LANDVERBEUREN (71) DOOR TON VAN REEN
Als Céleste naar buiten keek, zag ze Kaffa in het donker zitten. Bewegingloos. Een zwarte schim onder de meidoorn. Vrouw Azurri haalde haar kinderen binnen. Alleen Angela mocht nog wat buiten blijven. Met haar lengte viel ze nauwelijks op tussen de volwassenen. De heks Josanna weigerde mee naar huis te gaan. Om spektakel te voorkomen liet de vrouw het meisje met rust. Bij een van de boerderijen vond de heks een dikke biet. Ze gaf hem Kaffa om er een lampion van te maken. Met zijn mes holde Kaffa de vrucht uit, sneed neus, mond en oren en zette er een brandende kaars in. Zingend liep de kleine heks met haar lampion rond het plein, een hele optocht achter zich denkend. Met haar vrije hand sloeg ze naar de motten, die op het zwakke licht afkwamen. Angela ging naast Kaffa zitten. Legde haar hoofd tegen zijn schouder. Hij voelde de huid van haar gezicht door zijn hemd heen gloeien. Zo warm of ze koorts had. Haar haren hingen in zijn hals. Haar tengere lijf zo dicht tegen hem aan deed hem goed. Hij streelde haar zacht. Ze rilde, omdat ze het prettig vond. Hij vroeg zich af of ze wist wat ze deed.
Onverwacht sprong de kleine heks voor hun voeten rond. Ze zwaaide haar lampion voor hen op en neer, zodat het schijnsel over hun gezichten flakkerde. Hoe jong ze ook was, ze wist maar al te goed wat die twee bezielde, want ze draaide de lichtgevende bietenkop steeds rond de hoofden van Angela en Kaffa. Daarbij zong ze heel zacht, alsof ze niet wilde dat de anderen op het plein het hoorden: Angela vrijt met Kaffa, Angela vrijt met Kaffa. Gelukkig voor Angela was haar vader te zeer verdiept in een spelletje landverbeuren dat zich afspeelde binnen de lichtkring van de caféhof. Bovendien zat hij met zijn rug naar het tweetal toe. Het volk in het café werd wat rumoeriger. Het was normaal dat de drank vlug werkte na een dag zwoegen op het veld.
Een van de mannen haalde een trekharmonica tevoorschijn die wel wat vals was, maar die toch een prachtig geluid liet horen. Hij speelde het ene deuntje na het andere. Allemaal meer dan belegen liedjes, die het toch erg goed deden in het café en daarbuiten. Melodieën vol heimwee daverden het café uit, draaiden rond de meidoorn, kaatsten terug tegen de gevels van de huizen en echoden vanuit de stegen. Oogstliedjes werden gespeeld; de muzikant had maar een klein repertoire. Door de drank aangewakkerd begonnen sommigen te zingen. De stemming steeg snel. Op een goed moment was een groot deel van het volk aan het zingen. Liedjes over liefde en dood, over geluk en wijsheid dreunden door het dorp, hoewel in de daagse werkelijkheid veel van deze gevoelens aan de vereelte zielen van de zangers voorbijgingen. Veel van deze mensen waren te hard. Hun hart was te klein of te zeer gesleten. Ze konden het zachte in zichzelf niet herkennen. Ze zongen de woorden zonder er de betekenis van aan te voelen. Zoals de meeste dingen die ze in hun leven deden alleen maar voortkwamen uit plicht of gewoonte.
Kaffa raakte zo onder de indruk van de muziek dat hij opsprong en onder de meidoorn danste. Hij hoorde niet wat de anderen zongen. Hij zong voor zichzelf. Over de dingen die hem bezighielden. Het donker. De kinderen Azurri. Angela, die bij hem was. De muziek. De rennende honden, ver weg langs de bosrand. De damp van de rivier die tot hier alles bewasemde. De cafémeid. Het trillen van zijn lijf. Over alles wat in hem opkwam, zong hij. Wat ontzettend mooi en soms huiveringwekkend was. Want ook over de jongen zong hij. Over de dood en de verlatenheid van het kind dat daar koud en stijf in de kerk was achtergelaten. Als geen ander begreep Kaffa de eenzaamheid van de jongen, die nu bij niemand meer hoorde. Het zingen van de anderen verstomde. De mensen raakten geboeid door de trance van de gek, die door woorden bezeten leek. Uit het café liepen ze naar buiten om hem te zien. Allen luisterden naar hem. De muziek speelde alleen voor hem. Zelfs de grootste kinkels leken iets te begrijpen van de verborgen krachten die in Kaffa leefden. Die hem op een ander plan tilden, ver boven hen uit. Waar zij niet bij konden omdat ze geen weet hadden van het bestaan ervan in zichzelf. Kaffa voelde een merkwaardige roes in zich opkomen. Alles wat er op deze dag was gebeurd, leek hem nu niet meer zo gewichtig. Dát telde. Dát was geluk.
Ton van Reen: Landverbeuren (71)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van