Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (2)
Ed Schilders
Pietro Aretino
De geschiedenis van een reputatie
Twee
Enerzijds vinden we in biografieën, brieven en in de literatuur de hoogste bewondering voor de jongeman die uit Arezzo kwam en achtereenvolgens Rome, Florence en Venetië imponeerde, anderzijds bestaat de Aretino-literatuur uit een fantastische, waarschijnlijk nooit meer geëvenaarde hoeveelheid haatschriften. Chledowski heeft opgesomd waarvoor Aretino tijdens zijn leven en na zijn dood is uitgemaakt: ‘een bedrieger, een ongeletterde, een ijdele nar met verbeelding, een verrader, een monster zonder trouw of geloof, het toppunt van boosaardigheid, een buidelsnijder en een spitsboef, alleen geboren om vorsten te bestelen, een Tagliatore de’ Principi, een reus onder de idioten.
De reeks is uitbreidbaar en dwingt het hoogste respect af. Iemand die zoveel haat op zich kan laden en met een goed humeur weet te dragen, die zoveel eigenzinnige, illustere vrienden had, die zich kon doodlachen, zo iemand moet wel een zeer bijzondere persoonlijkheid zijn. ‘De Goddelijke’ noemde hij zichzelf en hoewel hij dat niet was, zo voelde hij zich wel, ondanks alles, en dat was precies waarom hij Perugia op negentienjarige leeftijd verlaten had.
Er is een gravure, door Giuseppe Patrini, met Aretino’s portret in een ovaal kader dat gevormd wordt door de huid van een wolf. De kop van het beest boven het hoofd van de man. In het bijschrift wordt hij ‘DIVVS PETRVS ARETINVS FLAGELLVM PRINCIPVM’ genoemd. De Sanctis wijst in zijn karakterbeschrijving op de overeenkomst tussen mens en dier en concludeert: ‘Eten was hem niet voldoende, hij wilde proeven: plezier was niet genoeg, hij wilde losbandigheid; rijkdom was niet genoeg, hij wilde ook anderen rijk maken; geld uitgeven was niet genoeg, hij wilde het geld overal om zich heen verkwisten. En als iemand daar zijn verwondering over uitdrukte, antwoordde hij: “Nou en, wat dan nog? Als ik hiertoe geboren ben, wie zal me dan tegenhouden?” ‘ En niemand was in staat hem tegen te houden. Zijn pen was altijd scherper, zijn tong altijd sneller.
Er is nog een ander portret van Aretino. Het staat afgebeeld op pagina 592 van Albert Molls Handbucb der Sexualwissenscbaften en het is een bronzen spotmunt. Op de achterzijde zien we Aretino naar links kijken. De haren en de hals bestaan, naar het voorbeeld van Acrimboldo, uit tientallen erecte penissen, inclusief het welgevormde scrotum en de fiere glans. De Ragionamenti en de Sonetti hebben Aretino al bij zijn leven, maar vooral na zijn dood, gebrandmerkt als een erotomaan, gesneden uit het rotste hout. Vergeten was na 1557 zijn reputatie als geducht brievenschrijver en de koning van de Pasquino. Wat bleef waren de schandalen rond zijn erotische werken. Zijn werk werd door het Concilie van Trente verboden. (2) ‘Een fatsoenlijke vent zou zijn naam nooit in aanwezigheid van een vrouw uitspreken,’ zegt De Sanctis (uit vrees, denk ik, dat het Woord weer Vlees zou worden).
De geschiedenis van de sonnetten is warrig, vooral wat hun aantal betreft (ik kom daarop terug), maar we kunnen er tenminste nog verzekerd van zijn dat het originele zestiental de tand des tijds en de hand des nijds heeft weerstaan. Wat de illustraties betreft valt te vrezen dat de modi alleen nog via latere drukken of navolgingen te zien zijn en dat van de originele prenten (tekeningen en gravures) geen enkel exemplaar meer bestaat.
Als Aretino de geestelijke vader van de standen genoemd wordt dan is dat vanwege de totale identificatie van zijn naam met het project en in weerwil van de inhoud van de sonnetten zelf. De zestien gedichten zijn eerder een aardse lofzang op de wellust dan een systematische beschouwing van diverse posities. Een enkel kwatrijn mag zowel de stijl als de sfeer illustreren:
Fottiamci, anima mia, fottiamci presto,
Poiché tutti per f otter nati siamo;
E se tu’l cazzo adori, io la pot ta amo,
E saria ‘l mondo un cazzo senza questo.
(Laat ons nu naaien, lief, op slag en onvervaard, / Want tot dat doel zijn wij het leven ingetreden; / Bewonder jij het lid? Wel ik bemin de schede: / Zouden die niet bestaan, dan was de aard niets waard.)
Dergelijk taalgebruik met een dergelijke strekking, het was uiteraard genoeg om de auteur te stigmatiseren, zelfs in het hart van de katholieke kerk, Rome. Toch moeten we Aretino’s zondeval niet zoeken, denk ik, in het spel van de potta en de cazzo,
maar in het accent dat hij vrijwel voortdurend legt op de anale opening, de sphincter die als uitgang bekend staat en die hij celebreerde als ingang. Nog eeuwenlang, we zullen het hieronder zien, is zijn naam met de coïtus per anum verbonden gebleven: ‘. . . maar wij zijn heet,’ zegt de dame in de staart van sonnet III tegen haar minnaar, ‘En kunnen zo geil naar een lid verlangen,/Dat wij de zuil ook in de kont ontvangen.’ En in het tweede kwatrijn van sonnet II luidt het: ‘Kies nieuwe plek als jij verveeld bent in de pruim;/Het is toch zo: een echte vent vindt in de kont lol!’ (rijmend op ‘mondvol’; in het Italiaans is het ook mooi: Ch’uomo non è chi non è buggiarone). In VII wordt de anale entree het kenmerk voor eenieder die ‘kundig’ is; in sonnet VIII lonkt ‘uw kont’ zo ‘gul en fijn’ dat de heer moet verzuchten ‘Laat dit maar ‘t einde van mijn stamboom zijn.’ In X dicht Aretino venijnig, en met gevoel voor de realiteit:
Ik wil hem in mijn reet. — 0 nee, mevrouw, dat nooit, / dat is een zonde die ik nimmer wil begaan, dat matigen zich slechts kerkprelaten aan / die voor de eeuwigheid hun smaak hebben vergooid.
Niet voor niets gold het in die tijd dat Roma het omgekeerde van Amor was.
We vinden in Aretino’s tekst inderdaad zo nu en dan sporen die naar een speciale seksuele houding of activiteit verwijzen, maar het is ook logisch dat zijn regels vooral de wellust moesten verwoorden die aan de door Romano/Raimondi gemaakte prenten inherent geacht werd.
Welke standen dat waren is hier van minder belang, ook al omdat ze tegenwoordig tot de bagage behoren van eenieder die behoorlijk is opgevoed, uitgezonderd wellicht die ‘stand’ waarbij men zich kruist terwijl de vrouw een kind de borst geeft (copulatio lac tans), Sonnet XV: ‘De zuigeling zuigt en zo zuigt jouw vagijn,/je geeft melk en ontvangt melk tegelijk.’ De bibliotheek van het British Museum heeft een microfilm van een sonetti-uitgave die aan het eind van de jaren twintig in Italië werd teruggevonden door de bibliograaf Max Sander en waarvan sommigen, en met name de tweede eigenaar Waker Toscanini, aannemen dat het het enige overlevende exemplaar is van de uitgave uit 1527. Legman, die Toscanini’s exemplaar bestudeerde en zijn mening deelde, kondigde in The Horn Book een onthullende studie met betrekking tot dit exemplaar aan maar die is helaas nooit verschenen. Kearney meldt in zijn History of Erotic Literaturedat het exemplaar in 1978 verkocht is aan de erotica-verzameiaar Kraus en dat het zich momenteel in een ’eminente’ Zwitserse collectie bevindt. David Foxon (Libertine Literature in England) is echter van mening dat dit exemplaar, zowel beoordeeld op de staat van de prenten als de tekst, ‘niet erg dicht bij 1525 gedateerd mag worden.’
Foxon heeft daarnaast vast kunnen stellen dat de afbeeldingen weliswaar gespiegeld zijn maar verder precies de vormgeving hebben van een aantal fragmenten van prenten die zich ook in de British Library bevinden en waarvan men aanneemt dat dat de enige restanten zijn van de originele druk naast één enkele volledige prent, eveneens in de bedoelde bibliotheek (de fragmenten staan in Foxon en Kearney afgebeeld, ze vertonen voornamelijk vrouwenhoofden). Dezelfde volledige prent bevindt zich ook in de Albertina (Wenen) en men neemt aan dat deze ene afbeelding werd uitgezonderd omdat daarop geen geslachtsdelen te zien zijn.
(wordt vervolgd)
Ed Schilders: Pietro Aretino. De geschiedenis van een reputatie (2)
fleursdumal.nl magazine
More in: Aretino, Pietro, Ed Schilders, Erotic literature