In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. NATIVE AMERICAN LIBRARY
  15. PRESS & PUBLISHING
  16. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  17. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  18. STREET POETRY
  19. THEATRE
  20. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  21. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  22. WAR & PEACE
  23. WESTERN FICTION & NON-FICTION
  24. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

Lauran Toorians

«« Previous page · Lauran Toorians: Passie, lief en leed · Lauran Toorians: Ivonet Omnes · Lauran Toorians: Arthur in Wales · Lauran Toorians: De Keltische talen en hun literaturen

Lauran Toorians: Passie, lief en leed

Passie, lief en leed

de oudste poëzie van het Keltische Cornwall

door Lauran Toorians

Het hier volgende artikel bestaat uit twee delen. Het eerste en omvangrijkste deel wil de lezer vooral op een informatieve manier onderhouden over het begin van de onbekende literatuur in een inmiddels uitgestorven taal: het Middelcornisch. Cornisch is (was) de taal van het middeleeuwse Cornwall, het schiereiland dat het uiterste zuidwesten van Groot-Brittannië vormt, middelcornisch is daarvan de middeleeuwse variant. Het tweede deel (de appendices A en B) poogt op een onderhoudende manier te informeren. Het bevat achtergrondinformatie over de metriek in de nauw aan het Cornisch verwante talen, en over de spelling en uitspraak van de tekstfragmenten in het eerste deel.

Leven en dood van een taal

Dat ook talen een beperkte levensduur hebben, is een gegeven. Volgens voorzichtige schattingen ‘sterft’ gemiddeld eens per maand ergens ter wereld een taal. Meestal gebeurt dat in een ver en vreemd land en betreft het een taal waar wij, ‘geciviliseerde’ westerlingen, niets of nauwelijks iets van weten, maar soms gebeurt het ook vlak onder onze neus. Wat het betekent dat een taal ‘(uit)sterft’, is dat de laatste personen voor deze taal de eerste, als peuter geleerde, taal was, het leven laten. Dat dit nauwelijks een sluitende definitie is, zal duidelijk zijn en de vaststelling van de overlijdensdatum van een taal is dan ook een hachelijke zaak. Uiteraard is het na de verdwijning van de laatste zogenaamde ‘moedertaalsprekers’ (de Engelse term is native speakers) van een taal niet langer mogelijk uit de eerste hand kennis van de betreffende taal op te doen.

Voor taalkundigen is dit een ramp, want hele taalgroepen gaan op deze wijze verloren voor verder onderzoek, soms zelfs zonder ook maar een naam te hebben gekregen in de wetenschappelijke literatuur. Te denken valt daarbij aan de vele talen van (Papoea) Nieuw Guinea (meer dan 300 totaal verschillende talen!), of de inheemse talen van Australië en de beide Amerika’s. Zoals bij het uitsterven van dieren en planten de biodiversiteit op aarde vermindert, zo verdwijnt met elke taal een stuk van de culturele diversiteit en het intellectuele erfgoed van de mensheid. In taalkundig opzicht is van belang dat naarmate minder diverse talen onderzocht kunnen worden, het ook moeilijker wordt inzicht te verwerven over het fenomeen taal in het algemeen, en dat bovendien de relaties tussen talen onderling onduidelijker worden (blijven) naarmate meer talen buiten beeld blijven. Dat het meestal juist onbekende talen betreft die bovendien nooit zijn opgeschreven, maakt dit alles uiteraard nog problematischer.

In de alledaagse praktijk heeft het uitsterven van een taal nog heel andere consequenties. Met een taal sterft vaak ook een wereldbeeld, een levenswijze, en – in de meeste gevallen – een (orale) literatuur in de meest brede zin van het woord. De meest recente ‘taaldood’ die zich vrijwel ongemerkt in onze nabije omgeving voltrok, was die van het Manx, de Keltische taal van het eiland Man in de Ierse Zee. Toen in 1974 Ned Maddrell op 97-jarige leeftijd overleed, was hij al twaalf jaar de enige moedertaalspreker die deze taal nog in leven hield. In 1950 waren er nog tien moedertaalsprekers geweest, allen ongeveer van dezelfde generatie. Tien jaar later waren er nog maar twee, en vanaf 1962 was Ned Maddrell de enige. En dat heeft hij geweten ook! Weinig mensen zullen de ontwikkeling van de geluidsopname-techniek – van wasrol tot en met cassetterecorder – van zo nabij hebben meegemaakt als hij. Een echte schrijftraditie heeft het Manx nooit gekend, en vrijwel alles wat we aan Manx volksverhalen, liederen, spreekwoorden en dergelijke bezitten (en dat is bar weinig) komt dan ook uit het geheugen van Ned Maddrell en circa twintig van zijn generatiegenoten. Daarbuiten bestaat de hele ‘literatuur’ in het Manx uit niet veel meer dan een bijbelvertaling, een Book of Common Prayer en een catechismus.

Dat er blijkens een volkstelling in 1971 toch nog 284 Manx-sprekers waren, heeft twee oorzaken. Ten eerste is dat te verklaren uit het feit dat er een aantal mensen op het eiland zijn die de taal weliswaar als tweede taal, maar toch nog op jonge leeftijd leerden. In de tweede plaats bracht de nood waarin de taal verkeerde een aantal (vooral jongere) mensen op Man tot het inzicht dat dit deel van hun culturele erfgoed niet verloren mocht gaan. Zij leerden de taal en kregen de regering op het eiland zover het belang van de taal te erkennen en er faciliteiten voor te scheppen in bijvoorbeeld het onderwijs.

Andere ‘kleine’ talen in Europa staat wellicht eenzelfde lot te wachten en de vastlegging en beschrijving van wat er nog leeft, is hier dan ook beslist van net zo groot belang als voor alle andere bedreigde talen van de wereld. Hier beperken we ons tot een kort overzicht van de Keltische talen, die geen van allen een zekere toekomst tegemoet gaan. Zo lijkt het Schots-Gaelic (in Schotland) het Manx snel te volgen. Er zijn nog maar enkele tienduizenden sprekers en hun aantal daalt snel, er is niet erg veel literatuur om het taalbewustzijn te steunen en de cultuur waarin de taal was geworteld, is goeddeels verdwenen. Voor het Iers is de situatie niet veel beter. Deze taal mag dan wel de eerste officiële taal van de Ierse Republiek zijn en als zodanig door iedere Ier op school geleerd worden, het werkelijke aantal mensen dat met en in deze taal opgroeit en haar nog dagelijks gebruikt overschrijdt de 20.000 waarschijnlijk nauwelijks of niet.

Binnen afzienbare tijd zullen dus ook de laatste afstammelingen van het Oudiers, dat ons zo’n rijke en boeiende literatuur heeft nagelaten, niet meer te horen zijn op deze planeet. Voor de andere nog levende tak van de Keltische taalfamilie – de talen die afstammen van het oude Brits of Brittannisch dat ten tijde van de Romeinen in vrijwel geheel Groot-Brittannië gesproken werd – is de situatie wat onduidelijker. Het Wels (in Wales) beleeft sinds enige decennia een geweldige opbloei en telde in 1981 ruim een half miljoen sprekers, maar in procenten van de bevolking blijft het aantal sprekers nog steeds dalen. Het Wels beschikt over zowat alles wat een taal zich wensen kan: onderwijs van kleuterschool tot en met universiteit, onafhankelijke radio- en televisiezenders, een bloeiend literair leven, een pers met tenminste één Welstalig dagblad, en aanzien bij zowel sprekers als niet-sprekers. Alleen een garantie voor de toekomst, die durft zelfs de meest optimistische beschouwer niet hardop uit te spreken.

Voor het Bretons in Bretagne is de situatie zo complex en zo ondoorzichtig dat er eigenlijk geen zinnig woord over te zeggen valt. Het aantal sprekers is nog nooit serieus vastgesteld – volgens de Franse regering bestaan er in Frankrijk geen andere talen dan het Frans, zodat dit bij volkstellingen geen vraag is. Hoewel diverse schattingen erop wijzen dat het aantal sprekers van het Bretons ongeveer een half miljoen zou kunnen zijn, is het goed mogelijk heel Bretagne rond te reizen zonder ook maar één woord Bretons te horen. Maatschappelijk aanzien heeft de taal niet, onderwijs is er nauwelijks en de (rijke) literatuur is er een van en voor insiders. Wanneer de Franse overheid haar beleid dan ook niet grondig wijzigt, en wanneer het de Bretons niet lukt elkaar te vinden in één allesomvattende reddingsactie, dan is de kans groot dat het Bretons geen lang leven meer beschoren zal zijn.

Een derde Brits-Keltische taal is al enige tijd niet meer onder de levenden. We hebben het dan over het Cornisch, de taal waartoe we ons hier verder zullen beperken. Rond 1800 overleden de laatste sprekers van deze taal – tot dan gesproken in het uiterste westen van Cornwall. Hier deed zich evenwel een merkwaardig fenomeen voor: er vond een herrijzenis plaats! In 1904 publiceerde Henry Jenner zijn Handbook of the Cornish Language, met de expliciete bedoeling dat de mensen van Cornwall de taal weer zouden leren en gaan gebruiken. In kleine kring sloeg dit idee aan en er ontstond een groepje liefhebbers die elkaar brieven en korte verhalen en gedichten in het Cornisch gingen toesturen. Uit deze groep trad vooral R. Morton Nance naar voren, die in 1929 een eenvoudige grammatica het licht deed zien onder de titel Cornish for All. Hierin propageerde hij ook een door hemzelf ontworpen, systematische spelling die nog steeds voor hedendaags – zogenaamd Revived – Cornisch gebruikt wordt (sinds 1986 is de Cornish Language Board begonnen met het invoeren van een verbeterde, zogenaamde ‘fonemische’ spelling voor deze taal; zie hiervoor ook Appendix B). In 1938 produceerde Nance zijn eerste woordenboek, dat meer dan vijftig jaar lang het enige was dat het hele Cornisch omvat. In 1993 verscheen een eerste versie van een woordenboek in de vernieuwde spelling, samengesteld door Ken George.

