Landverbeuren (03) door Ton van Reen
Céleste stond op en liep naar de toiletkast. In de spiegel zag ze hoe klein haar ogen nog waren. De rimpel rond haar wenkbrauwen. De hele ravage die aangericht was door het te veel drinken en roken de vorige avond. Ze had minder willen zuipen, maar achter de bar ontkwam ze niet aan de rondjes die de kerels uitdeelden. Haar hoofd was zwaar. Toch was dat niet helemaal onprettig. De roes had een onbestemd maar warm gevoel in haar nagelaten. Vaag hoorde ze buiten het dolle praten van Kaffa, die radeloos op het plein stond. Ze liep naar het raam. Zag dat Kaffa er ernstig aan toe was.
Hij was in paniek. Hij hield de handen in de broekzakken en kneep hard in zijn ballen om het door zijn kop kaatsende krijsen van het kind niet meer te horen. Hij had al zijn kracht nodig om niet in razernij uit te barsten. Niet te vervallen in een tomeloze drift, zoals hem vaker overkwam wanneer zijn angst hem de baas werd. Dan kon het gebeuren dat hij als een stormwind door het dorp ging en deuren en ramen bewerkte met zijn vuisten. Schreeuwend en tierend. Niemand durfde dan buiten te komen en de vrouwen riepen angstig de heilige Vitus aan, de schutspatroon tegen vallende ziektes en een dolgedraaid verstand. De heilige belijder bleek zijn tijd echter aan andere zaken te besteden. Hij had Kaffa nooit genezen. Kaffa’s vlagen van drift kwamen terug zodra er iets voorviel wat zijn angst opwekte. Al was het maar een dode vogel in de goot, het razen van een dolle hond of, zoals nu, het krijsen van een kind. Kaffa, hij stond daar maar. Een grote vis op het droge. Zijn mond ging open en dicht. Langzaam knikte hij door de knieën, sloeg tegen de grond en bleef liggen. Huilend. Zijn schouders schokten. Zijn wilde haren raakten verweven met het gras.
Céleste begreep dat hij haar nodig had. Ze schoot haar kleren aan, holde het café uit en knielde bij hem neer. Klopte hem zacht tussen de schouderbladen. Praatte tegen hem. Wat onnozele woorden over ochtend, vogels en gras. Al die dingen waar hij van hield. De zon op het water. De geur van brandend aardappelloof. Het zingen van kinderen. Door de troostende woorden kwam Kaffa tot rust. Zijn huilen verminderde. Hij ging rechtop zitten. Zijn hoofd gebogen, alsof hij zich schaamde voor zijn angst. Dat was schijn. Huilen was voor hem de gewoonste zaak van de wereld. Je deed het als je het nodig had en vaak luchtte het op. De jongen bleef gillen. Rauwer, maar steeds zachter, alsof die hand zijn keel dichtkneep. Tot zijn stem schor werd en helemaal wegviel.
Ton van Reen: Landverbeuren (03)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van