelingscommissie naar moeten kijken toen ze jou voordroegen voor de bisschopswijding.’
‘Naar mijn bidgedrag heeft nooit iemand gevraagd. Ze wilden alleen maar weten of ik goed kon rekenen.’
‘Berekenen, bedoel je,’ zei coupeur Edgar.
‘Zwijg jij,’ zei Everardus. ‘Jij bidt nooit, zelfs niet als we naar bed gaan.’
‘Ik bid met mijn handen,’ zei Edgar. ‘Werken is ook bidden. Mijn moeder zaliger zei altijd dat een werkend mens hoger in de hemel komt dan een monnik die de hele dag loopt te smiespelen.’
‘Jouw moeder heeft gelijk,’ zei Bodarius. ‘De Kerk geeft de gewone gelovigen altijd gelijk. Hoe eenvoudiger van geloof, hoe beter de volgeling is.’
‘Precies,’ zei Edgar. ‘Ik weet ook niks. En dat vind ik prima. Als ik méér zou weten, zou ik net zo gek zijn als die lui die álles weten. Je ziet ze op tv. Ze kijken alsof ze peper in hun kont hebben en water in hun hoofd.’
‘Precies,’ zei de paus. ‘Vroeger was ik ook zo’n opgejaagd dier. Soms was ik op alle zenders tegelijk te zien. Dat was werken. Nu ik paus ben, hoef ik geen flikker meer te doen. Hee, Everardus, we zijn ons badeendje toch niet vergeten?’
‘Zeker niet, Heiligheid,’ zei Everardus. ‘Het zit in uw toilettas.’
Hoofdstuk 12 – Dinsdag 30 maart 2010 (vervolg woensdag)
Adriaan en de anderen door Merel van der Gracht
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
dertien
De Rode Jehova’s
Koosje lag te soezen op Luuds tekentafel. Luud was druk bezig met de nieuwe tekeningen van zijn witkarren.
‘Schiet het op?’ vroeg Koosje verveeld.
‘Het nieuwe prototype is af. Met windpropeller.’
‘Waar is dat ding goed voor?’
‘Als het waait, kan het achterlicht branden op windenergie.’
‘En nu?’
‘Dat is al jaren de vraag.’
‘Als ik jou was, zou ik ermee naar het stadhuis gaan,’ zei Koosje. ‘Tenslotte moet je het voor je plannen van de ambtenaren hebben.’
‘Denk je dat Mandarijn het witkarrenplan een nieuwe kans geeft?’
‘Waarom niet? Met hem kun je alle kanten op als hij denkt dat het goed is voor het volk. Nee heb je, ja kun je krijgen.’
‘Je hebt gelijk,’ zei Luud die onmiddellijk weer in vuur en vlam stond. ‘Ik ga er direct heen. Binnen een paar uur ben ik terug.’
Koosje gaapte.
Met de tekenrol onder de arm stapte Luud naar het stadhuis.
De portier verwees hem naar de heer ingenieur Voeltjes.
Op de tweede verdieping vond hij de heer ingenieur Voeltjes, een kalende heer, met een gekweld uiterlijk waarop men kon aflezen dat zijn hoge functie geen kattenpis was, een baan die hem veel hoofdbrekens bezorgde.
‘U zult wel eens eerder van mijn witte fietsenplan en witkarrenplan hebben gehoord,’ begon Luud.
‘Is me niets van bekend,’ zei ambtenaar Voeltjes koeltjes.
Luud liet hem de tekeningen zien en vouwde de wat vergeelde krantenpagina’s open.
‘Ouwe troep,’ zei ingenieur Voeltjes met enig afgrijzen. ‘Dat is van ver voor mijn tijd. Dat moet nog van voor het Bakellende-tijdperk zijn.’
‘Van nog veel eerder,’ zei Luud. ‘De provotijd.’
‘Nooit van gehoord.’
‘Een dikke vijftig jaar geleden,’probeerde Luud. ‘Flowerpower, waterpijpen, de rellen op de Dam. Die tijd.’
‘Dat is dan een eeuw of zo voor mijn tijd. Toen ik op school zat, was geschiedenis als leervak al afgeschaft. Ballast.’
‘Mijn witte fietsenplan was heel revolutionair,’ probeerde Luud. ‘Toen.’
‘Toen,’ herhaalde de heer Voeltjes met afgrijzen. ‘Dus uit de tijd. Legt u mij eens uit wat uw échte bedoelingen zijn. Wat bedoelt u met revolutie?’
In enthousiaste bewoordingen ontvouwde Luud zijn herziene plan voor witte fietsen als hét stadsvervoermiddel en de oplossing van het fileprobleem op alle belangrijke wegen.
‘Allemaal fietsen waar maar één persoon op past?’ vroeg Voeltjes met enig afgrijzen.
‘Ja. Iedereen zo vrij als een vogeltje.’
‘Ik zie er niets in,’ zei de hooggeplaatste ambtenaar. ‘Het klinkt me allemaal veel te individualistisch. Ik vind het niets voor een maatschappij waarin we juist streven naar de inpassing van het individu in de gemeenschap. Mijn plan is de persoonlijke vervoersmiddelen af te schaffen. Fietsen in je eentje bevordert het individualisme. Iedereen alleen op een fiets, dat is tegen de tijdgeest. U weet dat de regering er voor is dat we alles samen gaan doen?’
‘Ik dacht juist dat het heel goed is voor de gemeenschap als iedereen gelukkig is,’ zei Luud.
‘Ik vind uw plannen subversief,’ zei de heer Voeltjes. ‘U met uw gepraat over revolutie, dat kan niet door de beugel.’ Hij drukte op de intercom.
Instinctief begreep Luud dat Voeltjes de Rode Jehova’s wilde waarschuwen, de pas opgerichte geheime politie, agenten die de voet net zo dwars voor de deur konden zetten als vroeger de Getuigen van Jehova, de nu verboden sekte. De Rode Jehova’s werden ingezet tegen alles wat vies en voos was en tegen alles wat de macht van premier Mandarijn en zijn marionetten kon ondermijnen.
Impulsief graaide Luud zijn spullen van tafel en vluchtte het stadhuis uit.
Net op tijd.
Hoofdstuk 13 – Woensdag 31 maart 2010 (vervolg donderdag)
Adriaan en de anderen door Merel van der Gracht
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
veertien
Oude klare voor de vergetelheid
De twee voormalige trainers Ronald en Erwin Krentenbrood legden hun centjes bij elkaar.
‘’Noeg veur ‘n liter Oude Ketel,’ zei Erwin. ‘Toennik nog trainer was bie Feyenoord, haolde ik de drank zelf bie de distilleerderie in Schiedam. Op de fiets, een flesje onder de snelbinder.’