Of het werkelijk ooit zo ver zal komen dat Cornwall weer Cornisch-sprekend zal zijn, is hoogst onwaarschijnlijk, maar de ‘revival-beweging’ bestaat nu toch al zo’n eeuw en heeft het voor elkaar gekregen dat op scholen in Cornwall facultatief Cornisch onderwezen kan worden en dat de taal (zij het sporadisch) te horen is in regionale radioprogramma’s. Wel is het Revived Cornish nog steeds in hoge mate een ‘papieren’ taal; er wordt druk in geschreven, echte sprekers zijn er maar weinig. Ken George, taalkundige en actief revivalist, schatte hun aantal begin jaren ’90 op ongeveer tachtig personen who can speak the language all day without due fatigue. In tenminste twee gezinnen, waarvan één in Cardiff in Zuidoost-Wales, werden op dat moment de kinderen tweetalig (Cornisch – Engels) opgevoed…

 

 L e e s  m e e r…..


Lees de volledige tekst van Lauran Toorians:

Passie, lief en leed

de oudste poëzie van het Keltische Cornwall  
 


Inleidend essay van Lauran Toorians:

De Keltische talen

en hun literaturen

© Lauran Toorians

KEMP=MAG poetry magazine

More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians


Lauran Toorians: Ivonet Omnes

 

 I v o n e t   O m n e s

      en het begin van de

 Bretonse literatuur

 

door  Lauran Toorians

Het is weliswaar toeval, maar net als de literatuurgeschiedenis van het Nederlands begint ook die van het Bretons met een speelse vrijheid die een kopiist zich in de middeleeuwen veroorloofde. Voor het Nederlands hebben we zo uit ongeveer 1100 het bekende ‘pennenprobeersel’ Hebban olla vogala nestas hagunnan / hinase hic enda thu / wat unbidan we nu. Mogelijk zijn dit regels uit een liefdesliedje dat in die tijd populair was, al is over de precieze interpretatie nog lang niet iedereen het eens.

Een paar eeuwen later – waarschijnlijk rond 1350 of enkele decennia eerder – schreef een Bretonse kopiist enkele verzen in zijn moedertaal op de wit gebleven regels in een exemplaar van de Latijnstalige Spiegel historiaal (Speculum historiale) van Vincent de Beauvais (overleden rond 1264). Hij deed dat zeven keer, verspreid door het dikke boek, en helaas leveren die losse stukjes geen samenhangend gedicht op. Toch is een nadere kennismaking met deze regels zeker op zijn plaats. In de geschiedenis van de Bretonse literatuur nemen zij een wat verweesde plaats in. Het Oudbretons (van de zesde tot en met de elfde eeuw) is redelijk goed bekend door zogenaamde glossen in Latijnstalige handschriften, maar die kunnen we niet tot de literatuur rekenen. Tot in de zeventiende eeuw spreken we vervolgens van Middelbretons, en die taal kent een uitgebreide literatuur met een sterk overwegend religieus karakter, maar we met een aantal prachtige werken. Bovendien kennen we deze Middelbretonse literatuur vrijwel uitsluitende uit vroege drukken, wat al impliceert dat werken van vóór circa 1450 uiterst zeldzaam zijn. Van de rijkdom van de Modernbretonse literatuur kan de Nederlandstalige lezer uitstekend kennis nemen door de vele vertalingen die Jan Deloof bezorgde. De fragmenten in het Parijse handschrift van de Spiegel historiaal zijn dus alleen al door hun vroege datering bijzonder. Desalniettemin worden zij in overzichten van de Bretonse literatuurgeschiedenis zelden uitvoerig besproken en meestal met enig dédain afgedaan als ‘onbelangrijk’, ‘armzalig en droog’ of ‘grof’.

Op basis van dialectkenmerken wordt wel verondersteld dat de auteur afkomstig is uit het noorden van Bretagne, uit het bisdom Léon in het noordwesten of wellicht uit het tegenwoordig Franstalige noordoosten (Pays de Goëlo / Bro-Ouelou). Over de datering van de tekstfragmentjes bestaat enige onenigheid. Gangbaar is de datering van het handschrift ‘rond 1350’, maar de kenner van het Oud- en Middelbretons Léon Fleuriot dateerde niet alleen het handschrift eerder, ‘tegen 1330’ (vers 1330), maar suggereerde ook dat de fragmenten afkomstig zijn uit een lied dat terug zou kunnen gaan tot de elfde eeuw. Voorlopig lijkt hij de enige die deze vroege(re) datering voorstaat.

Een van de Middelbretonse fragmenten in de Spiegel historiaal wordt met geringe variaties op drie plaatsen herhaald. Het bestaat uit twee versregels die overlopen van rijm en binnenrijm:

An guen heguen a’m louenas

an hegarat an lacat glas.

Die met de blanke glimlach verheugt mij,

die lieflijke met blauwe ogen.  

lees meer………………………..

  

Lees de volledige tekst van Lauran Toorians:

Ivonet Omnes en het begin van

de Bretonse literatuur

 

Inleidend essay van Lauran Toorians:

De Keltische talen

en hun literaturen

 © Lauran Toorians

KEMP=MAG poetry magazine

More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians


Lauran Toorians: Arthur in Wales


 A R T H U R

in de vroegmiddeleeuwse traditie

in Wales

door Lauran Toorians

Wie kent niet de verhalen over koning Artur en zijn ridders van de ronde tafel? Daarover zal het hier verder niet gaan. De koning Artur waarover die verhalen handelen, is waarschijnlijk het bedenksel van de twaalfde-eeuwse schrijver Galfried van Monmouth, die (waarschijnlijk) in 1138 een boek schreef over de ‘Geschiedenis van de koningen van Brittannia’ (Historia Regum Britanniae). Dit boek werd in korte tijd in heel Europa erg populair en het is pas hierin dat Artur verschijnt als koning van de Britten.

Ook de figuur van Merlijn als hoftovenaar van koning Artur is een bedenksel van Galfried van Monmouth. Zo vinden we in diens ‘Geschiedenis’ een hoofdstuk over de ‘Voorspellingen van Merlijn’ (Prophetiae Merlini) en schreef Galfried rond 1148 een afzonderlijk ‘Leven van Merlijn’ (Vita Merlini) in dichtvorm dat meteen ook het laatste werk is dat we van Galfried kennen. De ronde tafel duikt pas op in een Oudfranse bewerking van Galfrieds ‘Geschiedenis’ die werd gemaakt door de Normandische schrijver Wace, die leefde van ongeveer 1100 tot na 1171. Het boek van Wace heet Roman de Brut, wat letterlijk zoiets betekent als ‘Verhaal van Brutus’. Omdat in de middeleeuwse geschiedenisschrijving in Europa vaak werd begonnen met de figuur van Brutus waarmee volgens de klassieke tradities het Romeinse Rijk begon, werd die naam min of meer synoniem met ‘historisch’. In het Wels werd brut zelfs het normale woord voor ‘kroniek’. Een meer correcte vertaling van de titel Roman de Brut is dan ook ‘Historisch verhaal’. Het werk verscheen in 1155.

Door deze twee verhalen, het ene in het Latijn en het andere in het Frans, werd koning Artur in hoog tempo razend populair in heel Europa. Arturverhalen werden geschreven en bewerkt in alle denkbare talen die in de middeleeuwen in Europa werden gesproken. In Noord-Italië ontstond zelfs een bewerking in het Hebreeuws. Ook na de middeleeuwen bleef Artur nog lang populair, en ook tegenwoordig worden nog regelmatig nieuwe bewerkingen en verfilmingen geproduceerd. Een van de mooiste van die recentere bewerkingen is die van Terence H.White, Arthur, koning voor eens en altijd.

Al deze verhalen vinden hun oorsprong bij Galfried van Monmouth, maar dat wil niet zeggen dat Galfried het allemaal ook zelf heeft verzonnen. Hij putte weer uit de verhaaltradities van Wales, tradities die waren gegroeid rond een figuur Arthur die in Wales al eeuwenlang bekend was en die mogelijk teruggaat op een historisch persoon. Om te begrijpen hoe dat in zijn werk ging, moeten we eerst kort naar de tijd van Galfried, om daarna nog enkele eeuwen verder terug te gaan naar de tijd waarin Wales zijn huidige vorm kreeg . . . . . . lees de volledige tekst . . . . . .


 Lees de volledige tekst van Lauran Toorians:

A R T H U R

in de vroegmiddeleeuwse traditie in Wales

    

Inleidend essay van Lauran Toorians:

De Keltische talen en hun literaturen

 

© Lauran Toorians

KEMP=MAG poetry magazine

More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians


Lauran Toorians: De Keltische talen en hun literaturen

Lauran Toorians:
The Celtic languages
and their literary traditions


 

K e l t i s c h

Sinds ongeveer 1990 publiceert Lauran Toorians met enige regelmaat over de Keltische talen en hun literaturen. Vaak verschenen deze artikelen in weinig gangbare tijdschriften die alleen bij kenners en fijnproevers bekend zijn. Een aantal van deze artikelen over aspecten van literatuur in Keltische talen wordt hier (als pdf-bestanden) opnieuw gepubliceerd. Zij zijn in mindere of meerdere mate (al naargelang nodig en wenselijk) aangepast en aangevuld met verwijzingen naar recentere literatuur. Ter inleiding volgt hieronder een essay over deze boeiende talen en hun rijke literaire tradities. Daarin opgenomen is een (niet uitputtend) overzicht van vertalingen van literatuur uit Keltische talen in het Nederlands.

Since about 1990 Lauran Toorians is publishing about aspects of the Celtic languages and their literary traditions. In many instances these articles appeared not only in Dutch, but moreover in journals and magazines not well known to the wider public. A number of these articles is published here again (still in Dutch) in pdf-format. All articles have been more or less revised and updated, as far as seemed necessary or desirable at the time being. The following essay introduces the general reader to the Celtic languages and their literary traditions, with reference to translations available in Dutch.


De tekst van het bekende Oudierse gedicht ‘Pangur bán’ in het handschrift Codex Sancti Pauli, bewaard in het klooster van St Paul in Karinthië, Oostenrijk. Het gedicht werd in de late achtste of in de negende eeuw in het handschrift toegevoegd door een Ierse monnik in het klooster van Reichenau (een eilandje in het Bodenmeer).  Voor de tekst en een Nederlandse vertaling, zie www.cubra.nl/auteurs/laurantoorians/pangur.htm

De Keltische talen en hun literaturen

Door Lauran Toorians

De Keltische talen vormen een groep verwante talen en zijn als zodanig vergelijkbaar met bijvoorbeeld de groep Slavische talen of de Germaanse talen waartoe ook het Nederlands behoort. Samen met nog een aantal andere taalgroepen vormen deze drie genoemde groepen de Indo-europese taalfamilie. Deze taalfamilie omvat een groot aantal talen die (vóór de grote Europese expansie die begon in de zestiende eeuw) werd gesproken in een gebied dat zich uitstrekt van India en Centraal-Azië tot aan de Europese kusten van de Atlantische Oceaan en die we tegenwoordig (voornamelijk vertegenwoordigd door het Engels, Spaans, Portugees en Russisch) verspreid over de hele wereld aantreffen.

Al deze talen gaan terug op een ‘oertaal’ die al vele eeuwen geleden is uitgestorven en die we ook niet kennen uit oude geschriften, maar waarvan we in elk geval de klank- en de vormleer (fonologie en morfologie) in behoorlijk detail kunnen reconstrueren. Deze oertaal staat bekend als Proto-Indo-europees (of ook wel Indogermaans). Naast deze Indo-europese taalfamilie kennen we een aantal andere taalfamilies die nog niet allemaal in even groot detail onderzocht en bekend zijn.

De verschillende Keltische talen ontwikkelden zich uit een gezamenlijke voorloper die door taalkundigen Proto-Keltisch wordt genoemd (dit geldt mutatis mutandis ook voor de Slavische en de Germaanse talen en voor de andere leden van Indo-Europese taalgroepen). Ook dit Proto-Keltisch is ons niet overgeleverd en kan uitsluitend worden gekend op basis van reconstructie.

Dit alles betekent dat we geen literatuur hebben in ‘het Keltisch’ – evenmin als we literatuur kennen in het Germaans of in het Slavisch. ‘Het’ Keltisch is namelijk een taalkundige abstractie waarmee we enerzijds de hele groep van Keltische talen bedoelen en anderzijds – als het over literatuur zou moeten gaan – het Proto-Keltisch zou kunnen worden aangeduid. Wie literatuur in het Iers ‘Keltisch’ noemt, doet hetzelfde als wanneer hij de teksten van Shakespeare of van Multatuli ‘Germaans’ zou noemen, wat overduidelijk een onzinnige omschrijving is. Wat wel bestaat is literatuur in Keltische talen.

De Keltische talen waarin we literatuur kennen, zijn het Iers (ook wel Gaelisch) in Ierland het (Schots-)Gaelisch in Schotland en het Manx(-Gaelisch) op het Eiland Man. Het feit dat deze talen alle drie Gaelisch worden genoemd, geeft al aan dat zij onderling nauw verwant zijn. In de middeleeuwen vormde dit drietal nog één taal die zich vanuit Ierland verbreidde naar Schotland en het Eiland Man en die rond het einde van de middeleeuwen ‘uiteenviel’ in een aantal dialecten die zich in Schotland en op Man uiteindelijk ontwikkelden tot afzonderlijke talen. Een tweede groep Keltische talen ontwikkelde zich eveneens uit een gemeenschappelijke voorouder die we aanduiden als Brits (vooral niet te verwarren met het Germaanse Engels!). Dit Brits werd gesproken in Groot-Brittannië ten tijde van de Romeinse overheersing. Na die periode brachten de volksverhuizingen Germaanstalige groepen (de latere Engelsen) naar het eiland, waardoor de sprekers van het Brits gemarginaliseerd raakten. Door snel groter wordende dialectverschillen begonnen zich in de loop van de tijd uit deze ene taal in afzonderlijke delen van Brittannië verschillende talen te ontwikkelen. In Groot-Brittannië zijn het Wels in Wales en het Cornisch in Cornwall afstammelingen van dit Brits. Een deel van de Britse bevolking stak na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk het Kanaal over en vestigde zich op de westelijke schiereilanden van het huidige Frankrijk. Hun taal leeft voort als het Bretons.

Naast deze zes genoemde talen kennen we nog enkele oudere Keltische talen die in de late prehistorie en ten tijde van het Romeinse Rijk werden gesproken in grote delen van Europa, van de Zwarte Zee tot aan de Noordzee en van Spanje en Noord-Italië tot in Tsjechië en Zuid-Polen. Ook de Galaten in Centraal-Anatolië – bekend door Paulus’ Brief aan de Galaten in het Nieuwe Testament – waren Kelten. Deze talen gingen verloren in het proces van romanisering in het Romeinse Rijk de daarop volgende volksverhuizingen. We kennen deze talen dan ook deels slechts uit losse namen en woorden die werden overgeleverd door Klassieke auteurs en uit plaatsnamen waarin zich een Keltische oorsprong laat herkennen. Waar de sprekers van deze Keltische talen in aanraking kwamen met het schrift van bijvoorbeeld de Etrusken, de Grieken of de Romeinen hebben zij in een aantal gevallen ook inscripties in hun eigen taal nagelaten.

