In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Erotic literature

«« Previous page · Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (4) · Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (3) · Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (2) · Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (1) · Comte Nikolai de Godemiché: Romantische Agonie · Comte Nikolai de Godemiché: Literaire Salon · Comte Nikolai de Godemiché: Hij & Zij · Pietro Aretino by Titian

Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (4)

Ed Schilders

Pietro Aretino

De geschiedenis van een reputatie

Vier

Vuur en schaar hebben de wortels van een stukje Renaissancistische zedenbevordering naar alle waarschijnlijkheid voorgoed uitgeroeid. De reputatie van Aretino en ‘zijn’ standen is echter een eigen leven gaan leiden, lang voordat de censor zijn lucifers optimaal kon benutten. Vanaf de zeventiende eeuw is Aretino geen eigennaam meer maar een handelsmerk, een woord (zoals, om in dezelfde sfeer te blijven, condoom, syfilis en Storyville afgeleid zijn van eigennamen). Het patent is vergeten, de namaak viert hoogtij. Vele erotica worden als Aretineske produkties verkocht, in een groot aantal andere werken wordt hij aangehaald of genoemd. Van beide verschijnselen volgt hier een overzicht, waarbij eerst de uitgevers aan bod komen.
La Puttana Erranteis een van de klassieke werken uit de zeventiende eeuwse erotica-produktie maar nog steeds is het niet geheel duidelijk wanneer het boek voor het eerst verscheen en wie de auteur is. De vroegst bekende edities dateren uit 1660 en werden gedrukt te Leiden bij Jan Elzevier. De toeschrijving aan Aretino is het gevolg van een drietal factoren. In de eerste plaats werd het werk uitgegeven in een en dezelfde band als de Ragionamenti en net als die gesprekken heeft ook De dwalende hoer, zoals de titel van de eerste Nederlandse vertaling uit 1669 luidt, de dialoogvorm. Daarnaast werd Aretino genoemd als de auteur: Al. P. Aretino, cognominato il flagello de principi, ilveritiro el divino, niet ten onrechte, gezien de Ragionamenti, en wellicht ook toen al uit overtuiging dat hij ook La Puttanaschreef. Elzevier publiceerde in hetzelfde jaar twee edities (een van 54 pagina’s en een van 38 pagina’s voor La Puttana).
Legman heeft gesuggereerd dat de eigenlijke auteur Niccolò Franco was, een ex-secretaris van Aretino die zijn werkgever graag imiteerde; Franco publiceerde ook La Priapea — Sonetti Lussuriosi-satirici (Te ‘Pe-King’, ongedateerd). Niet alleen volgt Franco Aretino in de dialoogvorm, hij heeft in Puttanade modi ook verdubbeld zodat de identificatie met Aretino ertoe geleid heeft dat velen hem als de uitvinder van niet zestien maar tweeëndertig standen zijn gaan beschouwen. Wat betreft de Aretino-verwijzingen wordt de situatie rond de Puttananog complexer door het bestaan van een Puttana Errantein verzen. Edward Hutton wijst op die uitgave in zijn Aretino-biografie (Londen, 1922) en noemt het a vile and obscene work quite in Aretino’s style. De auteur van de verzen is volgens Hutton een andere ex-secretaris van Aretino, Lorenzo Veniero. De verzen verschenen in 1530, under the auspices of Aretino. Toch maakt de problematische geschiedenis van de Puttana ook iets meer duidelijk omtrent één van de factoren die tot de verwarring hebben bijgedragen. Het werk (in proza) is eveneens lange tijd toegeschreven aan een zekere Pietro Bacci, een Italiaans dichter uit de 16e eeuw, die, net als Aretino, uit Arezzo afkomstig was en daarom ook de Aretijn genoemd werd. Zie voor precies dezelfde misvatting, maar nu op het graf van Aretino, het slot van dit hoofdstuk.
Volgens Kearney bezit ‘The Private Case‘ van het British Museum een exemplaar van de eerste editie in ‘de binding van koning George III’. Kearney noemt verder edities van het boek uit 1783 (getiteld Histoire et Vie de l’Arrêtin), 1791,1866,1872 en 1873, die alle in verband gebracht zijn met Aretino. The Wandring Whore was een Engels tijdschrift dat vanaf 1660 verscheen. Thompson (Unfit for Modest Ears) meldt dat ‘De titel en de karakters zijn ontleend aan La Puttana Errante.’ Of dit periodiek vanaf het eerste nummer op naam van Aretino gezet is, is mij niet bekend. Bij vervolgnummers is dit wel het geval, zoals in The Wandring Whore Revived,de zesde aflevering, 1662, toegeschreven aan ‘Peter Aretine’.
The Wandring Whore Discoveredstaat los van deze reeks. Ook hier betreft het echter hoerendialogen op naam van ‘Peter Aretine.’ Het verscheen in 1661, ongetwijfeld naar aanleiding van het snelle en internationale succes van de Elzevier-uitgave en het tijdschrift. De smokkel van erotica moet in die tijd hoogtij gevierd hebben, de vraag was waarschijnlijk nauwelijks bij te benen.
Ashbee begint zijn bibliografie met The Accomplished Whore (1827). Het is Translated from the Puttana Errante of Pietro Aretino, by Mary Wilson, spinster.