Ze gingen het drankenwinkeltje binnen van Joosje Zwanenzang, waar juist op dat moment de heer Geerten Weeskind en zijn kijvende zus mevrouw Doeschka Weeskind, de ooit zo bekende schrijvende broer en zus, elk hun halfje jonge klare stonden af te rekenen. Het levensleed tekende de zwaar door drank gemazelde gezichten. Mevrouw Weeskind betaalde met bij elkaar gespaarde muntjes statiegeld. De heer Weeskind hield de hand aan de knip, bang dat hij iets voor de drank van zijn zus moest bijleggen. Dat was tegen de afspraak voor hun samenleving op voorwaarden.
Blijkbaar werden de twee niet blij van de drank, want ze verlieten de winkel met tranende ogen en hangende schouders, bedolven onder het leed, de halfjes onder hun jassen verbergend. Ze leken er zich voor te schamen dat ze zoveel geld, dat ze hadden gespaard van hun vroeger zo riante werkbeurzen van het Fonds voor de Letteren, aan drank hadden uitgegeven.
‘Wat mag het zijn, vrienden?’ vroeg Joosje aan de heren Krentenbrood, terwijl hij al een halfje vulde uit het grote accijnsvat afkomstig van distilleerderij De Koningin van Sheba uit Oss, die eigendom was van de echtgenote van premier Mandarijn.
‘Altied van‘tzelfde,’ zei Erwin. ‘Halfje ouwe klaore veur de vergetelhied.’
‘Worden jullie daar ook zo door geplaagd?’ vroeg Joosje. ‘Ik droom ’s nachts nog vaak van mijn successen als schrijver. Hebben jullie mijn boek Buitenvrouwen gelezen?’
‘Wie leez’n nooit boek’n,’ zei Ronald. ‘Maor buut’nvrouw’n hadd’n wie wel.’
‘Niet,’ zei Erwin. ‘Da waor’n die jong’ns van de Kaabel. Die Surinaomse speulers. Die hadd’n euveral wel wa aon ‘t handje.’
‘’s Lands wijs, ’s lands eer,’ zei Joosje. ‘Vroeger was ik ook vet met ebbenhouten vrouwtjes.’
‘Je heppet ‘troff’n, da de euverhied jou ‘n drank’nzaok hep toeweez’n,’ zei Ronald.
‘Ik had nog mijn connecties,’ lachte Joosje. ‘Uit mijn rode jaren. Toen ik een manifest schreef over de redding van de Partij van de Arbeid en hoe die partij weer aansluiting kon vinden bij het volk. Dat was de ondergang van de oude partij van Willem Sok en Willem Drees.’
‘Wit ik niks van,’ zei Erwin.
‘Daarna werd het een splinterpartijtje,’ zei Joosje. ‘Ik had het goed bedoeld, maar het manifest bleek de bom die de partij uit elkaar liet spatten. De arbeiders liepen allemaal over naar Jan Mandarijn. Die kwam toen aan de macht.’
’Goh, als da zo is ‘gaon, dan heppie dus meeholp’n aon de opkomst van Jan Mandarijn als dictaotor,’ zei Ronald in een vlaag van verstandsoprisping.
‘Dat kun je wel zeggen,’ zei Joosje spijtig. ‘Feitelijk is het allemaal mijn schuld. Ik had beter mijn hand kunnen afhakken dan dat manifest schrijven.’
‘Aon rooi’n hepp’n wie altied een bruurke dood ‘had,’ zei Erwin. ‘Of ze noe van Vos of van Mandarijn waor’n, ze wild’n altied onze salaoriss’n afroom’n.’
‘De enige die ik met het manifest heb geholpen, waren de jeneverfabrikanten,’ zei Joosje. ‘Op de partijbijeenkomsten van de PVDA werd ontzettend gezopen.’
‘Da is ‘t enige da communist’n en socialist’n ‘meen heppe’n,’ zei Erwin. ‘De jenever.’
‘Uit dank voor mijn hulp aan de jeneverfabrikanten uit Oss kreeg ik deze winkel. Een doekje voor het bloeden, omdat Mandarijn mijn boeken uit de schappen liet halen. Mijn succesboek Buitenvrouwen mag niet meer worden gelezen.’
‘Waorum nie?’ vroeg Erwin.
‘Mandarijn verdraagt geen buitenvrouwen,’ zei Joosje zuur. ‘Hij wil alleen dames uit Oss.’
Hoofdstuk 14 – Donderdag 1 april 2010 (vervolg vrijdag)
Adriaan en de anderen door Merel van der Gracht
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
vijftien
De roeping van Antonius Bodarius
Bodarius hield niet van zo’n rijtoer door de stad. Wuiven was meer iets voor koninginnen. Het ergste was dat hij, door lange straten rijdend, vaak alleen naar lege gevels wuifde. Gristelijk en rood gingen tegenwoordig dan wel samen in de nieuwe en gecontroleerde maatschappij, maar van roomse tradities wist men helaas niet veel meer.
Hij was blij dat hij kon uitstappen op de Dam, op de rode loper voor Kras.
Bodarius werd opgewacht door directeur Grog Kelder die hem een glaasje kruidenbitter uit Oss aanbood bij wijze van hartversterker. Bodarius nam een slok en hoestte. Het goedje smaakte als een braakmiddel.
Een bediende ging de paus en zijn secretaris voor naar hun vertrekken.
In zijn kamer liet Antonius Bodarius zich op bed vallen. Hij was weer eens thuis, eindelijk. Vroeger, toen hij studeerde en werkte in Rome, had hij ook vaak in Kras gelogeerd. Hij was er kind aan huis. Op dit zo vaak door hem beslapen bed vielen de beslommeringen van het pausschap van hem af.
Tevreden dacht hij na over het wonderlijke verloop van zijn carrière. Als jongeman was hij programmamaker bij de KRO. En de bloemetjes had hij flink buitengezet. Met zijn vrienden, ook jonge radiomakers. Paultje Haan, Theo Stok, Ron Verheen en Robbie Grafland. Nachtelijke feesten, bij Reijnders, Eylders en in de Fiacre. Tot hij, op een nacht, flink in de olie, het licht had gezien. Zomaar, toen hij naar huis liep over de gracht, halfdronken van de bessenwijn, had hij opeens een gloed gezien boven het dak van het befaamde Hotel Krasnapolsky. En in die rode schijn had hij het hoofd van Jezus gezien, heel even, Jezus met zijn lange lokken en zijn beminnelijke zachtbruine ogen. Het had maar een fractie van een seconde geduurd, maar hij zag het direct als een teken. Hij begreep dat hij werd geroepen. Maar dat hij het ooit tot het Hoogste Ambt in de Kerk zou brengen, tot Gods Plaatsbekleder op aarde, terwijl hij een nederige kapelaan in een dorpsparochie in Brabant had willen worden, had hij nooit kunnen voorzien. Nou ja, zijn radioprogramma’s hadden vroeger al een grote luisterdichtheid. Hij had het kunnen weten. Zijn stem trok mensen aan. Hij was geboren als leider. Nu wist hij dat de gloed boven Hotel Krasnapolsky het teken was dat hij hier ooit, als opvolger van Petrus, en als Gods Plaatsbekleder op aarde, zou logeren. Gods wegen waren wonderbaar.
Door het raam zag hij de rode gloed van de ondergaande zon. Het was of God ten tweeden male een teken gaf. Rooms rood. Tomatenrood. Hij wist het, God had hem naar Nederland geroepen om de mensen te laten zien dat het Verbond tussen rooien, roomsen en gristelijken goed was.
Bodarius sloot de ogen en zakte weg in een tukje. Hij hoorde niets van het lawaai in de straten dat op dit late uur in de middag toch iets onchristelijks had.
De gloed van het straatvuur verlichtte de ramen. Brandende autobanden en houten straatmeubilair, ontstoken door gristelijke fundies.
Het was of honderd zonnen ondergingen in de bloedrode grachten van de stad.
Hoofdstuk 15 – Vrijdag 2 april 2010 (vervolg maandag)
Adriaan en de anderen door Merel van der Gracht
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zestien
Gristelijke terreur
Naomi spoedde zich naar de Albert Hein-Supermarkt. Ze was net op tijd om Leentje, een voormalig en inmiddels gereclasseerd drugshoertje, te vervangen. Leentje stoof naar buiten, om na drie uur kassadienst aan haar trekken te komen. Ze was ondanks alle afkickprogramma’s een fanatieke rookster gebleven en zocht een steegje op waar de laatste rokers en cannabisgebruikers samenschoolden.
Tussen het scannen van de boodschappen en de beleefde gesprekjes met de klanten door, kletste Naomi over het dagelijkse nieuws met de andere caissières. Over de baby van Janine die al fruithapjes uit een potje mocht, over de moeder van Rosemarie die naar een verpleeginrichting ging en over Pommy Tierela, de nieuwste vrijer van Rosita, die ze pas acht uur kende en die alles wist van de vermeende g-spot bij jonge meisjes.
‘Is hij dan vrouwenarts?’ vroeg Naomi.
‘Nee,’ zei Rosita. ‘Een aankomend schrijver.’
Ze schrok toen ze Luud naar binnen zag komen rennen, achterom kijkend alsof hij zich achtervolgd waande.
‘Wat is er met jou?’ vroeg ze verbaasd.
‘Die Voeltjes, die ambtenaar aan wie ik mijn plan voorlegde, deed net of ik staatsgevaarlijk was. Hij wilde me laten arresteren! Ik kon nog net ontsnappen!’
‘Het is erg,’ zei Naomi. ‘Nu zien ze jou dus ook als een maatschappelijk gevaarlijke gek.’
‘Nu komt het me aan het lijf,’ riep Luud uit. ‘Maar ik wil niet naar het werkkamp in Volendam om heropgevoed te worden door roomse palingvissers.’
‘Je zou er in goed gezelschap zijn. Roel van Puin zit er al. En Klaroen Lauw. Dat soort lui.’
‘Nu ik toch hier ben, kan ik ook een paar blikken kattenvoer kopen voor Koosje.’
‘Ze houdt van levertjes,’ zei Naomi. ‘Die dure blikjes van Sheba.’
‘Verrek,’ zei Luud. ‘Komt dat kattenvoer ook al uit de fabrieken van onze premiersvrouw? Wil jij mij blut maken voor een kat? En voor het goud van een vrouw die alles weg heeft van Imelde Marcos?’
‘Ze is jouw grootste liefde.’
‘Die kat of die vrouw!’ vroeg Luud bozig.
‘Die kat!’ zei Naomi. ‘De eenheidsworst die we hier verkopen, komt ook uit Oss. Recept van meneer Mandarijn zelf.’
‘En daarom niet te vreten,’ zei Luud. ‘Hij smaakt naar paardenpoep.’
‘Dat is het ook,’ zei Naomi. ‘Er zit geen gram vlees in.’
Opeens kwam er een groep van zeker dertig gristelijke fundies de winkel binnen, met kuiven in de vorm van een kruis.
Bij de aanblik van het gristelijke tuig was het opeens doodstil in de winkel.
De fundies liepen langs de rekken, pakten wat ze hebben wilden en liepen zonder te betalen langs de kassa naar buiten. Toen Appie, de bedrijfsleider, dat probeerde te verhinderen, begonnen ze erop los te slaan. Stapels blikken werden omgestoten, kasten omver geduwd. In een paar tellen veranderde de winkel in een puinhoop.
Het leek of de ME erop gewacht had. Een honderdtal gehelmde politiemannen viel binnen en sloeg in op de fundies, die binnen no time hulp kregen van soortgenoten.
Luud dacht even terug te zijn in de jaren zestig, bij een veldslag tussen de politie en de provo’s. Hij begreep dat het gevaarlijk werd.
‘Vlug!’ riep hij en trok Naomi mee naar buiten, nog net voordat een enorme steekvlam het magazijn uitknalde.
Ademloos stonden ze op straat.
‘Maak je uit de voeten, Tjeepie,’ riep Naomi tegen het oude vrouwtje dat op de stoep zat te bedelen. Het oudje sputterde tegen, maar Luud en Naomi trokken haar mee, samen met haar karretje vol literatuur, een straat door, een hoek om.
Toen stonden ze in een illegale kroeg die wat had van de gezelligheid die vroeger zo kenmerkend was geweest voor café De Kwelling. Al was het maar omdat het er ouderwets stonk naar bier en pis.
Het café werd bevolkt door illegale rokers. Er was een lezing van dichter Sjuul Spartaan. Hij las voor uit zijn vuistdikke bundel Lichte Gedichten.
Spartaan, zoals altijd gekleed in het kille zwart van de dood, droeg, opgejut door een flinke dosis gemixte drugs, zijn gedichten nog net zo vlammend voor als in zijn jonge jaren. Ook al was hij vel over been, hij was niet kapot te krijgen. Zijn mond was een ratel.
Nadat Luud een hartversterking had genomen en Naomi een kop sterke thee, en ze Tjeepie op een dubbele wodka hadden getrakteerd, kwamen ze wat tot rust. Ze luisterden naar de poëtische uithalen van Sjuul, woorden waarin ze verborgen boodschappen vermoedden, maar die geheim bleven doordat ze onverstaanbaar waren. Sjuul had zijn gebit niet in.
Na een glaasje te hebben gedeeld met zijn ouwe maat Sjuul, verliet Luud het illegale café. Naomi volgde hem, maar Tjeepie bleef in de kroeg achter. Ze had haar plekje teruggevonden, het café waarin ze tijdens haar studententijd als barmeisje had gewerkt en waar ze zich had ingevreeën in het schrijverswereldje. Hier kon ze werken aan een nieuw begin van haar carrière. Een doorstart maken.
Buiten leek het rustig, ook al hing er een brandlucht boven de smeulende supermarkt.
‘Laten we naar huis gaan,’ zei Luud. ‘Daar zijn we het veiligst.’
Met de armen om elkaars schouders keerden ze terug naar de studentenflatjes.
In het portiek vonden ze broer en zus Weeskind, die daar elke avond lagen te tieren, te lam om de trap naar hun appartementje te beklimmen. Twee reeds lang vergeten maar vroeger zeer bekende schrijvers, uit de tijd dat alles wat vies en voos was nog geschreven mocht worden en beiden leefden van forse uitkeringen van het Fonds voor de Letteren. Geen hond wist nog wie ze waren. Niemand kon aan het gekwelde gezicht van Doeschka zien dat ze ooit een geduchte critica was geweest in Blij Nederland en in Helsevuur. Niemand zag aan het door drank en rook gemazelde gezicht van Geerten dat hij ooit een prachtboek over de grachtengordel had geschreven waarin hij zijn voormalige schrijversvrienden onder het plaveisel had getrapt.
Net goed.
Hoofdstuk 16 – Maandag 5 april 2010 (vervolg dinsdag)
Adriaan en de anderen
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8
Aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
zeventien
Een operatie voor Maartje
Een beetje allenig zat Tjeepie in een hoekje van de kroeg. De warmte binnen, maar vooral de drank, deden haar goed. Zo goed dat ze niemand anders nodig had om mee te praten. Dat ging haar nog net zo goed af als vroeger, toen ze vaak gesprekken had met studerende schrijvertjes die bij haar aan de bar uithuilden of haar hun grote dromen voorspiegelden.
Hoe vaak had ze hier niet gezeten met Movo en met Oek, met Geerten en Adriaan en met Dirk Ayelt Kooi en met gewetenloze journalisten als Peter Steen en Arjan Mieters, die zich bij jonge succesvolle schrijfsters opdrongen. Zo jong als ze toen was, was ze toch de moeder van de kroeg geweest.
Ze herinnerde zich dat ze hier later ook nog wel eens binnen was geweest, in de jaren dat ze beroemd was, samen met die kleine lieve etter, kom hoe heette die nou ook al weer, oh ja, Ikke Mij. Hij sprak hier altijd af met de verwaande hanen en hennen die hij later live in zijn tv-optredens de oren waste.
Ze werd wreed gestoord in haar overpeinzingen door een oude dame die bij haar kwam zitten. Aan de verkeerde pruik en de stoppelrijke kin herkende ze haar, de schatrijke huizenmelkster en woordenbouwster van gereformeerde huize, Maartje Hartjes. Vroeger hadden ze vaak samen op de bühne gestaan. Soms op tournee in België, waar Maartje zelfs op het podium tussen ladderzatte dichters alleen een glaasje melk dronk.
‘Hoe gaat het?’ fleemde Maartje, met haar stem die klonk alsof ze in een holle, kille kerk sprak. Ze rook nog altijd naar zuivel.
‘Heel joed,’ zei Tjeepie. ‘Dank je wel Maartje.’
‘En met je manuscript?’
‘Het jroeit,’ zei Tjeepie. ‘Het is net alsof ik een kind draaj. Het jroeit al een jaar of ajt in mijn binnenste.’
‘Acht jaar? Nou, zo lang dragen olifanten,’ zei Maartje. ‘Het moet dus wel een héél dik boek worden.’
‘Nee, niet dik,’ zei Tjeepie, ‘maar wel woord voor woord leesbaar. Niet zo’n turven als Movo altijd sjreef. Boeken waarin je nejen van de tien zinnen kon wejstrepen als bladvulling.’
‘Als je het maar door de Commissie van Gewetensbezwaarden krijgt,’ zei Maartje. ‘Mijn manuscripten komen er wel doorheen, zeker sinds ik schrijf over het kweken van potgeraniums en kikkererwten in Maassluis. Niemand van de Commissie heeft door dat ik het in feite over gereformeerden en hervormden heb. Ze krijgen mij niet klein.’ Maartje streelde haar parelkettingen. ‘In Nieuw-Korea en Azerbeidsjan staan mijn boeken van vroeger al jaren in de top tien. Al die soefi’s en die moslims willen alles weten over het protestantse verleden van Maassluis.’
‘Dat had je vroejer nooit jedajt, dat dominees je boeken noj ooit zouden jaan jebruiken om mensen te bekeren,’ lachte Tjeepie.
‘Het geloof der vaderen overwint altijd,’ kirde Maartje. ‘Ook tegen de geest van deze schrale tijd in, al is het aan de andere kant van de wereld. Daar brengen mijn boeken nu licht in het donker.’
‘Ja, de mensen houden zich jraaj met dromen bezij.’
‘Heb je ook een uitnodiging gehad van Bodarius?’ vroeg Maartje.
‘Hoe bedoel je?’
‘Hij geeft een ontvangst, nu hij als paus op bezoek is.’
‘Nee, niets jehoord,’ zei Tjeepie.
‘Ik ook niet,’ zei Maartje. ‘Geeft niet. Ik kan toch niet. Vanavond heb ik een lezing voor de vrouwen van de P.C. Hooftstraat.’
‘Voor die dellen?’
‘Ze willen met mij op de foto.’
‘Praat je over je boeken?’
‘Ja. Vooral over mijn boek over het kweken van de sint-judas-penning.’
‘Ze zullen denken dat jouw lezing over het witten van zwart jeld jaat,’ zei Tjeepie gevat.
‘Denk je dat echt?’ schrok Maartje. ‘Zouden ze het allemaal verkeerd hebben begrepen?’
‘Dat denk ik wel. Die dellen zijn mooi en rijk maar net zo dom als de vrouwen van de spelers van Ajax.’
‘Het zíjn de vrouwen van Ajax,’ riep Maartje uit.
‘Jefeliciteerd,’ zei Tjeepie. ‘Je jeeft een lezing voor een kleuterklasje. Wat levert het op?’
‘Het is voor een goed doel. Ze betalen honderd euro per vrouw.’
‘En wat is dat joede doel?’
‘Mijn operatie,’ zei Maartje. ‘Ik laat me ombouwen tot oma. Dat kost nog al wat. Alleen al het epileren van mijn snor kost drieduizend euro.’
‘Heb jij jeluk dat ze niks hoeven te doen aan je tieten,’ zei Tjeepie. ‘De vellen hangen al op je navel.’
‘Dank je voor het compliment,’ zei Maartje. ‘Het zijn gewoon slappe spieren. Het laatste restje van mijn man-zijn.’
Hoofdstuk 17 Dinsdag 6 april 2010 (vervolg woensdag)
Adriaan en de anderen
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8
Aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
achttien
Wasgoed voor de paus
Adriaan belde zijn oude kennis Bas Fijne Was van de Fijnstrijkerij Erven R.K. Fens en Meerman, die alles wist van protocol. Want hoe was de etikette jegens de paus?
‘Ogenblik Adriaan, ik moet even mijn strijkijzer op de warmhouder zetten. Ik ben bezig met tere stoffen. Je weet dat de koninklijke familie tot mijn klandizie behoort. Ik doe alle nachtjaponnen van Maxima. Zuivere Chinese zijde.’
‘Heerlijk om daarin te mogen slapen,’ zei Adriaan. ‘Ik heb ook een zijden pyjama. Het voelt of je tussen de tere, net gestroopte huidjes van jonge matrozen ligt.’
‘Wat kan ik voor je betekenen, Adriaan?’ vroeg meester-fijnstrijker Bas.
‘Ik ben uitgenodigd op het feestje van de paus. Het is de eerste keer in mijn leven. Ik weet niets van het protocol. U staat bekend als een kenner van de verfijnde cultuur van de r.k. Kerk.’
‘Ik ben enigszins thuis in de lakenkasten van het Vaticaan,’ gaf Bas Fijne Was toe. ‘Als onze bisschoppen op vakantie gaan naar Rome, mag ik altijd mee om het beddengoed te verzorgen. Als ik in hun slaapkamers ben, hoor ik wel eens wat.’
‘Moet je voor de paus knielen? Mag je hem kussen?’
‘Allebei niet,’ riep Bas uit. ‘Lijfelijk contact is tegen het protocol. Het enige dat je mag doen is zijn pauselijke ring kussen, tenminste als hij je die aanbiedt.’
‘En mag ik wat tegen hem zeggen?’
‘Je mag alleen antwoorden. Het initiatief gaat uit van de paus. Maar in jouw geval Adriaan, zal de paus het niet erg vinden als je wat vrijpostig bent. Jullie zijn toch altijd goede vrienden geweest? Toen hij nog plebaan was in Den Bosch mocht jij toch soms de acoliet zijn?’
‘Sinds hij in Rome zit, hoor ik weinig van hem. Niet eens een kerstkaart.’
‘Je weet dat de paus wordt afgeschermd door de Curie. Al die kardinalen rondom hem. Zijn hofhouding. Die monsignori maken uit wat hij doet en laat.’
‘Ook met wie hij praat?’
‘Ook dat. Hij wordt volledig gestuurd. Een paus is niks anders dan een computer die draait op de software van de kardinalen die hem hebben verkozen.’
‘Dus eigenlijk is hij een gevangene?’
‘Zo mag je het zien. Een gevangene van zijn uitverkiezing. Ik denk dat hij blij is een paar dagen in Nederland te zijn, dan wordt hij iets minder op de vingers gekeken. Tja, als je het mij vraagt, zal hij het je niet verbieden om hem te kussen. Bodarius is een type dat graag uit de band springt.’
‘Komt u ook op het feest?’
‘Zeker,’ zei Bas Fijne Was. ‘De coadjutor, monseigneur Everardus de Jong, kwam mij hier zelf uitnodigen. En hij liet tevens wat wasgoed achter. Ik heb hem beloofd alle fijngestreken superplies en nachthemden vanavond nog bij Zijne Heiligheid te bezorgen.’
Hoofdstuk 18 – Woensdag 7 april 2010 (vervolg donderdag)
Adriaan en de anderen
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8
Aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
negentien
Het broeide in Movo’s hoofd
Movo van Brabant zat op het stoepje voor Het Karregat, het nachtasiel van het Leger des Heils, vernoemd naar de legendarische speler Jan Karregat van FC Volendam. Jan had al zijn spaarcentjes aan het goede doel, de opvang van thuislozen, vermaakt.
Het was nog vroeg. Pas om zeven uur mochten de daklozen en bedelaars naar binnen.
Movo bladerde in zijn map met plannen voor cyclische boeken. Hij moest nog 78 delen van zijn roman fleuve schrijven, en dan telde hij de nulboeken en de dubbeldelen niet mee. Samen zouden het een kleine honderd banden van gemiddeld achthonderd bladzijden worden. Dat was te doen.
Soms, tijdens zijn heldere momenten, vroeg Movo zich wel eens af of hij alle delen nog zou kunnen voltooien. Het gedwongen verblijf op straat, overdag, werkte fnuikend. Hij had kolonel Groothart-Huizinga van het Leger al vaker om een eigen kamertje gevraagd, waar hij ook overdag zou kunnen schrijven, maar ze weigerde dat. Hij was welkom op de slaapzaal, van zeven uur in de avond tot acht uur in de ochtend. Ze maakte voor niemand een uitzondering want dan kon ze wel bezig blijven. Een aanzienlijk deel van het haveloze volkje bestond uit ooit welgestelde, maar nu onttroonde gezagsdragers en kunstenaars. Allemaal mensen met eigen wensen. Daar viel niet aan te beginnen. Bovendien had men in het huis de dagtijd nodig om te luchten en de ruimtes te ontsmetten.
Het broeide in Movo’s hoofd. Hij kende deze roes, die hem altijd overviel als er weer, zomaar uit het niets, een roman in zijn brein ontstond die zich, dwars door alle denken en voelen, naar voren worstelde.
Movo zag hem al voor zich: een filosofisch ingestelde straatslijper die een beetje weg had van hemzelf, een schrijver die op de slaapzaal van het Leger des Heils een grote aanhang van lezers verwierf, waarna hij, aan het hoofd van een leger lezers, de redacties van de tv-kanalen en de kranten betrad om zich zo, tot miljoenen mensen sprekend, opnieuw een plaats te verwerven in de harten van de mensen.
Het zou een boek moeten worden met veel gefilosofeer over de bestrijding van de innerlijke dwang die de meeste mensen aanzette tot het kwaad. Omkleed met een aantal uitweidingen die het boek lekker zouden opdikken. Net zoals wijlen Brammetje de Zwaan dat deed, dikke boeken over niks en nog meer over minder dan niks, boeken die hem wél de P.C. Hooftprijs hadden bezorgd.
Uiteraard waren ook zijn herinneringen aan de nachtenlange drankorgieën in cafés De Kwelling en Zwartgat en aan zijn jeugd in het dorp Geldrop van de partij. Ah, zijn jeugd in dat gezin dat alleen maar in het melken van duiven en in wielrennen geïnteresseerd was! Hij zou ook zijn jonge jaren aan de Katholieke Universiteit in Nijmegen niet overslaan, jaren waarin hij literatuurlessen had gevolgd bij professor Martin, ‘de rooie katholiek’ Los, en de colleges boekbehandeling door de toen al als fijnstrijker vermaarde R.K. Fens zaliger. Bovendien zou hij – gewoon voor de lol – een aantal recepten voor wentelteefjes invoegen.
Toen hij aan die teefjes dacht, schoten hem ook de katholieke meisjes aan de universiteit te binnen, toen die het altijd op zijn hondjes deden omdat ze dachten dat ze dan niet zwanger zouden raken. Hij zou het boek wellicht ook opleuken met een verhaal over ‘potazie met erpel’ op zijn Brabants, zoals zijn moeder zaliger de maaltijdsoep voor de zondag noemde. Een vleugje platteland in een stadsroman, zoiets werd geheid een bestseller.
Movo zakte weg in de dagdromen over het nieuw te schrijven deel van zijn cyclus Tijd met tanden. Hij merkte niet eens dat zijn gebit uit zijn mond gleed. Hij zag er een beetje aandoenlijk uit.
Hoofdstuk 19 – Donderdag 8 april 2010 (vervolg vrijdag)
Adriaan en de anderen
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8
Aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
twintig
De eeuwige jeugd van Jan Wolkmens
Op het avondlijke strand van Texel liep de geest van een oude jutter naar wonderen te zoeken. Hij vond ze elke dag. In elk stokje, elk schelpje, elk veertje zag de schim die ooit Jan Wolkmens was geweest de oneindige schoonheid van de schepping. Elk randje zeeschuim leek hem de haarlok van een zeemeermin, in elke openstaande schelp zag hij een jonge kut. Elk ditje of datje riep lust in hem op.
De oude, bijna doorzichtige wandelaar, een geest, maar toch altijd nog een beetje mens, liep tegen de meeuwen te praten en probeerde enkele gedichten op ze uit. Als ze flink krasten, vatte hij dat als hun goedkeuring op.
‘Kijk, Tsarina,’ riep Jan enthousiast toen hij een paar zeeleeuwen zag paren. ‘Weet je nog dat wij hier bij weer en wind de liefde bedreven? In sneeuw en hagel, in regen en zonneschijn?’
Zijn Tsarina antwoordde niet. Ze was er niet. Zij, zijn droomvrouw met de gebeitelde billen, was enkel nog herinnering.
‘Kijk Tsarina,’ riep Jan. ‘Een zeekoe.’
Hij streelde het aangespoelde olievat dat hij met zijn waterige ogen voor een zeekoe had aangezien.
‘Hoe mooi is de natuur,’ riep hij in vervoering uit. ‘Het is net of ik het allemaal zelf heb geschilderd.’
Een kleine man kwam de geest van Wolkmens tegemoet. Het was Theodorus Donderop, ooit gevierd uitgever van De Werkmanspers, bewoner van het waaieiland Vlieland, waar hij nu werkzaam was als konijnenteller. Ondanks de jeneverdampen die hij verspreidde, probeerde hij in een rechte lijn te lopen, waardoor hij nog meer zwabberde.
‘Jan, we hebben je nodig!’ riep Donderop.
‘Mij?’ zei Jan. ‘Moet het vaderland weer worden gered?’
‘De grauwe hordes van de rooie duivel Mandarijn en zijn gristelijke dienaar Koevoet hebben, in een sinister verbond, de macht in handen genomen.’
‘God en de duivel, hè,’ zei Jan, met zijn gebit klapperend. ‘Die zijn altijd de basis van mijn boeken geweest.’
‘We hebben jouw vitaliteit nodig,’ zei Donderop.
Jan streek door zijn dunne engelenhaar.
‘Ja ja, ik voel me eeuwig jong,’ riep hij moedig uit. ‘Ik heb nog elke ochtend een stijve!’
‘Zo kennen we je weer, Jan. Je bent onsterfelijk.’
‘Waar kan ik je mee van dienst zijn?’ vroeg Wolkmens gevleid.
‘De tijdgeest bestrijden,’ zei Theodorus Donderop. Zijn blik kreeg wat engs, waardoor hij op professor Sickbock in de strip van Heer Bommel leek. ‘Wij moeten de mensen leren weer zelfstandig te denken.’
‘Hoe wil je dat doen?’
‘Eerst een revolutie ontketenen en dan gaan we mooie boeken uitgeven over de mens.’
‘Ja, dat is het!’ riep Jan. ‘Een mooi boek over mijn Tsarina die dan in haar blote kont op het omslag staat.’
‘Ik bedoel eigenlijk de mens als wezen,’ glimlachte Theodorus. ‘De mens als zijn eigen ik, in zijn eigen privédomein.’
‘Op mij kun je rekenen.’ In Jan ontbrandde het oude vuur. ‘We vegen de Dam schoon en dan gaan we aan de slag. Staat die drukpers op het Hekelveld er nog?’
‘Jazeker,’ zei Theo. ‘Bij de Werkmanspers wordt tegenwoordig De Rode Tribune gedrukt.’
‘De journalisten zullen ervan smullen,’ riep Jan. ‘En we halen Jantje Cremer erbij. Alles vrij en blij.’
‘Fantastisch,’ riep Donderop blij. ‘De Jantjes komen eraan!’ Aangestoken door het eeuwig enthousiasme van Wolkmens, danste Theodorus over het strand. ‘Jantje Cremer doet zeker mee! Jullie twee waren ooit de grote bevrijders. Jullie hebben ons bevrijd van borstrokken en corsetten.’
‘Da’s waar,’ lachte Wolkmens gul. ‘We naaiden alle mutsen, protestant of katholiek. Onze vlaggenmasten hingen vol met slipjes.’
‘Dat is grootse taal,’ zei Theodorus. ‘Het zou zo maar de eerste prachtzin van weer een prachtboek kunnen zijn!’
‘Wist jij dat protestantse meisjes een horizontale kut hebben en katholieke een verticale?’
‘Nee,’ zei Theodorus verbaasd.
‘Tijd om dat eens te ontdekken,’ kraaide Jan. ‘Je bent veel te lang een droogkloot geweest.’
Hoofdstuk 20 – Vrijdag 9 april 2010 (vervolg maandag)
Adriaan en de anderen
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8
Aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
eenentwintig
Stank voor dank
‘Zull’n wie dan maor?’ Erwin Krentenbrood stond op, klopte de beestjes van zijn jas en hielp zijn tien minuten oudere broer overeind.
‘Jaojao, ze zull’n zo wel aop’n gaon,’ zei Ronald. Samen sloften ze naar de uitgang van het Vondelpark.
‘Heppie enig idee wie die gouwe kerel met die trompet ei’lijk is?’ vroeg Erwin toen ze het glimmende beeld van Barrie voorbijliepen, het standbeeld met de grote erectie, vaak gebruikt als zitplaats voor duiven.
‘Trompet?’
‘Nou ja, die lul.’
‘Geen idee,’ zei Ronald. ‘Vreuger heppik da tiep wel ‘s op tilleviesie ‘zien. In kunstprogramma’s, denk ik. Maor daor keek’n wie nooit naor.’
‘Wie keek’n alleen naor Studio Sport en het Fussball in die Bundesliga.’
‘Wie zaog’n nooit iets anders,’ zei Erwin. ‘Daorom weet’n wíe ei’lijk niks.’
‘Wie keek’n ook naor cricket. Da is ook sport.’
‘Die keel’s in die witte pakk’n? Jaojao, ze zegg’n dat damm’n ook sport is, maor as je nie hoef te buffel’n in de modder vinnik ik ‘t geen sport.’
‘En golf dan?’
‘Da mag zelfs saom’n met daomes. Net als korfbal! Getverderrie. Da vonnik ik ook altied zo belachelijk. Gelukkig heppie dat nooit in Studio Sport.’
‘Heren, zo kan het wel weer, al die seksistische opmerkingen,’ klonk een bronzen stem.
De broers keken op.
‘Wie zei daor wa?’ vroeg Erwin.
‘’t Is die vent met die grote lul,’ zei Ronald. ‘Da beeld praot. Hij zei wa over seks.’
‘Daor weet ik niks van,’ zei Erwin. ‘Daor heppik nooit aon ‘daon.’
‘Ik zei: seksistisch,’ zei bronzen Barrie.
‘Zie je wel, die gozer spreekt as ‘n mens,’ zei Ronald. ‘Misschien ist ‘n robot.’
‘Ik ben helemaal mezelf,’ zei Barrie. ‘Het is een schande dat jullie niet weten wie ik ben. Mijn naam is Barrie Mullis.’
‘Was uwes vruuger ‘n minister of zo?’ vroeg Erwin. ‘Of ‘n handelaor op de beurs?’
‘Nee, dat waren mijn vrienden. Ik ben de wereldberoemde schrijver van het boek De ontdekking van de hemel.’
‘Kom, Erwin,’ zei Ronald. ‘Wie moet’n verder. Hij daor is nie goe bie de kop. Haha, hoe kun je de wereld ontdekk’n als je erop rondloopt? Als je Mars zou ontdekk’n, da is andere koek. Kom, bruur, die keel naoit ons ‘n oor aon.’
‘’t Komp deur de drank da wie stemm’n heur’n,’ zei Erwin. ‘Kom op, bie ‘t Leger des Heils oop’n ze noe de deur.’
‘Ik ben benieuwd of wie weer groentesoep krieg’n.’
‘Kamme niet scheel’n, as er maor ball’n inzitt’n. Echte ball’n.’
Ze sloften het park uit, nagestaard door een woedende Barrie M.
‘Barbaren,’ mompelde Barrie. ‘Hoe durven ze het om mij niet te kennen.’
De gebroeders Krentenbrood groetten het oude dametje dat ze dagelijks bij de poort van het Vondelpark zagen met haar AH-karretje vol beduimelde boeken.
‘Dag jongens,’ zei het vrouwtje. ‘Tot morgen. Slaap lekker.’
‘Insgelieks,’ bromden de twee samen.
‘Zull’n we eerst nog ev’n naor de kroeg?’ vroeg Erwin.
‘Jao, heur. Bie het Leger blieft de soep toch de hele aovond pruttel’n.’
Even later schoven de broertjes aan in café De Toeter, door de regering toegestaan omdat er alleen over voetballen en nooit over politiek werd gepraat. De oudere supporters van Ajax en de fine fleur van de Amsterdamse Schietvereniging Penoze kwamen er elke avond bij elkaar om over vroeger te praten.
De meeste jongens waren er al. Sjakie Swart in zijn rolstoel. De geest van Cootje Prins, die altijd meepraatte vanuit zijn foto boven het buffet. En Pietje Keizer, de visboer.
Gezellig als altijd zaten de voormalige spelersvrouwtjes Estelle, Truus en een tiental anderen bij elkaar, keuvelend over hun verleden en over hun kinderen en kleinkinderen. Hoog in aanzien in de club stond Charlotte, die van vijf sterspelers was gescheiden en voor vijf verschillende kinderen in de tinten wit tot bruin alimentatie kreeg, zodat ze zich een penthouse op het dak van de Bijenkorf kon veroorloven. Ook hoog in de pikorde stond Truus, weliswaar van slechts één begenadigde voetballer gescheiden, een speler nota bene van Feyenoord en niet van Ajax, maar die door haar leeftijd de superoma van het gezelschap was.
De twee broertjes, voormalige sterspelers, werden geduld. Ze kregen elk één glaasje bocht uit Oss, uit medelijden.
‘Drie minuten,’ zei de ober, die de kelkjes bracht. ‘Dan oprotten.’
‘Da krieg’n wie, wie die zoveul veur ‘t land hebb’n ‘daon,’ zei Erwin droef. ‘Stank veur dank.’
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 21 – Maandag 12 april 2010 (vervolg dinsdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
tweeëntwintig
Aan de hoogste boom
Bodarius nam een bad.
‘Heb je mijn badeendje, Everardus?’
‘Ja hoor.’
Everardus bracht hem het eendje dat al meer dan vijftig jaar dienst deed, vanaf Antonius kindertijd.
Altijd als Bodarius in bad zat en het eendje op het schuim zag dobberen, kwam hij tot rust. Hij kon het beestje geen dag missen.
Door zijn buikspieren aan te spannen, kon hij het eendje laten zwemmen. Heerlijk.
‘Het is tijd om de post door te nemen,’ zei Everardus. ‘Kunnen we?’
‘Lees maar voor.’
‘Drieduizend mails die u vertellen dat u welkom bent. Tweeduizend die u meteen terug willen sturen naar Rome. En een paar mails van mensen die u willen omleggen.’
‘Een mooie score in de plus,’ zei Bodarius. ‘Meer dan zestig procent heet mij welkom. Daarbij dien je te bedenken dat maar twaalf procent van de Nederlanders rooms-katholiek is. Dus meer dan vijftig procent van de mensen die me verwelkomen, zijn hervormd, gereformeerd, jehova, moslim, rood of helemaal niets.’
‘Klopt,’ zei de Everardus. ‘Wij hebben Nederland ingepalmd.’
Bodarius trok een been op, om zijn teennagels bij te knippen. Door de bruuske beweging verdronk zijn eendje bijna.
‘En wat moeten we denken van de kleine maar venijnige groep die tegen uw komst is?’ vroeg Everardus.
‘Die worden onder de duim gehouden door Mandarijn. Ik ben zijn gast. En ik sta onder Gods bescherming.’
‘Toch weet ik niet zeker of Mandarijn alle schapen onder controle heeft. Ik zag allerlei rare groepjes in de stad. Een soort bendes.’
‘Maak je daar geen zorgen over,’ zei Bodarius en haalde het eendje aan dat was gestrand in zijn borsthaar. ‘Het zijn de gristelijke fundies. Koevoet is hun baas. Hij is een bondgenoot van Mandarijn.’
‘Dat mogen ze wel zeggen,’ zei Everardus, ‘maar die jonge gristelijken keren steeds verder terug naar hun roots. Hun grootouders waren tegen de papen. Tegen ons dus. Tegen de paus.’
‘Denk je dat die tijden van toen herleven?’
‘Zijne Heiligheid moet zich toch nog herinneren dat wij katholieken pas in 1853 godsdienstvrijheid kregen en weer bisschoppen mochten hebben. Daar hebben de gristenen zich toen fel tegen verzet. Wat ik van de fundies weet, is dat ze terug willen naar de tijd van de vaderen. Een paar honderd jaar terug. Ze zijn veel fundamentalistischer dan die Koevoet.’
‘Wat wil je daarmee zeggen?’
‘Dat Zijne Heiligheid meent hier in bad veilig met zijn eendje te kunnen spelen, terwijl in de stad het gevaar loert. Toen, met de beeldenstorm, sloegen die gristenen de beelden kort en klein in onze katholieke kerken. Gristenen zijn meppers.’
‘Denk je dat ze me wat willen aandoen, Everardus?’
‘Ik weet het niet, Heiligheid, maar ik denk dat ze niets liever willen dan een paus te zien bungelen aan de hoogste boom.’
Bodarius barstte in lachen uit.
‘Ach nee, Everardus. We leven in andere tijden. We leven in oecumene. Je ziet spoken. Kan ik die kwade geesten uit je hoofd verdrijven door je tot kardinaal te benoemen?’
‘Het zou een zegen voor me zijn, Heiligheid,’ zei Everardus en boog diep voor zijn blote broodheer.
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 22 – Dinsdag 13 april 2010 (vervolg woensdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
drieëntwintig
Geluk is niet te koop
Tegen zevenen hadden zich een vijftigtal daklozen, bedelaars, spuiters, slikkers en enkele vroeger stervensberoemde auteurs, onder wie Movo van Brabant, verzameld voor het gebouw van het Leger des Heils.
Movo propte zijn lievelingsmanuscript in de binnenzak van zijn ruime regenjas. Pijnlijke tanden, stond er in ferme letters op.
Pijnlijke handen was zijn laatst uitgegeven boek, een waar verhaal over zijn zwerftochten langs uitgevershuizen, met winkelkarren vol onafgemaakte manuscripten.
Zijn overgewicht en het gewicht van duizenden beschreven vellen hadden van hem een schuifelaar gemaakt, die zich voortsleepte van portiek naar portiek. Maar meestal zat hij, als het ware vastgegroeid, in het portiek van het Leger des Heils aan de Warmoesstraat. Zijn nieuwe thuis. Daar werd hij wekelijks door hulpvaardige gristelijke handen in bad gedaan.
Kolonel Groothart-Huizinga opende de deur. Het haveloze volkje, geurend naar het zuur van de straat, stroomde binnen. Movo parkeerde zijn karretje met manuscripten in het berghok en sjouwde naar de toiletten, want handen wassen was verplicht.
Movo keek op toen hij in de spiegel van het waslokaal het frisse gezicht zag van de altijd jong lijkende schrijver Arnon Groenberg, ooit een groeibriljant aan de kroon van de Nederlandse Letteren. Een jaar of tien geleden had hij Movo van de troon gestoten, maar door verkeerde beleggingen in Duitse hotels en een huwelijk met een overjarige oorlogsweduwe, was hij aan de grond geraakt.
Arnon, altijd bang voor bekende mensen, vluchtte meteen weg toen hij de majestueuze kop van Movo zag en hij kroop in de klerenkast, waarin hij altijd de nacht doorbracht.
Zijn handen inzepend, raakte Movo in gesprek met Rijkman Groen, eertijds directeur van De Rijksbank van Nederland, maar door speculaties aan lager wal geraakt. Rijkman, vroeger multimiljonair, bezat geen cent meer. De Engelse Verdeelsleutelbank, die de Rijksbank had overgenomen, had de voormalige directeur tot op het hemd uitgekleed. Maar Rijkman, een Bourgondisch en vrolijk type, rouwde er niet om.
‘Geweldige dag gehad vandaag,’ schalde Rijkman, die elke ochtend de dag plukte als een groot geschenk. ‘Helemaal naar Buitenveldert gelopen.’
‘Wat is daar zo bijzonder aan?’ vroeg Movo.
‘Ik heb genoten van het uitzicht op al die kapitale huizen waarvoor ik vroeger de hypotheken heb verschaft. Je moet de gezichten van die lui zien, allemaal grijs en grauw door de zorgen voor morgen. De aflossing, de rente. Dom dom dom.’
‘Als zij zo ongelukkig zijn, dan heb jij er toch schuld aan?’ zei Movo.
‘Ja, maar toen ik nog bankier was, wist ik niet beter. Toen dacht ik nog dat je het geluk kon helpen met geld. Nu weet ik dat het geluk je komt aanwaaien met elke ademtocht.’
Fluitend liep Rijkman naar de eetzaal, zich verheugend op de dagelijkse portie stamppot met spekjes.
Terwijl Movo zijn handen afspoelde, dacht hij na over weer een nieuw boek. Rijkman inspireerde hem altijd. De titel welde onmiddellijk in hem op. Geluk is niet te koop. Daar moesten zeker duizend bladzijden over vol te schrijven zijn.
Movo slofte naar de eetzaal. Hij plofte naast Bartje Sjap, de dichter met de lange nek. Voor Bartje was elke stoeptegel een podium van waaraf hij de honderd gedichtjes die hij in zijn leven had geschreven naar het publiek schreeuwde.
De kolonel schepte de borden vol.
‘Smakelijk eten,’ zei Movo.
‘Insgelijks,’ brulde Bartje en viel als een hongerige wolf aan.
Movo proefde. De ingrediënten die zijn moeder voor potazie gebruikte, zaten er niet in. De brij was zonder liefde bereid. Teveel spekvet. Jansaliekruid en sjalotjes waren vergeten, net als de plakken boerenrookworst die bij stevige kost hoorde. De prak smaakte naar de kloten van de kok.
Het leek de meesten niet te deren. Hun smaak was door drugs en droesem zo verflauwd dat ze geen verschil meer proefden tussen een gehaktbal en een biefstuk. Biefstuk?
Plotseling dacht Movo terug aan de jaren dat hij zich regelmatig afzonderde in het rustieke Château Sint-Gerlach in het hemelse Zuid-Limburg, waar hij dagelijks de meest luxueuze spijzen at en de meest bejubelde wijnen dronk. Toen kon hij het zich nog permitteren om elke dag een paar honderd euro uit te geven voor een fles Brut. Treurig dat hij nu achter een bord eten zat dat vijftig cent mocht kosten.
Voor Adriaan en de anderen: het volledige verhaal vanaf hoofdstuk 1…..HIER…..
Hoofdstuk 23 – Woensdag 14 april 2010 (vervolg donderdag)
Adriaan en de anderen verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis, ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht
Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature