Merel van der Gracht: Adriaan en de anderen (15)
Adriaan en de anderen
Een toekomstroman waarin de literatuur wordt gered
en het Huis van Oranje tot bloei komt
door Merel van der Gracht
vijftien
De roeping van Antonius Bodarius
Bodarius hield niet van zo’n rijtoer door de stad. Wuiven was meer iets voor koninginnen. Het ergste was dat hij, door lange straten rijdend, vaak alleen naar lege gevels wuifde. Gristelijk en rood gingen tegenwoordig dan wel samen in de nieuwe en gecontroleerde maatschappij, maar van roomse tradities wist men helaas niet veel meer.
Hij was blij dat hij kon uitstappen op de Dam, op de rode loper voor Kras.
Bodarius werd opgewacht door directeur Grog Kelder die hem een glaasje kruidenbitter uit Oss aanbood bij wijze van hartversterker. Bodarius nam een slok en hoestte. Het goedje smaakte als een braakmiddel.
Een bediende ging de paus en zijn secretaris voor naar hun vertrekken.
In zijn kamer liet Antonius Bodarius zich op bed vallen. Hij was weer eens thuis, eindelijk. Vroeger, toen hij studeerde en werkte in Rome, had hij ook vaak in Kras gelogeerd. Hij was er kind aan huis. Op dit zo vaak door hem beslapen bed vielen de beslommeringen van het pausschap van hem af.
Tevreden dacht hij na over het wonderlijke verloop van zijn carrière. Als jongeman was hij programmamaker bij de KRO. En de bloemetjes had hij flink buitengezet. Met zijn vrienden, ook jonge radiomakers. Paultje Haan, Theo Stok, Ron Verheen en Robbie Grafland. Nachtelijke feesten, bij Reijnders, Eylders en in de Fiacre. Tot hij, op een nacht, flink in de olie, het licht had gezien. Zomaar, toen hij naar huis liep over de gracht, halfdronken van de bessenwijn, had hij opeens een gloed gezien boven het dak van het befaamde Hotel Krasnapolsky. En in die rode schijn had hij het hoofd van Jezus gezien, heel even, Jezus met zijn lange lokken en zijn beminnelijke zachtbruine ogen. Het had maar een fractie van een seconde geduurd, maar hij zag het direct als een teken. Hij begreep dat hij werd geroepen. Maar dat hij het ooit tot het Hoogste Ambt in de Kerk zou brengen, tot Gods Plaatsbekleder op aarde, terwijl hij een nederige kapelaan in een dorpsparochie in Brabant had willen worden, had hij nooit kunnen voorzien. Nou ja, zijn radioprogramma’s hadden vroeger al een grote luisterdichtheid. Hij had het kunnen weten. Zijn stem trok mensen aan. Hij was geboren als leider. Nu wist hij dat de gloed boven Hotel Krasnapolsky het teken was dat hij hier ooit, als opvolger van Petrus, en als Gods Plaatsbekleder op aarde, zou logeren. Gods wegen waren wonderbaar.
Door het raam zag hij de rode gloed van de ondergaande zon. Het was of God ten tweeden male een teken gaf. Rooms rood. Tomatenrood. Hij wist het, God had hem naar Nederland geroepen om de mensen te laten zien dat het Verbond tussen rooien, roomsen en gristelijken goed was.
Bodarius sloot de ogen en zakte weg in een tukje. Hij hoorde niets van het lawaai in de straten dat op dit late uur in de middag toch iets onchristelijks had.
De gloed van het straatvuur verlichtte de ramen. Brandende autobanden en houten straatmeubilair, ontstoken door gristelijke fundies.
Het was of honderd zonnen ondergingen in de bloedrode grachten van de stad.
Hoofdstuk 15 – Vrijdag 2 april 2010 (vervolg maandag)
Adriaan en de anderen door Merel van der Gracht
verschijnt op 7 mei 2010 bij Uitgeverij Compaan in Maassluis
ISBN: 978-94-903740-6-8, aantal pagina’s: 288, prijs: € 17,90
E-mail: merelvandergracht X kempis.nl ( X = @ )
kempis poetry magazine
More in: -Adriaan en de Anderen, Merel van der Gracht