Aretino’s reputatie moet in die jaren enorm geweest zijn. In 1652 verscheen in Frankrijk (Orange) Alcibiade Fanciullo a Scola (in 1866 te Brussel in Franse vertaling: Alcibiade Enfant à l’Ecole) en het stond op naam van ‘d.P.A.’. Iedereen begreep dat dit ‘Di Pietro Aretino’ betekende en niemand zal zich verwonderd hebben, gezien de al geschetste aandacht voor de anus mirabilis in de sonetti, dat Alcibiade over een vice monstrueuxgaat, een monsterlijke afwijking, zoals de samensteller van de Catalogue des Ouvrages, Ecrits et Dessins de toute Nature, Poursuivis, Supprimés ou Condamnés. . . (kortom van een waardevol naslagwerk over in Frankrijk gecensureerde boeken), het noemde (Drujon; 1879). Alle bibliografieën schrijven Alcibiadetoe aan de Italiaan Ferrante Pallavicino, een enfant trop terrible, want hij werd in 1644 ter dood gebracht – onthoofd – wegens een lasterschrift tegen de paus. Hij was zesentwintig. Hij schreef ook een Rettorica delle Puttana(Elzevier, 1673). Alcibiade werd in 1863 en 1868 in Frankrijk verboden, ongetwijfeld wegens de vice monstrueux. Legman is de enige essayist die weigert te geloven dat Pallavicino de auteur was. Zijn plaatsvervanger is Antonio Rocco, een professor in de filosofie uit Venetië.
L’Académie des dames, ou les Sept Entretiens des Galants d’Alosia— opnieuw in de dialoogvorm zoals uit de ondertitel al blijkt -is een Franstalige editie (Amsterdam ca. 1690) van een werk dat oorspronkelijk in het Latijn verscheen onder de titel Satyra Sotadica (1659 of 1660) met de suggestie dat de tekst het werk was van een dame, Aloisia Sigea Toletana, en in het Latijn gevat werd door de Leidse hoogleraar Joannes Meursius. Onderzoek heeft uitgewezen dat de ware auteur de Fransman Nicolas Chorier (1609-1692) geweest is.
De hier bedoelde editie werd op de titelpagina toegeschreven aan ‘Pierre Aretin’ en kreeg het imprint ‘A Venise’. Het begint er op te lijken dat de Amsterdamse drukkers alle dialogen systematisch op Aretino’s naam gezet hebben. Kearney geeft nog twee aan Aretino toegeschreven edities, waarvan die uit Hamburg (?), circa 1750, de interessantste is. Niet alleen worden Aretino (Petri Aretini Ponodidasculus) en Meursius genoemd, maar in deze druk wordt ook een Latijnse vertaling van de derde dialoog uit I Ragionamentiverwerkt. De meeste edities zijn geïllustreerd – de Amsterdamse bevat 36 gravures — en inderdaad wordt er uitgebreid over standen gediscussieerd, en dat lijkt de reden dat sommige auteurs Aretino 36 modi hebben toegedacht.

L’Arétin Françoisbevat, zoals Legman het noemt, een parafrase van Aretino’s sonnetten door de Fransman François-Félix Nogaret (1740-1831) die zichzelf de titel ‘Membre de l’Académie des Dormans’ gaf. Kearney geeft meerdere edities, met verschillende inhoud, vanaf 1787 tot 1928.
De oudste is de belangwekkendste aangezien die de gravures bevat van Elluin, naar tekeningen van Borei, die in de Nederlandse vertaling van de Sonetti door Van Altena zijn opgenomen. Deze uitgave werd in de 19e eeuw in Frankrijk liefst zeven maal verboden.
Vrij naar Aretino, dat wil zeggen dat van zijn reputatie gebruik werd gemaakt, is ook L’Arêtin d’Augustin Carrache,een verzameling van 30 gravures van J. J. Coiny, verschenen in 1798, naar het voorbeeld van de Italiaan Agostino Carracci (1557-1602). Foxon meent dat de platen van Carracci in ons land gegraveerd en gedrukt werden; de Coiny-adaptie verscheen vanuit Parijs. Hun reputatie is aanzienlijk geweest en Carracci wordt regelmatig in één adem met Aretino genoemd.

Precies zestien gravures sierden de uitgave van Les Bijoux du Peut Neveu de l’Arétin (Parijs, 1793). Het neefje van Aretino! De bundel bevat anekdotes, zowel in proza als in dichtvorm. La Bibliothèque d’Arétin gaat weer een stapje verder en presenteert diverse werken onder Aretino’s handelsmerk, waaronder de Puttanaen L’Ecole des Filles (het boek dat Samuel Pepys in het geniep las voordat hij het verbrandde). Het imprint luidt ‘Keulen circa 1680’ maar Drujon meent dat ook deze uitgave de verdienste geweest is van Elzevier.
The Genuine and Remarkable Amours of the Celebrated Author, Peter Aretin,Londen, 1776, heeft volgens Ashbee, in de Index, nothing whatever to do with Aretino. De uitgave bevatte opnieuw zestien prenten – in kleur – maar Ashbee vond ze badly executeden bovendien hadden ze ‘geen enkele betrekking op de tekst’. Aretinus Revivibus is een vertaling (1745) van L’Académie des Dames en behalve de titel is ook de titel van de auteur de moeite waard: ‘Philo-Cunnus, Posture Professor, in the University of Paphos’.

(wordt vervolgd)

Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (4)

fleursdumal.nl magazine

More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature


Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (3)

Ed Schilders

Pietro Aretino

De geschiedenis van een reputatie

Drie

De geschiedenis wordt gecompliceerd door het bestaan van een suite afbeeldingen waarvan een zekere Count Frédéric de Waldeck (1766-1875!) beweerde dat hij ze had teruggevonden in een klooster (!) in Mexico City. Foxon vergeleek ze, voor zover mogelijk, met het Toscanini-exemplaar, en hoewel er verschillen zijn in details corresponderen er tien precies met elkaar. Waldeck vond echter 20 prenten (over het aantal hieronder meer) en juist via die tien overige kon Foxon vaststellen dat Waldeck hier en daar geïmproviseerd moet hebben: ‘Waldecks twaalfde plaat komt overeen met houtgravure nr. 9 in Toscanini’s exemplaar, maar alleen in zoverre ze met elkaar verbonden kunnen worden door een fragment in het British Museum . . .’ Voor de entourage bedacht Waldeck zelf a completely different scene. Daaruit volgt dat Waldeck hooguit tien vroege prenten onder ogen kan hebben gehad maar ook dit zijn waarschijnlijk latere kopieën geweest. De meeste naslagwerken en overzichten beelden deze Waldeck-prenten af (zie bij voorbeeld Mimus Eroticus van A. M. Rabenalt, Hamburg, 1965, twee delen, en Erotische Kunst in Europa, D. M. Klinger, Nùrnberg 1982, deel I; het laatste werk heeft ook een reproduktie van twee bladen uit de Toscanini-bundel, inclusief de tekst van de sonnetten).

Tenslotte moet in dit verband vermeld worden dat in 1904 in Parijs een van de allermooiste uitgaven van de sonnetten verscheen ter nagedachtenis aan de legendarische uitgever en bibliofiel Isidore Liseux, een ex-jezuïet, inclusief diens al genoemde naspeuringen. Het bijzondere van deze uitgave is niet alleen dat zowel de Italiaanse als de Franse tekst gegeven worden, of dat alle modier in drie staten in zijn opgenomen, maar dat de eerste staat een reproduktie zou zijn van schetsen die zorgvuldig naar de originelen van Giulio Romano gemaakt zouden zijn. De schetsen wijken echter zozeer van alle bekende andere prenten af dat dit zeer onwaarschijnlijk is. (3) Niettemin is Liseux’ verhaal interessant genoeg om hier kort herhaald te worden.
De originelen, schrijft Liseux, ‘blijven tot nu toe definitief onvindbaar’, maar de schetsen die hij hier voor het eerst prijs geeft aan de openbaarheid zijn ‘direct genomen van een origineel exemplaar van het standenboek door een kunstenaar die het geluk had deze composities te bestuderen en het vernuft er een duurzaam souvenir van te bewaren.’
Liseux vond de schetsen ‘gedurende een vakantiereis door de Gers’. ‘Wij hadden het wonderlijke genoegen bij een bescheiden verzamelaar de serie van zestien tekeningen te ontmoeten, getraceerd op bladen van gevergeerd papier.’ Deze traceringen zijn, zegt Liseux, weliswaar niet ouder dan 1779, maar ongetwijfeld diende dat bijzondere, originele exemplaar als ondergrond. Helaas kan dat laatste feit niet aannemelijk gemaakt worden. Wat niet wegneemt dat deze suite veel mooier is dan al het voorgaande dat ouder en daarom iets origineler is.

Waldeck, Sander en Toscanini, Liseux. Voeg daarbij de suites waarvan bekend is dat ze van later datum zijn en het ontbreken van de originelen is enerzijds een moeilijk te verteren zaak geweest, anderzijds een enthousiast ingevulde witte vlek in de geschiedenis van het erotische boek.
Het verdwijnen van de originelen is een gegeven dat zich gemakkelijker laat verklaren dan de schijnbewegingen van Waldeck en Liseux. Aretino’s gitzwarte reputatie (onder puriteinen) zal er ongetwijfeld toe hebben bijgedragen dat van de eerste en volgende oplages weinig is overgebleven, ook al omdat die oplages nooit erg groot geweest kunnen zijn. Er zijn berichten over zeer succesvolle verkopen (onder andere bij Casanova) maar om meer dan enige tientallen exemplaren per jaar gaat het dan nog steeds niet.
Daarnaast treffen we in de achtergrondliteratuur voortdurend gevallen van censuur of vernietiging aan. Misschien verantwoorden die het uitsterven van de editto princeps niet, ze zijn niettemin illustratief voor de gestrengheid waarmee sommigen de modi te lijf gingen.
‘De laatste set waarvan bericht vastligt,’ schrijft Foxon, en hij heeft het over de editie van 1527, ‘en het lot ervan wordt beschreven in Nollekens and His Times (1829).’ Deze Nollekens werd door zijn biechtvader betrapt toen hij op een mooie dag (neem ik aan) zijn Aretino bekeek. De geestelijke weigerde Nollekens de absolutie te geven als hij de set niet on-middellijk in de open haard wierp. En Nollekens deed dat. Hij schijnt er een trauma aan te hebben overgehouden: ‘Zo nu en dan zag men hem in tranen,’ schrijft zijn biograaf T. S. Smith, ‘wegens wat hij zijn follynoemde.’
Het waren niet alleen paters en prelaten. Liseux citeert uit Chevilliers Origine de l’Imprimerie(1694) waarin sprake is van een Parijse graveur die een set kocht voor ‘een aanzienlijke som gelds’, uitsluitend met het doel er de brand in te steken. ‘Hij heeft steeds gedacht,’ en het lijkt alsof zulke daden altijd, al is het maar sous-entendu, een emotionele plot moeten hebben, ‘dat het de originele platen waren, gegraveerd door Marcantonio, en dat hij ze had vernietigd.’ Maar dat waren ze dus niet.

In januari 1674 of 1675 werd, volgens Ashbee (Catena), een poging tot herdruk en compensatie van de schaarste ondernomen op de pers van de universiteit van Oxford. Op het laatste moment werden de studenten tijdens hun clandestiene werkzaamheden betrapt door de eigenaar van de drukkerij. Of er toch nog exemplaren in omloop zijn gekomen kon Ashbee al niet meer met zekerheid vaststellen. Zijn bron, Humphrey Prideaux, bericht dat er zestig stuks bad gon abroad before the business was discovered,maar Ashbee zelf meent dat ‘waarschijnlijk geen enkele set momenteel nog bestaat.’
Het Bilder Lexikon meldt tenslotte een geval van literaire autoda-fe uit 1556 en dat derhalve echt een van de vroegste uitgaven moet hebben betroffen. Het ging om het exemplaar van de Dresdener Bibliothek.

(wordt vervolgd)


Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (3)

fleursdumal.nl magazine

More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature


Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (2)

Ed Schilders

Pietro Aretino

De geschiedenis van een reputatie

Twee

Enerzijds vinden we in biografieën, brieven en in de literatuur de hoogste bewondering voor de jongeman die uit Arezzo kwam en achtereenvolgens Rome, Florence en Venetië imponeerde, anderzijds bestaat de Aretino-literatuur uit een fantastische, waarschijnlijk nooit meer geëvenaarde hoeveelheid haatschriften. Chledowski heeft opgesomd waarvoor Aretino tijdens zijn leven en na zijn dood is uitgemaakt: ‘een bedrieger, een ongeletterde, een ijdele nar met verbeelding, een verrader, een monster zonder trouw of geloof, het toppunt van boosaardigheid, een buidelsnijder en een spitsboef, alleen geboren om vorsten te bestelen, een Tagliatore de’ Principi, een reus onder de idioten.
De reeks is uitbreidbaar en dwingt het hoogste respect af. Iemand die zoveel haat op zich kan laden en met een goed humeur weet te dragen, die zoveel eigenzinnige, illustere vrienden had, die zich kon doodlachen, zo iemand moet wel een zeer bijzondere persoonlijkheid zijn. ‘De Goddelijke’ noemde hij zichzelf en hoewel hij dat niet was, zo voelde hij zich wel, ondanks alles, en dat was precies waarom hij Perugia op negentienjarige leeftijd verlaten had.

Er is een gravure, door Giuseppe Patrini, met Aretino’s portret in een ovaal kader dat gevormd wordt door de huid van een wolf. De kop van het beest boven het hoofd van de man. In het bijschrift wordt hij ‘DIVVS PETRVS ARETINVS FLAGELLVM PRINCIPVM’ genoemd. De Sanctis wijst in zijn karakterbeschrijving op de overeenkomst tussen mens en dier en concludeert: ‘Eten was hem niet voldoende, hij wilde proeven: plezier was niet genoeg, hij wilde losbandigheid; rijkdom was niet genoeg, hij wilde ook anderen rijk maken; geld uitgeven was niet genoeg, hij wilde het geld overal om zich heen verkwisten. En als iemand daar zijn verwondering over uitdrukte, antwoordde hij: “Nou en, wat dan nog? Als ik hiertoe geboren ben, wie zal me dan tegenhouden?” ‘ En niemand was in staat hem tegen te houden. Zijn pen was altijd scherper, zijn tong altijd sneller.

Er is nog een ander portret van Aretino. Het staat afgebeeld op pagina 592 van Albert Molls Handbucb der Sexualwissenscbaften en het is een bronzen spotmunt. Op de achterzijde zien we Aretino naar links kijken. De haren en de hals bestaan, naar het voorbeeld van Acrimboldo, uit tientallen erecte penissen, inclusief het welgevormde scrotum en de fiere glans. De Ragionamenti en de Sonetti hebben Aretino al bij zijn leven, maar vooral na zijn dood, gebrandmerkt als een erotomaan, gesneden uit het rotste hout. Vergeten was na 1557 zijn reputatie als geducht brievenschrijver en de koning van de Pasquino. Wat bleef waren de schandalen rond zijn erotische werken. Zijn werk werd door het Concilie van Trente verboden. (2) ‘Een fatsoenlijke vent zou zijn naam nooit in aanwezigheid van een vrouw uitspreken,’ zegt De Sanctis (uit vrees, denk ik, dat het Woord weer Vlees zou worden).

De geschiedenis van de sonnetten is warrig, vooral wat hun aantal betreft (ik kom daarop terug), maar we kunnen er tenminste nog verzekerd van zijn dat het originele zestiental de tand des tijds en de hand des nijds heeft weerstaan. Wat de illustraties betreft valt te vrezen dat de modi alleen nog via latere drukken of navolgingen te zien zijn en dat van de originele prenten (tekeningen en gravures) geen enkel exemplaar meer bestaat.

Als Aretino de geestelijke vader van de standen genoemd wordt dan is dat vanwege de totale identificatie van zijn naam met het project en in weerwil van de inhoud van de sonnetten zelf. De zestien gedichten zijn eerder een aardse lofzang op de wellust dan een systematische beschouwing van diverse posities. Een enkel kwatrijn mag zowel de stijl als de sfeer illustreren:

Fottiamci, anima mia, fottiamci presto,

Poiché tutti per f otter nati siamo;

E se tu’l cazzo adori, io la pot ta amo,

E saria ‘l mondo un cazzo senza questo.

(Laat ons nu naaien, lief, op slag en onvervaard, / Want tot dat doel zijn wij het leven ingetreden; / Bewonder jij het lid? Wel ik bemin de schede: / Zouden die niet bestaan, dan was de aard niets waard.)


Dergelijk taalgebruik met een dergelijke strekking, het was uiteraard genoeg om de auteur te stigmatiseren, zelfs in het hart van de katholieke kerk, Rome. Toch moeten we Aretino’s zondeval niet zoeken, denk ik, in het spel van de potta en de cazzo,
maar in het accent dat hij vrijwel voortdurend legt op de anale opening, de sphincter die als uitgang bekend staat en die hij celebreerde als ingang. Nog eeuwenlang, we zullen het hieronder zien, is zijn naam met de coïtus per anum verbonden gebleven: ‘. . . maar wij zijn heet,’ zegt de dame in de staart van sonnet III tegen haar minnaar, ‘En kunnen zo geil naar een lid verlangen,/Dat wij de zuil ook in de kont ontvangen.’ En in het tweede kwatrijn van sonnet II luidt het: ‘Kies nieuwe plek als jij verveeld bent in de pruim;/Het is toch zo: een echte vent vindt in de kont lol!’ (rijmend op ‘mondvol’; in het Italiaans is het ook mooi: Ch’uomo non è chi non è buggiarone). In VII wordt de anale entree het kenmerk voor eenieder die ‘kundig’ is; in sonnet VIII lonkt ‘uw kont’ zo ‘gul en fijn’ dat de heer moet verzuchten ‘Laat dit maar ‘t einde van mijn stamboom zijn.’ In X dicht Aretino venijnig, en met gevoel voor de realiteit:

Ik wil hem in mijn reet. — 0 nee, mevrouw, dat nooit, /  dat is een zonde die ik nimmer wil begaan,  dat matigen zich slechts kerkprelaten aan / die voor de eeuwigheid hun smaak hebben vergooid.


Niet voor niets gold het in die tijd dat Roma het omgekeerde van Amor was.

We vinden in Aretino’s tekst inderdaad zo nu en dan sporen die naar een speciale seksuele houding of activiteit verwijzen, maar het is ook logisch dat zijn regels vooral de wellust moesten verwoorden die aan de door Romano/Raimondi gemaakte prenten inherent geacht werd.

Welke standen dat waren is hier van minder belang, ook al omdat ze tegenwoordig tot de bagage behoren van eenieder die behoorlijk is opgevoed, uitgezonderd wellicht die ‘stand’ waarbij men zich kruist terwijl de vrouw een kind de borst geeft (copulatio lac tans), Sonnet XV: ‘De zuigeling zuigt en zo zuigt jouw vagijn,/je geeft melk en ontvangt melk tegelijk.’ De bibliotheek van het British Museum heeft een microfilm van een sonetti-uitgave die aan het eind van de jaren twintig in Italië werd teruggevonden door de bibliograaf Max Sander en waarvan sommigen, en met name de tweede eigenaar Waker Toscanini, aannemen dat het het enige overlevende exemplaar is van de uitgave uit 1527. Legman, die Toscanini’s exemplaar bestudeerde en zijn mening deelde, kondigde in The Horn Book een onthullende studie met betrekking tot dit exemplaar aan maar die is helaas nooit verschenen. Kearney meldt in zijn History of Erotic Literaturedat het exemplaar in 1978 verkocht is aan de erotica-verzameiaar Kraus en dat het zich momenteel in een ’eminente’ Zwitserse collectie bevindt. David Foxon (Libertine Literature in England) is echter van mening dat dit exemplaar, zowel beoordeeld op de staat van de prenten als de tekst, ‘niet erg dicht bij 1525 gedateerd mag worden.’

Foxon heeft daarnaast vast kunnen stellen dat de afbeeldingen weliswaar gespiegeld zijn maar verder precies de vormgeving hebben van een aantal fragmenten van prenten die zich ook in de British Library bevinden en waarvan men aanneemt dat dat de enige restanten zijn van de originele druk naast één enkele volledige prent, eveneens in de bedoelde bibliotheek (de fragmenten staan in Foxon en Kearney afgebeeld, ze vertonen voornamelijk vrouwenhoofden). Dezelfde volledige prent bevindt zich ook in de Albertina (Wenen) en men neemt aan dat deze ene afbeelding werd uitgezonderd omdat daarop geen geslachtsdelen te zien zijn.

(wordt vervolgd)

Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (2)

fleursdumal.nl magazine

More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature


Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (1)

Ed Schilders

Pietro Aretino

De geschiedenis van een reputatie


Een

‘Men weet dat de vader van Aretino een zekere Luca was, een schoenmaker, wiens naam ons onbekend is gebleven: de schrijver koos de naam van zijn geboortestad.’

Dat schrijft de Moderne encyclopedie der wereldliteratuur en de redacteur bedoelt ermee te zeggen dat Aretino een bastaard was, net als Leonardo da Vinci en de Borgia’s. Hoe modern deze encyclopedie verder ook wil zijn, de schrijver van het lemma ‘Aretino’ meent niettemin dat het werk van de Italiaan ‘op zedelijk gebied ernstig voorbehoud verdient’ (inclusief het Prose Sacrai), en dat is waarschijnlijk de reden waarom Aretino’s bekendste en beste werk, de dialogen onder de titel Ragionamenti (1536), niet besproken wordt en dat de lezer er niet eens de titel terug zal vinden van zijn meest geruchtmakende produktie. Over het laatste alleen dit: ‘Zijn lichtzinnig gedrag en de obscene sonnetten, die hij bij de tekeningen van Giulio Romano voegde, dwongen hem (uit Rome) te vluchten.’ Bedoeld worden de Sonetti Lussuriosi, de Wulpse sonnetten zoals Ernst van Altena vertaalde voor de eerste Nederlandstalige druk in 1981, zestien staartsonnetten, geschreven bij evenveel tekeningen van seksuele houdingen door Giulio Romano, Raffaèls leerling die door Shakespeare (in Winter’s Tale) the rare Italian genoemd werd; de tekeningen die door Marcantonio Raimondi gegraveerd werden. Sonnetten en prenten vormen samen het eerste expliciet seksuele – en alleen daarom obsceen genoemde voorlichtingsboek uit de moderne Europese zedengeschiedenis.

Aretino moet door schoenmaker Luca in 1491 verwekt zijn, want hij werd op 19 april 1492 in Arezzo geboren. Zijn levenswandel, die het midden hield tussen bourgondisch en decadent, heeft hem doen kennen als een van de markantste figuren uit de Italiaanse renaissance. En zoals hij leefde stierf hij, zegt men: hij kreeg een welhaast onstuitbare lachbui toen iemand hem tijdens een banket een schandaleus verhaal over zijn – Aretino’s – zuster vertelde, rolde van de lach uit zijn zetel en brak zijn nek. Het is 1557 en de plaats heet Venetië. ‘De Gesel der Prinsen’, zoals Ariosto hem noemde, was dood, maar zijn reputatie heeft de val groots overleefd, mede dankzij de zestien beroemdste obscene sonnetten aller tijden.

Ik heb in de tweede helft van het onderstaande een verzameling gegevens geordend die niet zozeer direct op die Wulpse sonnetten betrekking heeft, als wel op de legendarische reputatie die Aretino er ook postuum aan overhield. Complete boeken werden aan hem toegeschreven of onder zijn naam gepubliceerd, zowel pornografen als literatoren en zedenhistorici refereerden — met opgestoken vinger of cum summa laude — aan ‘zijn’ sedici modi of aan ‘Aretino’s standen’. De naam Aretino is eeuwenlang een handelsmerk geweest, en ‘een Aretino’ – die je kon maken of waarin je je kon gooien — werd niet minder dan een eufemisme voor iedere vorm van wellustig uitgeoefende versmelting en ook voor ieder prent-annex-tekstboek waarin de theorie fraai geïllustreerd tot de lezer kwam (voor niet-katholieken bevat de laatste zin, ik ben me dat bewust, wellicht een pleonasme). Om deze vorm van voortdurende Aretino-minachting en -verheerlijking goed te kunnen begrijpen is het noodzakelijk eerst in het kort Aretino’s reputatie bij zijn leven – ‘zijn lichtzinnig gedrag’ – te beschrijven en enige informatie te geven over de inhoud en de geschiedenis van ‘de obscene sonnetten die hij bij de tekeningen van Giulio Romano voegde.’

Aretino’s moeder was Tita, en Tita was prostituée en model voor kunstenaars. Als Aretino dertien jaar oud is berooft hij haar en vlucht hij naar Perugia waar hij leert boekbinden en schilderen. ‘Ik ging niet langer school,’ schrijft hij in een van zijn brieven, ‘dan om er een kruisteken te leren maken.’ Zes jaar later besluit hij naar Rome te vertrekken om aldaar zijn fortuin te zoeken. Ondanks goede connecties met de bankier Agostino Chigi en kardinaal Di San Giovanni lukt het hem niet tot in de hoogste kringen door te dringen: het hof van de paus, Julius II. Hij verlaat de stad, zwerft door Lombardi je en treedt tijdelijk toe tot de orde der kapucijnen. Pas als in 1513 Leo X tot paus is gekozen en het Vaticaan in een cultureel centrum veranderd wordt, keert hij terug naar de Eeuwige Stad. Hij wordt Leo’s kamenier en de paus blijkt zeer ontvankelijk voor zijn talenten als satiricus en humorist en als schrijver van de zo genaamde paskwillen en vleiende sonnetten. Aretino’s reputatie groeit voorbeeldig en het moet gezegd worden dat hij niets heeft nagelaten om zijn faam te bevorderen. Portretten van tijdgenoten en latere biografische stukken maken uitbundig gebruik van typeringen als ‘vleier, intrigant, afperser, roddelaar, chanteur en hielenlikker’, en het lijkt waar dat hij dat alles inderdaad geweest is teneinde zijn macht, aanzien en invloed te vergroten en daarmee zijn welstand. Wat zulke kwalificaties zo aardig maakt is de wetenschap dat hij zich deze haat enkel en alleen met de pen en zijn tong wist te verwerven. Wie Aretino aan zijn zijde vond kon verzekerd zijn van zeer effectieve public relations; zijn tegenstanders vreesden zijn intriges en roddel-geschriften die vaak anoniem werden verspreid maar waarvan iedere sociaal-cultureel bewuste Romein de herkomst kende.
In 1521 sterft Leo X, zijn voornaamste beschermheer, en Aretino lijkt, met vele anderen, de situatie verkeerd te hebben ingeschat. In Rome rekent men op de verkiezing tot paus van Giulio de’ Medici en Aretino heeft zich reeds voor Leo’s dood verzekerd van een eervolle plaats binnen diens vriendenkring. Zeven dukaten tegen honderd worden er in de stad ingezet op de verkiezing van Giulio maar ondanks deze goklustige opiniepeilingen en ondanks de paskwillen die Aretino bijna dagelijks tegen de tegenstanders schrijft, wordt op 9 januari 1522 onze landgenoot, de kardinaal van Tortosa, de nieuwe Papa. Het interregnum is echter van korte duur: Hadrianus VI bestuurt de moederkerk slechts één jaar en na de verkiezing van Giulio de’ Medici tot paus Clemens VII is voor Aretino de weg naar de top opnieuw vrij.

Aretino’s eerste gedichten werden in 1512 in Venetië gepubliceerd. Hoezeer hij vanaf die tijd zijn pen uitsluitend benut heeft voor persoonlijke en politieke doeleinden mag blijken uit het gegeven dat volgende publikaties, voornamelijk satirische blijspelen, pas vanaf 1533 plaatsvinden. Tussen 1512 en 1533 publiceerde hij uitsluitend de Sonetti Lussuriosi, voor het overige was hij, zoals Wayland Young hem getypeerd heeft, een gevreesd columnist en geducht politiek commentator. Wanneer de sonnetten geschreven zijn is lang duister gebleven maar vooral dankzij gedetailleerde onderzoekingen aan het eind van de vorige eeuw, onder andere door de uitgever Isidore Liseux, kan nu met zekerheid gesteld worden dat Romano zijn zestien standen in 1524 tekende en liet graveren, en dat Aretino er één jaar later zijn verzen aan toevoegde. Pas in 1527 vond deze gecombineerde inspanning zijn weg naar een breder publiek via deeerste officiële editie, gedrukt te Venetië. ‘(1)  Vasari schrijft over het project het volgende: ‘Aangezien sommige van de prenten werden aangetroffen op plaatsen waar men zehet minst zou verwachten, werden ze niet alleen verboden maar werd Marcantonio gearresteerd en in het gevang geworpen.’ Een aantal schrijvers neemt aan dat deze censuuraffaire heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de druk uit 1527, maar dit lijkt onjuist.

Al eerder moet de produktie van de prenten zowel de edele delen van de voorstanders als de adrenergische zenuwcellen van de tegenstanders in beroering hebben gebracht. Aretino zelf schrijft in een brief (1538) waarin hij op de gebeurtenissen terugkijkt: ‘Nadat ik paus Clemens had overgehaald Marcantonio Bolognese vrij te laten, hij zat in de gevangenis omdat hij de sedici modi had gegraveerd, gevoelde ik de lust de platen te zien (. . .) en toen ik ze gezien had voelde ik dezelfde aandrift welke Giulio Romano ertoe had aangezet om ze te maken. En aangezien dichters en beeldhouwers, zowel de klassieke als de moderne, van tijd tot tijd als jeux d’esprits bepaalde dingen geschreven of gebeiteld hebben (zoals de marmeren satyr in het Palazzo Chigi die een jongen probeert te verkrachten), heb ik de sonnetten neergepend die je aan de voet van ieder blad kunt zien.’
Een en ander impliceert dat het schandaal zich moet hebben afgespeeld naar aanleiding van de eerste, waarschijnlijk voor privéplezier bestemde produkties, die nog zonder Aretino’s bijdrage verschenen. Niettemin schrijft Francesco de Sanctis in zijn History of Italian Literature: ‘Hij moest uit Rome vluchten vanwege zijn zestien sonnetten, die verlucht werden door obscene tekeningen van Giulio Romano.’ Dat had zo in de Moderne encyclopedie gekund, maar of het juist is mag betwijfeld worden, al is het zeker niet onwaarschijnlijk dat Aretino met zijn geschreven bijdrage te ver ging.

De oorzaak van Aretino’s plotselinge vertrek uit Rome wordt, denk ik, beter weergegeven door Casimir von Chledowski (Die Menschen der Renaissance). Hij verbindt de vlucht met een vete die gegroeid was tussen Aretino en kardinaal Giberti, die uit woede om Aretino’s intriges en anonieme spotschriften in de nacht van 28 juli 1525 een aanslag op de dichter liet plegen waarbij Aretino gewond raakte. Merkwaardig genoeg noemt Aretino in zijn al geciteerde brief deze Giberti ook als de aanstichter van de hetze tegen Romano en Raimondi.

In welke orde van oorzaak en gevolg deze schermutselingen zich ook precies verhouden, het mag duidelijk zijn dat Aretino in Rome gevaarlijke vijanden gemaakt had en dat zijn betrokkenheid bij het standenrepertorium zijn crediet niet bevorderd heeft. Als paus Clemens weigert om zijn zijde te kiezen in het conflict met Giberti verlaat Aretino de stad en nu definitief.
Aretino’s verdere levensdagen, voornamelijk in Venetië doorgebracht, zijn hoogst boeiend maar voor het hier te volgen onderwerp in hun details niet van belang. Ik zal volstaan met enige gegevens die duidelijk maken dat zijn vlucht uit Rome hem geenszins benadeeld heeft en dat hij zijn levenslustige doelstellingen in later jaren alleen maar grootser verwezenlijkt heeft.
Na Rome brengt hij een jaar door in het kamp van Giovanni de’Medici, de leider van de bande nere, en leerde hij de voornaamste handlangers van de condottiere kennen.

Als Giovanni in zijn armen gestorven is reist hij naar Venetië waar men hem met open armen ontvangt. Hij woont er in een luxueus palazzo op kosten van zijn rijke vrienden en met het geld van de pensioenen die zijn adellijke en Vaticaanse werkgevers hem hebben toegestaan voor verrichte schrijf- en roddeldiensten. In de jaren 1530 verschijnt het grootste deel van zijn werk in druk, de komedies, de Ragionamenti, maar ook enige heiligenlevens.

In een van zijn brieven meldt hij trots dat men alom munten slaat met zijn afbeelding, dat hij op gevels prijkt en dat er kristallen vazen zijn die ‘Aretino’s’ genoemd worden en vrouwen, zijn ex-kamermeisjes, die erop staan met dezelfde naam te worden aangeduid.

Onder zijn vrienden vinden we in de loop der jaren Titiaan, die hem ‘de condottiere van de literatuur’ noemde en zijn portret schilderde, Tintoretto en Vasari, literatoren als Ariosto, Tasso en Varchi, de historicus Giovio. Frans I, de piraat Barbarossa en de sultan Suleiman zonden hem geschenken, Julius III benoemde hem tot ridder in de orde van Sint Petrus. Hij was erelid van de academies van Florence, Siena en Padua.

(wordt vervolgd)

Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (1)

fleursdumal.nl magazine

More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature


Comte Nikolai de Godemiché: Romantische Agonie

Comte Nikolai de Godemiché

(1878-1935)


Romantische Agonie


Van hete drift naar kippenvel

want stiekem hier of geil bij mij

maar steeds het stokkend overspel

van een verboden vrijerij


de bruuske ontrouw vlakbij huis

een vlug verborgen jarretel

de pijn bij haar of hem daar thuis

je huiver in een louche hotel


de hete zucht naar overspel

al weegt het schuldgevoel als lood

trekt door je bloedbaan zoet & fel

tot aan de grootse kleine dood.

(Comte Nikolai de Godemiché: Fauneske Verzen & Prozagedichten. Erotica. Uitgeverij Spleen Amsterdam, 2008, 2e druk)

Comte Nikolai de Godemiché (1878-1935) stamt af van het kind dat op wonderbaarlijke wijze werd geboren uit een overleden en reeds begraven moeder. Dieven hadden het graf geschonden en ontdekten dat de dode vrouw in barensweeën verkeerde. Ze namen het kind mee en begroeven de vrouw opnieuw. Heinrich Heine doet verslag over deze bizarre gebeurtenis in zijn verhaal ‘Florentijnse nachten’.

De voorvader van Nikolai werd bijwijze van zwijggeld een adellijke titel toegekend om zijn afkomst te verdoezelen als bastaardzoon van een telg uit een bekende Duits-Franse bankiersfamilie. Oorspronkelijk was Comte de Godemiché de titel van een libertijn die zijn huurdames placht te ontvangen in een gecapitonneerde kamer opdat het gillen voor de buitenwacht verborgen bleef. Het was een van de vele titels die vrij rolde door het werk van de guillotine in de nadagen van de Revolutie en als zodanig voor hergebruik in aanmerking kwam.

Op 57 jarige leeftijd wierp de aan alcohol en opium verslaafde Nikolai zich van de Notre Dame. Deze getalenteerde misantropische polyglot beheerste onder andere het Nederlands, de taal waarin hij schreef. Zijn literaire nalatenschap bestaat uit 19 wulpse gedichten.

fleursdumal.nl magazine

More in: Erotic literature


Comte Nikolai de Godemiché: Literaire Salon

Comte Nikolai de Godemiché

(1878-1935)


Literaire Salon

het zou een onverwarmd, mager verlicht zaaltje moeten zijn met ijsbloemen op de ramen aan de rand van een desolate stad waar een aantal dichters, in aanwezigheid van een raaf, bijeenkomt om een grootse salon op te richten, een literair sociale werkplaats voor contactgestoorden en aan schrijfdrang lijdende leprozen. Deze salon zou bestaan uit meerdere vertrekken, één die enkel toegankelijk is voor leden, met beleefde obers, lederen fauteuils en een donkere lambrisering, waar de gebruikelijke drankjes worden geserveerd alleen vele vele jaren ouder, met een knetterend haardvuur en aangenaam keuvelende bezoekers die somtijds over de vloer rollen om een vrouw dan wel om een rijm- of rangtelwoord. Een salon waar een elegante dame rondwaart achteloos chic met zware lokken, omgeven door een betoverende geur stammend uit een achttiende-eeuws parfumhuis, slechts mondjesmaat verkrijgbaar en dan nog voor ingewijden; zij komt en gaat. Vriendelijke tabakswalmen drijven richting deur bij binnenkomst van weer een gast, het literaire neusje van de zalm zou hier de grizzlys ontwijken met historisch bewogen teksten en koliekopwekkende verzen. Uitgevers zouden een moord begaan om in deze salon te mogen oogsten (de schrijver X zal er in ontredderde toestand worden aangetroffen, maar dat is nog toekomstmuziek).

Een ander vertrek zal voor iedereen toegankelijk zijn, een vertrek met grote leestafels. Grote leestafels en veel ruimte tussen de tafels zoals in café Griensteidl, zodat je met een bontjas kunt binnenkomen. Dagbladen en tijdschriften uit de landen van de grote denkers en kunstenaars liggen er ter inzage. De bediening echter zal povertjes zijn aangezien deze in handen is van oudere jongedames die, gebeeldhouwd naar de kwabben van een uitgewoonde volkszanger en ruw van de tongriem gesneden, onverstoorbaar uitblinken in desinteresse voor hun cliëntèle.

Vanaf welke sterren zijn wij elkaar toegevallen?” Met deze woorden begroet Nietzsche, bij hun eerste ontmoeting, Lou Andreas-Salome op 24 april 1882 in de Sint-Pieterskerk te Rome. Deze regel zal een plekje krijgen aan de wand van de Salome-salon, een gedeelte slechts toegankelijk voor vrouwen, het derde en één na laatste vertrek van de literaire salon. Salome schreef over de Liebesrausch als zijnde het scheppende moment in de kunst. Volgens haar hebben vrouwen huis en haard niet nodig, zij vergelijkt de vrouw met een ‘rondtrekkende dievenbende’ die zich van wetten weinig aantrekt. Zij die Nietzsche afwees, een verhouding begon met Rilke, samenwerkte met Freud en eerst haar oriëntalist huwde nadat deze zich door het hart schoot maar op wonderbaarlijke wijze overleefde. Ze huwde hem op voorwaarde van geen seks en een vrij huwelijk.

De Salome-salon dus.

Het mooiste en oudste vertrek tenslotte, met het hoge van een fresco voorziene plafond, zal worden omgevormd tot bibliotheek. Een unieke bibliotheek van meer dan honderdtwintigduizend titels op het gebied van poëzie, met o.a. de collectie boeken die eens toebehoorde aan graaf de Montesquiou-Fézensac, de verfijnde estheet die model stond voor Huysmans’ Des Esseintes en Prousts baron de Charlus en die Verlaine vaak financieel had ondersteund.

Er zal wellicht discussie ontstaan over de portrettengalerij in de salon en over de omgang met de raaf, want komt Poe nu bij de Fransen te hangen, of boven de deur naast de kooi met de raaf? Of mag de raaf los? Het laten rondvliegen van de raaf kent voornamelijk bezwaren van hygiënische aard (heer Y.; ”ik wil geen bakkie vogelenkak!”), desondanks zal heer Z. blijven ijveren voor een vrij vogel verkeer. In een tweede vergadering wordt de motivatie aangedragen voor de opening van nog een gelegenheid, een herenclub dit keer, club ‘Nevermore’, voor die momenten wanneer de sublimatie van het libido eens misloopt, deze club zal worden bewoond door negen aan de dichtkunst gewijde vulva’s met de blauwgeaderde rondingen van een begrijpend gemoed.

s Ochtends vroeg bij het verlaten van deze cocon, de wereld wit als een laken, een diepe ademteug in je sjaal en steevast verse sporen in de sneeuw.


(Comte Nikolai de Godemiché: Fauneske Verzen & Prozagedichten. Erotica. Uitgeverij Spleen Amsterdam, 2008, 2e druk)


Comte Nikolai de Godemiché (1878-1935) stamt af van het kind dat op wonderbaarlijke wijze werd geboren uit een overleden en reeds begraven moeder. Dieven hadden het graf geschonden en ontdekten dat de dode vrouw in barensweeën verkeerde. Ze namen het kind mee en begroeven de vrouw opnieuw. Heinrich Heine doet verslag over deze bizarre gebeurtenis in zijn verhaal ‘Florentijnse nachten’.

De voorvader van Nikolai werd bijwijze van zwijggeld een adellijke titel toegekend om zijn afkomst te verdoezelen als bastaardzoon van een telg uit een bekende Duits-Franse bankiersfamilie. Oorspronkelijk was Comte de Godemiché de titel van een libertijn die zijn huurdames placht te ontvangen in een gecapitonneerde kamer opdat het gillen voor de buitenwacht verborgen bleef. Het was een van de vele titels die vrij rolde door het werk van de guillotine in de nadagen van de Revolutie en als zodanig voor hergebruik in aanmerking kwam.

Op 57 jarige leeftijd wierp de aan alcohol en opium verslaafde Nikolai zich van de Notre Dame. Deze getalenteerde misantropische polyglot beheerste onder andere het Nederlands, de taal waarin hij schreef. Zijn literaire nalatenschap bestaat uit 19 wulpse gedichten.

fleursdumal.nl magazine

More in: Erotic literature


Comte Nikolai de Godemiché: Hij & Zij

Comte Nikolai de Godemiché

(1878-1935)

Comte Nikolai de Godemiché (1878-1935) stamt af van het kind dat op wonderbaarlijke wijze werd geboren uit een overleden en reeds begraven moeder. Dieven hadden het graf geschonden en ontdekten dat de dode vrouw in barensweeën verkeerde. Ze namen het kind mee en begroeven de vrouw opnieuw. Heinrich Heine doet verslag over deze bizarre gebeurtenis in zijn verhaal ‘Florentijnse nachten’.

De voorvader van Nikolai werd bijwijze van zwijggeld een adellijke titel toegekend om zijn afkomst te verdoezelen als bastaardzoon van een telg uit een bekende Duits-Franse bankiersfamilie. Oorspronkelijk was Comte de Godemiché de titel van een libertijn die zijn huurdames placht te ontvangen in een gecapitonneerde kamer opdat het gillen voor de buitenwacht verborgen bleef. Het was een van de vele titels die vrij rolde door het werk van de guillotine in de nadagen van de Revolutie en als zodanig voor hergebruik in aanmerking kwam.

Op 57 jarige leeftijd wierp de aan alcohol en opium verslaafde Nikolai zich van de Notre Dame. Deze getalenteerde misantropische polyglot beheerste onder andere het Nederlands, de taal waarin hij schreef. Zijn literaire nalatenschap bestaat uit 19 wulpse gedichten.


Hij & Zij


Een eredienst voor erotiek

het vallen van haar lingerie

zijn bokkendrift is puur fysiek

haar blik verraadt hem haar ennui

dus basta met de symboliek

hij zet de puntjes op de i!


een eredienst voor erotiek

het parfum van haar blanke huid

hij windt haar op in zijn tragiek

met het getokkel van een luit

zij smelt voor deze symboliek

en spant haar lippen om het fruit!


(Comte Nikolai de Godemiché: Fauneske Verzen & Prozagedichten. Erotica. Uitgeverij Spleen Amsterdam, 2008, 2e druk)

fleursdumal.nl magazine

More in: Erotic literature


Pietro Aretino by Titian

Pietro Aretino (1492 – 1556)

painted by

Titian (ca 1480 – 1576)

fleursdumal.nl 

More in: Aretino, Pietro, Erotic literature, Poets' Portraits


« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature