Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (10)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (10)
Thuis
Naakt, op een slipje na, dat strak tussen haar billen zat, stond Mireille Meyer voor de grote buffetspiegel. Daarin kon ze zichzelf bewonderen. Een mooi jong veulen, met de argeloosheid van haar jeugd en de onverschilligheid die haar belemmerde verder dan haar kleine wereldje rond te kijken. Daarom had ze het nooit echt moeilijk gehad in haar leventje. Nog half schuilend in de beschutting van het veilige nest thuis en het volle leven waar ze met haar vriend al aan deelnam, was zelfs de dood van haar moeder aan haar voorbijgegaan als een nare droom.
Ze maakte zich op. Ze wilde er piekfijn uitzien als ze naar de Disco ging, de swingende tempel aan het Rembrandtplein waar ze al meer dan een jaar vrijwel dagelijks kwam. Samen met een aantal van haar leeftijdgenoten, die om de beurt en allemaal even fanatiek van de diskjockeys hielden en die hun haren tweekleurig verfden, omdat dat volgens Hilversum 3 zo hoorde. En die nooit nadachten over de wereld die zo mooi en zo gevaarlijk was.
Mireille was net zeventien. Dat vond ze al een hele leeftijd. Ze was zelfstandig. Tenminste, haar vader had haar niet meer onder controle, hoewel ze eigenlijk niet wist of hij haar niet aankon of dat hij haar maar liet begaan.
Ze keek met welgevallen naar haar borstjes, die met hun rozige knopjes naar de spiegel vooruitstaken. Maakte de tepels nat met spuug. Harde tepels stonden zo lekker onder een zomerjurk. Ze vond het altijd wel geinig als kerels naar haar keken.
Mireille liep graag in haar blote vel door het huis. Lekker vond ze dat. Om zichzelf te strelen. Vooral om naar zichzelf te kijken. Ze wist dat ze mooi was. Dikte dat wat aan door haar bruine wimpers zwart te verven, haar lippen rood te maken en lak op haar zijige haar te spuiten. Bij elke beweging van haar hoofd bewoog haar kapsel als een laag stijf bordpapier. Dat was de nieuwe trend. Eerst had je de rokken van oma en nu was de spuitbus van de jaren vijftig weer terug.
Ze trok gekke bekken tegen de spiegel en veegde het teveel aan lipstick uit haar mondhoeken. Toen ze zichzelf met open mond zag, dacht ze aan eten. Ze zette dat idee onmiddellijk uit haar hoofd. In de Disco waren dunne meisjes in de mode. Als een kerel je niet met twee handen kon omsluiten, ging je af. Dan zou ze haar mooie nieuwe jurk wel kunnen vergeten. En de Disco bovendien. Meiden die te oud of te dik werden, lieten hun jurken in de kast, trokken spijkerbroeken aan en probeerden aansluiting te zoeken bij de jongens van de dancings aan de Nieuwendijk. Of, als ze nog ouder waren, de Haarlemmerdijk, waar knapen op leeftijd kwamen, die jong met de Beatles waren geweest, maar die wat te vroeg de klap van hun leeftijd hadden gekregen. Daar keken ze niet op een onsje meer of minder, en of je wel of niet een toet had volgens de laatste hondenkopmode was ook niet van belang. Als je daar maar geen al te grote bek had en als je kut dan ook nog op de goede plaats zat, dan was alles goed. Andere meiden die hun prille leeftijd hadden verspeeld, liepen tijdenlang verloren. Of je zag hen nooit meer terug. Een enkeling kwam terecht in de Kosmos, tussen de zwervers die op zoek waren naar een ander leven en de lieden die dat andere leven allang hadden gehad. Laatst nog had ze Irma gesproken. Irma was ooit haar beste vriendin geweest, maar toen ze haar tegen het lijf liep in de Kalverstraat, want waar wandelde je anders als je met jezelf te koop liep, betrapte ze zich erop dat ze Irma in maanden niet meer had gezien. Ja, zelfs nooit meer aan haar had gedacht. En toch had Irma haar voor het eerst mee naar de Disco genomen. Zelf was ze er al in tijden niet meer geweest. Ze was al negentien. In de Disco hoorde je dan bij de muurbloempjes. De oma’s. Irma was nou op de meditatietoer. Ze had Mireille uitgelegd wat dat betekende. Elke dag op je reet in de Kosmos zitten, bek houden en luisteren naar de een of andere fakirachtige hongerlijder. Nee, dat was niks voor Mireille, die nog zo springerig was als een hert en die haar waffel nooit meer dan een seconde kon dichthouden als er mensen in haar buurt waren.
Ze schrok even op toen er op straat sirenes voorbijjoegen, brandweerauto’s en politiewagens. Net of die lui om het hardst door de stad scheurden. Dat lawaai maakte haar nerveus. Ze zette de radio wat harder om het niet meer te horen.
`This house ain’t big enough for both of us’, schetterde het door de kamer. Vibrerende muziek van de Sparks. Ouwe troep alweer. Ze had ze voor het eerst gehoord op de huishoudschool, jaren geleden, maar ze kon er nog geen afstand van doen. Al die gekke belletjes, frutseltjes en toetertjes, heel mooi vond ze dat. Zanger Russell Meal, wiens tweetonige telefoonbelstem rondsnorde als de plaat te vlug werd gedraaid. Het metalen geluid van een poesjesrobot, warrige muziek die Mireille vrolijk stemde. Ze hipte op en neer, van het ene been op het andere. Haar borstjes schommelden alsof er fijn zand in zat.
Ze merkte dat de oude papegaai Michelin haar vanuit zijn kooi in de gaten hield. In de spiegel zag ze dat hij soms zijn ogen opende en naar haar keek, al kon ze aan zijn blik niet zien of hij haar graag zag of dat ze eigenlijk lucht voor hem was. Michelin hield zich bij voorkeur neutraal.
`Heb ik wat van je aan?’ vroeg ze nijdig.
`Als het zou kunnen, heel weinig’, zei Michelin verveeld. Hij draaide zich om op zijn stok, zodat hij haar niet meer zag. Hij wist dat ze vaak kuren had.
Ze had er lak aan dat de papegaai haar zo zag. Het zou te gek zijn als ze aan een vogel moest vragen hoe ze zich in huis zou mogen vertonen.
Maar kon je van Michelin nog zeggen dat hij een vogel was? Hij had meer van een oude man, die alles wat afstandelijk bekeek, omdat hij alleen nog commentaar kon hebben op de dingen waar hij geen vat meer op had. En hij was wijs. Hij had zoveel meegemaakt in zijn leven dat hij Mireille haar kuren wel gunde. Hij wist dat alles zijn tijd nodig had.
David kwam de kamer binnen. Hij moest al langer in huis zijn, want hij had een stapel boterhammen gesmeerd. Hij plofte neer in de luie stoel van zijn vader. Terwijl hij at, sloeg hij haar nadenkend gade. Het deerde Mireille niet. Hij had haar al vaak bloot gezien. Ze sloot de douche niet eens voor hem af. Hij wist veel van haar. In vertrouwelijke buien vertelde ze hem wel eens dingen waar ze zelf van verschoot tijdens het gesprek. Als ze ooit niet meer zou weten met welke jongens ze had gelopen, zou haar broertje het haar nog wel kunnen vertellen. Juist dat soort dingen vertelde ze hem. Dat moest ze aan iemand kwijt. Net die dingen waar anderen hun kop over dichthielden.
David haalde zijn teddybeer uit de kast. Hij speelde ermee. Lang geleden had hij de beer van zijn moeder gekregen. Hij hield veel van het speelgoeddier, hoewel hij zelf vond dat hij er te groot voor was. Maar de beer bezat een haast menselijke warmte waarop David was gesteld. Het dier deed hem aan zijn moeder denken. Hoewel ze al meer dan twee jaar dood was, wist hij nog dat ze net zo aanvoelde. Zo zacht. Zo warm. Hij miste haar, vooral als Mireille weg was. Dan bleef hij alleen achter in huis. Alleen met de papegaai. Zijn vader kwam meestal pas thuis als hij allang in bed lag. Die had vaak late dienst. En als hij geen late dienst had, vond hij altijd wel een reden om lang weg te blijven.
`Ik ga een pilsje pakken, eentje maar’, was zijn gevleugelde woord. Maar soms kwam hij stomdronken thuis. Hij was de laatste tijd bleek geworden van het zuipen en het huilen.
David had de boterhammen achter zijn kiezen en liep naar de kooi. Hij stak een vinger uit naar de papegaai. Michelin reageerde niet. David drukte zijn hoofd tegen de tralies. Hij probeerde de aandacht van de papegaai te trekken door scherp tussen zijn tanden te fluiten, maar de vogel liet zich niet lijmen.
`Je zou best wat vriendelijker kunnen zijn’, zei David nijdig. `Een papegaai die zo weinig zijn bek opendoet, kunnen we beter met het huisvuil meegeven.’
`Ouwehoerderij is niks voor mij’, zei Michelin haast treurig.
`Barst.’
Door het raam keek David uit op de Overtoom. Lawaai. Jachtende auto’s die elkaar geen duimbreed toegaven in hun race god weet waar naartoe. Ambulances, op topsnelheid op weg naar ziekenhuizen. Groepjes mensen kwamen druk pratend voorbij. Met al die branden was het een opwindende dag voor de Amsterdammers.
Mireille trok het ragdunne jurkje aan dat over een stoel klaar hing, bekeek zich aan alle kanten in de spiegel en was heel tevreden over zichzelf. Het was zeven uur. Nu moest ze vlug wegwezen. Ze hoorde altijd bij de eersten in de Disco.
`Voordat je weggaat, zou je die vervelende muziek kunnen uitzetten’, zei Michelin, met walging in zijn stem. `Ik kan jouw muzikale smaak niet volgen.’
`Waar hou jij dan van?’
`Ik vond de Beatles lang niet slecht’, zei de vogel voorzichtig. `En ook de Stones mocht ik graag horen.’
`Ouwemannenwerk’, zei Mireille smalend. `Ik hoor liever de Sparks. En de Sex Pistols.’ Ze zei maar wat, want eigenlijk hield ze het meest van de muziek die in de Disco ten gehore werd gebracht, bubble-upmuziek: klappers.
Ze drukte de radio toch uit. Ze wilde de oude vogel niet pesten. Het dier was haar te lief.
Het lawaai van de straat kwam weer hard opzetten. Wat een rotzooitje was het vandaag in de stad.
`In mijn tijd was muziek heel rustig’, zei Michelin. `Als je de Beatles had gehoord, of Slade, dan kon je kalm gaan slapen. Maar nu ga ik met toeters en bellen in mijn oren op stok als jij thuis bent geweest.’
`Je lijkt mijn vader wel’, zei Mireille. `Ook zo’n ouwe zak die altijd loopt te klagen omdat alles anders wordt.’
Michelin deed er het zwijgen toe. Zinnig redeneren kon je met die meid toch niet als ze uitging. Dan was ze veel te gespannen. Ze zat al met haar hersens in die poptent als ze thuis nog voor de spiegel stond.
`Ga op tijd naar bed’, zei Mireille tegen David. `En jij ook’, voegde ze de papegaai toe. `Negen uur is laat genoeg voor jullie.’
David bromde wat onverstaanbaars. Waar bemoeit ze zich mee? dacht hij, al wist hij wel dat hij van zijn vader naar haar moest luisteren. Van hem konden ze allebei naar de pomp lopen.
`Dans je poten maar niet krom’, zei hij, zo hatelijk mogelijk.
`Stik.’
David haalde een boek uit de kast. De ondergang van de wereld in zeven dagen. In dezelfde tijd als God hem volgens de boekjes had geschapen, dacht David. Wat ik in zoveel dagen opbouw, breek ik in één tel weer af. Hij schopte tegen een zorgvuldig in elkaar gezet huisje van legoblokjes, zodat de stukken door de kamer vlogen. Lego kon hem niet meer boeien. Eigenlijk niks meer van de spullen die hem als kind hadden beziggehouden en die voor en na in de kast werden gezet. `Te groot voor het servet, maar te klein voor het tafellaken’, zei zijn vader wel eens, waarmee hij wilde zeggen dat David geen kind meer was, maar nog te klein was voor het volle leven. Zelf vond David dat hij oud genoeg was. Gelukkig behandelde Mireille hem vaak wel normaal. En dat zelfs de papegaai wel eens verstandig met hem praatte, als man tegen man, was eigenlijk ook wel fijn.
`Ajuus’, zei Mireille. `En ruim de rotzooi op.’ Ze pakte haar tasje en liep de kamer uit.
David hoorde haar door het gangetje lopen en eventjes voor de kapstok drentelen. De buitendeur sloeg met een klap dicht. De potjes in de kast rinkelden protesterend.
`We hebben het rijk weer alleen’, zei de papegaai opgelucht. `Elke keer weer een kruis als Mireille in huis is. Wat een herrie steeds.’
`Ik vind haar toch aardig’, zei David voorzichtig. `Wat heb jij eigenlijk tegen haar?’
`Ach, feitelijk niks’, zei de vogel, terwijl hij zijn vleugels uitsloeg, wat hij altijd deed als je hem recht op de man af wat vroeg. `Ik word alleen wat oud, zie je. Het ligt helemaal aan mij. Je hebt gelijk. Ze is een aardige meid.
Ton van Reen: Katapult (10)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van