LANDVERBEUREN (62) DOOR TON VAN REEN
Het volk zou woedend op hem zijn omdat hij hen weer eens te grazen had genomen. Daarna zou men zich net zo weinig goeds van hem herinneren als voorheen. Maar de jongen bleef dood. Van moment op moment werd hij kouder en stijver. Vanuit zijn open kist zag hij niet hoe de gevels van de huizen aan hem voorbij gleden. Niet hoe de buizerd onrustig rond de top van de meidoorn vloog. Hoorde niets van het luide voorbidden van pastoor Joachim Andrade, die met het kruis voor de stoet uit liep. Niets van het bidden van de anderen, tussen wier stemmen die van de kraaien duidelijk te herkennen vielen. Niets van het gerochel van opoe Ramesz toen de stoet haar passeerde, terwijl zij al dat volk tegen de meidoorn omhoog zag lopen, op het kerkdak zag balanceren of ondersteboven aan haar voorbij zag gaan. Nee, niets rook de jongen van de geur van wierook die zo scherp was dat hij zelfs de lucht van het loofvuur verdrong.
Hij bleef stil liggen in zijn kist, stijf en kil. Reageerde niet meer op het snikken van Céleste toen de stoet de kroeg passeerde. De cafémeid liet haar tranen de vrije loop en vluchtte naar het achterhuis. Waar de kastelein bij zijn koffiepot zat en haar meewarig aanstaarde, alsof hij wilde weten of ze wel in staat was om de komende avond de kroeg open te houden. De vier oude mannen, die weer in de caféhof zaten te kaarten, liepen niet mee met de stoet omdat ze niet meer al te best ter been waren. Bovendien waren ze te oud en vooral veel te dronken. Maar ze kenden hun christelijke plichten wel, legden hun kaarten aan de kant en zakten op hun knieën voor de processie. Dat werd verwacht van iedereen die niet meeliep. Zo hoorde men te knielen voor een dode die een goddelijke tik had meegekregen voor de korte tijd dat hij nog boven aarde stond, totdat hij aan de pieren zou worden overgeleverd. Alleen goddelijk vanaf het moment dat hij de geest had gegeven tot aan het tijdstip dat de eerste aardkluiten op zijn kist zouden roffelen. Vol verbazing zagen de oudjes tussen de meelopers in de stoet de slager. Met opgelegde vriendelijkheid had Azurri de timmerman bij de kraag, zo de man dwingend mee te lopen. Blijkbaar had de timmerman geprobeerd onder de plichten van zijn vaderschap uit te komen. De rouwdienst voor zijn jongen liet hem koud. Maar de hand van de slager hield hem dicht bij de kist en ver van de jenever. Van het knielen brachten de vier kaarters niet veel terecht. Ze zaten op handen en voeten op de grond, omdat tafel en stoelen wankel waren en te weinig houvast boden. Toen ze elkaar in deze vreemde houding zagen, barstten ze in lachen uit en riepen `boe boe’ naar de stoet. Allen die meeliepen, zagen met afgrijzen dat de vier oude mannen tegen elkaar blaften en als honden rond de tafel kropen.
Ton van Reen: Landverbeuren (62)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van