Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (15)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (15)
Twee glad gekapte chimpansees
Mireille werd wakker in een dichte mist. Rillend vroeg ze zich af waar ze was terechtgekomen. Ze hoorde twee kerels praten, eerst nog ver weg, langzaam steeds dichterbij. Geleidelijk trok het waas voor haar ogen op. Ze lag op een zachte sofa, het centrale meubelstuk in een kamer die door de kleuren van de inrichting veel weg had van een kinderkamer. Twee jonge kerels zaten ieder aan een zijde van haar, twee glad gekapte chimpansees die overvriendelijk tegen haar begonnen te trekkebekken toen ze zagen dat ze bij haar positieven kwam. Ze herkende de twee zaalkelners.
`Waar ben ik?’
`Dat vragen ze allemaal na een ongelukje’, zei een van de kerels lachend. Voor het eerst hoorde ze hoe zeikerig zijn stem klonk. `Er is helemaal niets gebeurd hoor. Maak je vooral niet ongerust. We hebben je op de wc gevonden. Je bent even weg geweest, dat is alles.’
`Ik lig hier toch niet voor niets’, zei ze voorzichtig en ze dacht aan Mieke, die zoiets al vaker meegemaakt moest hebben.
Achter de koppen van de kerels zag ze blauwe en paarse afbeeldingen van paarden, die zo natuurgetrouw waren geschilderd dat ze binnen hun lijsten leken rond te springen.
`Je was in paniek’, zei de ander. Met zijn linkerhand speelde hij heftig met zijn vlinderdasje, terwijl hij de rechter om Mireilles enkel legde. Langzaam kroop de hand omhoog. Mireille voelde de klamme kelnerhand als slakkensporen over haar huid gaan. Zijn trillende vingers verrieden dat de jongen zenuwachtig was.
`Er was iets met een vrouw,’ zei Mireille voorzichtig, `een oud vrouwtje in het zwart, met haren van zilver. Ze zat op het toilet en ze werd opgevreten door een spin. Zóóó’n spin.’ Ze spreidde haar armen, om te laten zien hoe groot die spin wel was. Daarbij raakte ze de haren van de jongen aan haar linkerkant, die zijn handen nog thuishield, maar het helemaal niet erg leek te vinden dat ze hem aanraakte.
`Je hebt gedroomd’, zei hij zacht, terwijl hij een ivoren kammetje uit zijn zak haalde en voor een klein, in zilver ingelegd spiegeltje zijn haar netjes in het gelid legde. `Je hebt vandaag iets vreselijks meegemaakt.’
`Alleen die spin?’
`Nee, niet die spin. Het vrouwtje. Ze was dood. Die spin is iets uit een nachtmerrie. Die is niet echt. Die heb je gedroomd.’
`Ik droom nooit’, zei ze, ook al was dat een grove leugen. Soms droomde ze zelfs als ze klaarwakker was. Ze ging rechtop zitten.
`Het beste wat je kunt doen, is weer gaan liggen’, zei de ander, die zich als een knaagdier gedroeg. `Je moet je vooral rustig houden.’ Ze voelde dat zijn hand al bij haar knie was, daar even rust hield en toen langzaam verder kroop naar haar dijen.
`Meters groot was die spin’, zei ze. `Ik heb nooit geweten dat spinnen zo groot konden worden.’
`Ach wat’, zei het knaagdier een beetje honend. `We zitten niet in een oerwoud. En zelfs daar zul je ze niet tegenkomen. We zijn hier onder beschaafde mensen, in een stad. Je denkt toch niet dat wij menseneters zijn!’ Ondertussen probeerde hij zelf het tegendeel te bewijzen, want zijn hand knaagde al aan de rand van haar broekje. Hij lachte hoog en kon nog maar moeilijk ophouden met lachen. Hij was zijn zenuwen niet meer de baas.
Mireille zag dat de paarden over de koppen van de twee naar haar keken. Die beesten leken zich af te vragen wat ze zou gaan doen nu die hand al in haar broekje zat.
`Wil je iets drinken?’ vroeg de ander, die zijn handen thuishield en daardoor een stuk rustiger was, hoewel zijn ogen net zo schichtig op en neer schoten als bij een whippet. `Champagne? Tic?’
`Water’, zei ze.
`Je hebt een prachtig broekje’, zei het knaagdier, nauwelijks uitgelachen, maar met een stem zo verstikt dat je er tranen achter kon vermoeden. `Ik vind het erg mooi.’ Hij boog zich naar haar over, om beter te kunnen kijken. Ze rook zijn adem. De geur van nat papier en aftershave, hoewel zijn kin volslagen haarloos was.
De ander reikte haar een glas water aan.
`Ik zal jullie alleen laten’, zei de whippet, terwijl ze dronk. `Ik zie dat jullie het goed met elkaar kunnen vinden.’
`Doe vooral geen moeite’, zei Mireille, die wat meer begrip van de situatie kreeg. Ze sloeg op de hand, maar die had zich blijkbaar vastgebeten aan haar broekje. De jongen gromde. Het kon zowel van plezier als van ergernis zijn.
`Je kunt beter gaan liggen’, zei de whippet met een slagroomstem. `Dat maakt het voor iedereen gemakkelijker.’
Ze voelde hoe de hand aan haar broekje begon te rukken. Ze gilde, zo hard als ze kon. De hand liet los.
`Je hoeft niet zo te gillen’, zei de whippet nijdig. `We hebben alleen maar het beste met je voor.’ Dat had hij nu juist niet moeten zeggen. Nu begreep Mireille dat ze ook van hem geen hulp kon verwachten.
Gebruikmakend van de verwarring waaraan het knaagdier ten prooi was, sprong ze van de sofa en vloog naar de deur. De anderen waren verrast door haar snelle actie.
`Wat een ondankbare teef’, zei het knaagdier en het likte zijn hand alsof hij gewond was. De whippet schopte geërgerd tegen de poten van de sofa. `Nee, zo hebben we ze nog zelden meegemaakt’, zei hij, blijkbaar ook al gewend aan makkelijk succes.
Mireille vluchtte de deur uit. Het laatste wat ze van de kamer zag, waren de paarden die zich uit hun schilderijen losmaakten en haastig door het raam naar buiten vluchtten. Ze rende de trap af en holde door gangen en portalen. Hoewel ze hier nooit was geweest, wist ze toch precies waar ze naartoe moest. Ze hoefde maar op het dreunen van de muziek af te gaan. Na elke deur werd het lawaai harder. Toen ze eindelijk weer door de geluiden en de geuren van de zaal werd opgenomen, voelde ze zich direct een stuk rustiger. Hier waren haar soortgenoten. Hier was ze veilig.
Het aapje Elsje danste aan haar voorbij en knipoogde medeplichtig naar haar. Mireille begreep dat er weinig verschil was tussen werkelijkheid en droom.
Ze liep naar het tafeltje van haar vriendinnen. Alleen Marianne zat er.
`Wat mankeert jou?’ vroeg Marianne geschrokken. `Meid, je ziet eruit als een lijk!’
Mireille vertelde haar over de spin en het dode vrouwtje. En ook over de twee kelners die haar hadden willen versieren, op een manier zoals je dit alleen van vampiers zou verwachten.
`En ik dacht nog wel dat je ergens in een hoekje stond te vrijen’, zei Marianne.
In de zaal had men blijkbaar niets gemerkt van het incident rond het dode vrouwtje. De kelners hadden haar vakkundig weggemoffeld. Het zicht op een lijk had onrust kunnen veroorzaken in de tent. Het soort uitgaanders dat de Disco bezocht, mocht geen weet hebben van de dood. Hier bestond de dood niet.
Marianne begreep geen barst van het verhaal over de kelners. Volgens haar was het juist een eer als de kelners van de Disco belangstelling voor je hadden. Daar moest Mireille haar gelijk in geven. Ze kon ook niet uitleggen waarom ze zo van het tweetal was geschrokken. Was het door de onrustige paarden van het schilderij? De klamme hand van het knaagdier die wat al te bruusk te werk was gegaan?
`Heb je koorts?’ vroeg Marianne. `Als je ziek bent, moet je naar huis gaan, meid. En goed slapen. Dan ben je morgen weer fit genoeg om lol te maken.’
`Nee, ik heb geen koorts. Ik ben alleen wat misselijk.’ Ze keek eens rond. Annette danste heel intiem met een knul in een namaakmatrozenpakje. Met zijn dunne beentjes en gepermanente haar zag hij er veel te iel uit om ooit echt op zee te zijn geweest. Maar Annette had een zwak voor uniformen, het gaf niet wat de lui daarin voorstelden.
Het mollige aapje Elsje, eigenlijk een vreemde verschijning in deze tent tussen al die slanke grietjes, zat aan de bar tegen een in leer gehulde knaap op te rijen die haar borsten streelde. En Mieke was al verdwenen. Nou ja, die zag je zo laat op de avond nooit, of ze moest toevallig terugkomen van een avontuur, dat bij haar nooit langer dan een uur duurde. Bij haar geen gevoelens. Broek uit, neuken en dan wegwezen, knul. Dan was voor Mieke alles weer over. Ze hield van niemand. Ze was nooit verliefd geweest. Ze had een koud hart.
Nee, ook Marianne zag er niet al te vrolijk uit. Ze vertelde alles wat er met haar was voorgevallen in de tijd dat Mireille was weg geweest. Over de klootjes die haar ten dans kwamen halen en haar onmiddellijk vroegen of ze wilde naaien. Ze hield niet van die versierders die om acht uur met de jacht begonnen in de hoop voor tien uur raak geschoten te hebben. Dat soort knullen was bij haar kansloos. Ze waren te mooi opgepoetst, te netjes gekleed en te grof in de mond. Waarom Marianne in de Disco kwam, begreep geen mens.
Een glad gepoetste jongen, van top tot teen in suède, met wit afgebiesde kraagjes aan mouwen en pijpen, kwam naar Mireille toe en vroeg haar ten dans. Ze aarzelde, maar stemde toch toe. Tenslotte had de knul een aardig gezicht en hij kon wel eens meevallen. Hij danste dicht tegen haar aan. Ze voelde zijn lul hard worden. Ze dacht aan Mieke. Die zou in zo’n geval wel weten wat te doen. Ze zou de knaap onmiddellijk naar buiten trekken en met hem naaien in een portiekje. En hem dan vergeten. Nee, Mireille kon dat niet. Ze had nog nooit geneukt om het neuken. Er moest toch íéts zijn. Aardige ogen, of een aardige stem. Dat zo’n knul geil was, nou ja, dat begreep ze wel. Er was er hier niet een die niet kwam voor de jacht en de prijzen.
`Ik pak een pilsje voor je aan de bar’, zei de jongen.
`Ik drink nooit bier.’
`Iets anders?’
`Nee,’ zei ze, `liever helemaal niks.’
Ze voelde dat de vloer onder haar golfde. Het glitterlicht greep haar bij de strot. Er rommelde iets in haar keel. Ze liet de knul los, liep naar haar tafel en greep haar tas.
`Waar ga jij heen?’ vroeg Marianne verbaasd, want Mireille was meestal de laatste die vertrok.
`Ik ben zo terug’, zei Mireille haastig en ze rende naar buiten om adem te kunnen halen.
Ton van Reen: Katapult (15)
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van