De oudste inscripties die onmiskenbaar zijn gesteld in een Keltische taal (het Lepontisch), kennen we uit het gebied rond het Meer van Lugano in Noord-Italië. Zij dateren uit de periode tussen ongeveer 700 en 400 voor het begin van de jaartelling. Grotere aantallen en ook langere inscripties kennen we uit Frankrijk (in het Gallisch) en uit Spanje (in het Keltiberisch). Nog afgezien van vaak niet geringe interpretatieproblemen gaat het echter te ver om bij deze inscripties van literatuur te spreken.


Voor literatuur in Keltische talen moeten we dus op de Britse Eilanden en in Bretagne zijn. Daar vloeit de bron rijkelijk, want hoewel de Keltische talen nu allemaal minderheidstalen in een min of meer benarde positie zijn, was dat in het verleden niet zo en werd en wordt er in deze talen volop geschreven. Het kan zelfs zonder al teveel overdrijving worden gesteld dat het beste en mooiste wat de sprekers van deze talen aan de Europese cultuur hebben bijgedragen literatuur is, en dan met name poëzie (inclusief liederen). Ook het enorme corpus aan literatuur rond koning Artur en zijn hof vindt zijn oorsprong in de Britse talen.

Een ander belangrijk gegeven is dat de oudste literatuur in met name het Iers en het Wels ouder is dan welke andere literatuur in een Europese volkstaal ook. De oudste Ierse teksten dateren mogelijk al uit de late zesde eeuw na Christus, terwijl het begin van de literaire traditie van het Wels rond 600 ligt. De laatste jaren woedt onder Keltologen een discussie over deze vroege dateringen, maar van enkele Ierse teksten is een zevende of eventueel zelfs zesde-eeuwse oorsprong toch nog zeker aannemelijk. En ook wanneer de Welse traditie niet ouder is dan de achtste of negende eeuw dan is dat altijd nog beduidend ouder dan het begin van bijvoorbeeld de Nederlandse literatuur.

Zowel in het Iers als in het Wels kennen we uit de middeleeuwen en daarna een enorme hoeveelheid teksten in alle denkbare genres. Naast proza en poëzie – dus literatuur in de meer strikte zin van het woord – kennen we zo ook een groot corpus aan wetteksten, geschiedschrijving, religieuze werken, medische verhandelingen en dergelijke meer. Gedurende de middeleeuwen en ook nog wel in de vroegmoderne tijd was deze literatuur het werkterrein van specialisten (‘barden’, verhalenvertellers, juristen etc.). Later overleefde de traditie in handen van vaak gedreven liefhebbers die hun taal en cultuur voor de ondergang hebben behoed en die ervoor hebben gezorgd dat deze talen ook nu nog zowel dagelijkse omgangstaal als voertuig van een literaire productie zijn.

Sinds de onafhankelijkheid is het Iers formeel de eerste taal van de Republiek Ierland en is het ook een verplicht schoolvak, wat niet heeft kunnen verhoeden dat het Iers in Ierland nog slechts zo’n tienduizend moedertaalsprekers telt en een geringe rol speelt in het openbare leven. Desalniettemin wordt er nog steeds proza en poëzie (en goede poëzie) in het Iers geschreven. Wie met de middeleeuwse literatuur uit Ierland kennis wil maken, kan in het Nederlands uitstekend terecht bij de mooie vertalingen door Maartje Draak en Frida de Jong: Van helden, elfen en dichters. De oudste verhalen uit Ierland (Amsterdam 1979), Het feestgelag van Bricriu. Een heldenverhaal (Amsterdam 1986) en De lastige schare, gevolgd door Vijf anekdoten over dichtergeleerden (Amsterdam 1990). Marianne Harbers vertaalde het verhaal De slopende slaap van Cú Chulainn (Amsterdam 1983) en vertaalde poëzie is – behalve gedichten die zijn ingebed in deze vertaalde prozaverhalen – te vinden in de tweetalige bloemlezing door Peter Schrijver & Lauran Toorians, De oudste Keltische poëzie. De Lantaarn 43 (Leiden 1986).

Zoals al gezegd ontstonden het Schots-Gaelisch en het Manx als dialecten van het Iers. Dit betekent dat de middeleeuwse literatuur van grote delen van Schotland en van het Eiland Man in het Iers is geschreven en zich niet naar herkomst laat kennen. Op het Eiland Man ging in de loop van de zestiende eeuw de geleerde literaire traditie verloren, waardoor het Manx ook lange tijd geen schriftaal was. Dit veranderde pas met de Bijbelvertaling die in de loop van de achttiende eeuw tot stand kwam en werd gedrukt tussen 1771 en 1775. Doordat het eiland in cultureel opzicht geïsoleerd was geraakt van de zustertalen werd voor deze Bijbelvertaling een nieuwe spelling ontworpen die nu nog steeds in gebruik is voor het Manx en die sterk afwijkt van de gangbare spellingen voor het Iers en het Schots-Gaelisch. Een nadeel hiervan is dat deze spelling de nauwe verwantschap tussen deze drie talen verhult (ook voor de sprekers van de talen zelf). Wel leidde deze nieuwe spelling op bescheiden schaal tot een nieuwe traditie om literatuur niet langer uitsluitend mondeling over te leveren, maar ook te noteren. Omvangrijk is deze literatuur in het Manx nooit geworden en zij bestaat vrijwel geheel uit religieuze liedteksten (zogenaamde carvals) en enkele volksliederen. De laatste moedertaalspreker van het Manx, Ned Maddrell, overleed in 1974. Doordat er nog sprekers waren die de taal al jong als tweede taal hadden geleerd en omdat het Manx een bescheiden, maar prestigieuze rol speelt in het bestuur van het eiland – dat een eigen parlement heeft – kwam een beweging op gang die ertoe heeft geleid dat het Manx nu op scholen wordt onderwezen en een rol speelt in het openbare leven op het eiland. (Zie ook Mick van Rootseler & Lauran Toorians (red.), Manx; Keltische taal en cultuur van het Eiland Man. Utrecht 1997.)

Het Schots-Gaelisch bleef in de vroegmoderne tijd functioneren als omgangtaal en cultuurtaal op de westelijke eilanden in de hooglanden van Schotland. Hier ontwikkelde zich een literatuur – vooral poëzie en liedteksten – die in vele opzichten parallel is aan die van Ierland. De doodsteek kwam hier in de achttiende eeuw met de zogenaamde Highland Clearances. Daarbij verdreven grootgrondbezitters de kleine boeren van hun grond om ruimte te maken voor economisch meer lucratieve schapen en jachtwild. Wat hierbij ook een rol speelde is dat door moderniseringen in de oorlogsvoeringen deze grootgrondbezitters niet langer behoefte hadden aan een boerenleger (en dus ook niet maar aan de boeren). Als gevolg hiervan werden de traditionele sociale structuren in de hooglanden totaal ontwricht, waardoor – vaak met steun van de kerk – de volkscultuur verloren ging. De verdreven pachters emigreerden massaal naar Amerika en elders waar zij soms (zoals in Cape Breton, Nova Scotia) hun taal en cultuur behielden, maar meestal snel opgingen in de Engelstalige massa. Op de Hebriden bestaan nog steeds Gaelischtalige gemeenschappen en ook in grote steden als Glasgow en Stirling zijn sprekers van het Schots-Gaelisch te vinden. Het totale aantal sprekers beloopt ongeveer tien tot twaalfduizend en recent speelt het Gaelisch ook in Schotland een rol in het onderwijs en in de media. De literaire productie in het Schots-Gaelisch van de afgelopen eeuw is redelijk omvangrijk en alleen al met een dichter als Somhairle MacGill Eain (Sorley MacLean, 1911-1996) van topniveau.

Het Wels verkeert tegenwoordig van de Keltische talen in de meest gunstige positie. Er is in Wales onderwijs op alle niveaus in het Wels, er zijn Welse media en de burger kan (in principe) overal met de overheid, bank- en verzekeringswezen en dergelijke meer communiceren in het Wels. Bovendien kent Wales traditioneel een bloeiend verenigingsleven waarin muziek en literatuur centraal staan. Toch is de realiteit ook hier dat het aantal sprekers gerekend in procenten van de totale bevolking nog steeds daalt. Toch wordt er nog steeds volop in het Wels geschreven, ook literatuur in zowel moderne vormen als voortbouwend op een eeuwenoude en bijzonder rijke traditie. Lady Charlotte Guest vertaalde een groep middeleeuwse verhalen uit die tussen 1838 en 1849 voor het eerst in druk verschenen onder de titel Mabinogion. Deze prozaverhalen werden erg bekend en er bestaan tegenwoordig vele vertalingen en bewerkingen in vele talen. Een Nederlandse vertaling door een team van vertalers verscheen – in een helaas te kleine oplage – in 2001 bij uitgeverij De Keltische Draak (Utrecht). Eerder verscheen van Lauran Toorians, Dafydd ap Gwilym (ca. 1315-1350). Bloemlezing uit het werk van de meest gevierde dichter van Wales, ingeleid en vertaald uit het Middelwels. (= Kruispunt 167 (Brugge), december 1996.)

Met het Cornisch is het triester gesteld. Deze taal werd al in de middeleeuwen steeds verder teruggedrongen naar de uiterste zuidwestpunt van Groot-Brittannië en lijkt al in de loop van de zestiende eeuw alle status te hebben verloren. Uit de middeleeuwen zijn een aantal teksten overgeleverd die vrijwel geheel religieus van aard zijn, maar wel interessant en soms ook erg mooi. Opmerkelijk is bovendien dat deze teksten voor een groot deel theaterteksten zijn, dus (religieus) drama. In de zeventiende en de achttiende eeuw schreven enkele geïnteresseerde liefhebbers nog wat stukjes in het Cornisch en rond 1800 overleden de laatste moedertaalsprekers en werd het Cornisch een dode taal. Daar bleef het echter niet bij, want in 1904 deed Henry Jenner, taalkundige en Cornishman, het voorstel om de taal nieuw leven in te blazen. Dit leidde tot een Revival die in de jaren ’30 vaart kreeg en tot op heden stand houdt. Dit betekent dat er twintigste-eeuwse literatuur – hoofdzakelijk poëzie – in het Modern Cornisch bestaat die in enkele gevallen zelfs best goed mag heten. Sinds 1987 is binnen de groep sprekers van dit moderne Cornisch een nog steeds voortdurende strijd losgebarsten over (voornamelijk) de spelling en deels ook over de uitspraak, met als gevolg dat een groep van nog geen driehonderd mensen die zich inzetten voor het behoud van het Cornisch als een gesproken taal nu verdeeld is in minstens zes elkaar bestrijdende partijen…

En dan is er nog het Bretons. Hoewel we weten dat er al in de achtste en negende eeuw Bretons werd geschreven, is hiervan niets overgeleverd wat literatuur mag heten. Noormannen en andere invallers zorgden ervoor dat veel verloren ging. Bovendien vond de Bretonse adel in de volle en latere middeleeuwen (tot 1582 was het hertogdom Bretagne geen deel van Frankrijk) in sterke mate aansluiting bij de culturele ‘mainstream’ in Europa en vormde bood niet langer een patronaat of mecenaat voor de inheemse ‘Keltische’ tradities. In Bretagne was het vooral de kerk die zich voor prediking en onderwijs van het Bretons bleef bedienen en daarmee de taal onderhield. Ook hier is dus het overgrote deel van de oudere literatuur religieus van aard. Bijzonder is dat de drukkunst al zeer vroeg ingang vond in Bretagne, waardoor we vrijwel al deze literatuur kennen uit oude drukken en niet uit handschriften. (Dit in scherpe tegenstelling tot Ierland, waar de oude traditie van het kopiëren van handschriften tot eind negentiende eeuw onafgebroken is doorgegaan en de drukpers voor het Iers pas zeer laat van enig belang werd.) De verzameling traditionele Bretonse volksliederen die onder de titel Barzaz Breiz (‘liederen van Bretagne’) in 1839 voor het eerst werden gepubliceerd door Théodore Hersart de la Villemarqué werd in de negentiende eeuw erg populair en inspireerde Elizabeth du Quesne-van Gogh – een zuster van de Vincent van Gogh – tot tamelijk vrije bewerkingen in het Nederlands. In Bretagne maken de teksten en melodieën van de Barzaz Breiz nog steeds deel uit van de levende traditie, van volksmuziek tot pop en hardrock.

De Franse Revolutie – waarvoor nota bene de basis mede werd gelegd door het parlement van Bretagne te Rennes – betekende een zware klap voor het Bretons. De kerk verloor haar macht en allesoverheersende invloed op het volk en de revolutionaire leuze ‘Vrijheid, gelijkheid, broederschap’ werd al snel (en wordt nog steeds) zo uitgelegd dat gelijkheid betekent dat iedereen ook dezelfde taal (dus Frans) moet spreken. Onder invloed van het opkomende nationalisme in Europa ontstond eind negentiende eeuw ook in Bretagne een hernieuwd streven naar onafhankelijkheid. In en na de Eerste Wereldoorlog leidde dit tot een ontvoogdingsstrijd die sterk vergelijkbaar is met die in Vlaanderen en die ook gepaard ging met een culturele emancipatie. In deze kring werden literaire tijdschriften opgericht die zeer invloedrijk waren en die tal van discussies over moderne literatuur in het Bretons op gang brachten. De traditie van moderne literatuur in het Bretons die hiermee op gang kwam, leeft in feite nog steeds en heeft geleid tot een brede en rijke – en kwalitatief waardevolle – literatuur die voor het Nederlandse taalgebied uitstekend is ontsloten door de vertalingen en inleidingen van Jan Deloof: Verhalen van het eind van de wereld. Kortkunst uit Bretagne. Een bloemlezing uit de bretoense literatuur (= Kruispunt 117 (Brugge), september 1988), Voor een stem in het koor. Bretonse gedichten van Tugdual Kalvez, Reun Ar C’halan, Koulizh Kedez en Paol Keineg (eigen beheer, 1990), ‘Bretonse oefenstonde’ [essays en vertalingen], Kruispunt 144 (juni 1992) 153-231, Ik heb geen ander land / N’em eus lec’h ebet. Bretonmse poëzie uit de twintigste eeuw (= Kruispunt 174 (Brugge), maart 1998). Verder vertaalde Jan Deloof ook het lange gedicht Mojennou gwir (‘ware verhalen’; uit 1973) van Paol Keineg, gepubliceerd in Kruispunt 113 (maart 1988) 84-101.

Een handige website met een bibliografisch overzicht en vele links is die van de Stichting A.G. van Hamel voor Keltische Studies:
http://www.vanhamel.nl

Lauran Toorians: The Celtic languages and their literary traditions

Miniatuur uit een Bretons evangeliehandschrift uit de negende eeuw, geschreven in het klooster van Landevennec in het noordwesten van Bretagne en nu bewaard in de Bibliothèque Municipale de Boulogne. De evangelist Marcus kon worden afgebeeld met een paardenhoofd, omdat zijn naam hetzelfde klinkt als het Bretonse woord voor ‘paard’ (marc’h in het Modern Bretons).

© Lauran Toorians

fleursdumal.nl – magazine for art & literature

More in: CELTIC LITERATURE, Lauran Toorians


« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature