Ton van Reen: De Moord IV
Ton van Reen
DE MOORD IV
Hij heette niet Cherubijn.
Hij heette Jonas Uit De Walvis en was in de oorlog beschadigd. Later heb ik het hem weleens horen vertellen. Beschadigd in een tank die was getroffen door een anti-tankbrisantgranaat. Hij was door het luikje van de tank naar buiten gevlogen. De vijand – dat is nu onze vriend – had hem voor lijk laten liggen. Als ze geweten hadden dat hij toen nog leefde, hadden ze wel de moeite genomen om even een bajonet door zijn lijf te rammen.
Hij was dus Jonas Uit De Walvis en kon van geluk spreken. Wat hij niet deed. Het was hem eender om voort te leven of in de tank het leven gelaten te hebben voor een onbekende vorst en een onduidelijk vaderland.
Na een minuut zag hij mij. Grimlachte. Heel anders dan mijn ouwe bok Kaïn. Die glimlachte. Cherubijn gaf me een hand en zei: ‘Kom.’
We gingen naar zijn woonwagen. Ik kreeg een marmot in mijn armen gedrukt. Daarna gingen we naar de cafés. Cherubijn zoop met die van Oeroe en Boeroe mee en liet mij geld verdienen door met de marmot langs de tafels te leuren en treurig te kijken.
Toch was ik niet treurig. Eerder blij. Dit was het echte leven. Nu zou ik mensen zien. Dag aan dag cafés ruiken. En bier drinken uit halfvolle glazen omdat de lui liever een dronken jongetje zagen dan een nuchter marmotje.
Die avond verdiende ik veel geld, vooral dubbeltjes en kwartjes, maar toen Cherubijn zijn rekening had betaald, was er niet veel meer over. Jammer, van het geld had ik de volgende dag eten willen kopen.
Het woonwagentje van Cherubijn was oud en gammel. Er was één bed. Dus sliep ik in de mand van de marmot. Er was voor het kleine beest nog ruimte genoeg om tussen mijn benen te liggen. Wat hem blijkbaar beviel. Ik heb hem nooit kunnen betrappen op pogingen om van die plaats weg te komen.
Het stonk in de wagen naar een of ander zuur. Ik nam me voor de volgende dag grote schoonmaak te houden. De vloer te boenen, de stoel, de slaapmand, het bed en het komfoor. En het grote oog van God dat lichtgevend was, boven de deur hing en de enige versiering in de wagen bleek, zodat het iedereen opviel die binnenkwam. Het bespaarde Cherubijn veel last. Wie was er niet bang voor het lichtgevende oog van God?
De eerste uren kon ik niet goed slapen. Het moest nog wennen om in een mand te liggen met een marmot tussen de benen. Ik dacht nog aan Kaïn en Kana die nu in een cel zouden zitten. Voor de zoveelste maal ontluisd en ingepoederd met DDT. En geregeld geranseld werden omdat ze ontucht hadden gepleegd in de vrije natuur. Nota bene in het gezelschap van een kind. De politie kon niet weten dat het mij weinig deed. Ik had alleen afkeer van het vuile lijf van de Gore Kana en van de harde billen van Kaïn.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord