In this category:

Or see the index

All categories

  1. AFRICAN AMERICAN LITERATURE
  2. AUDIO, CINEMA, RADIO & TV
  3. DANCE & PERFORMANCE
  4. DICTIONARY OF IDEAS
  5. EXHIBITION – art, art history, photos, paintings, drawings, sculpture, ready-mades, video, performing arts, collages, gallery, etc.
  6. FICTION & NON-FICTION – books, booklovers, lit. history, biography, essays, translations, short stories, columns, literature: celtic, beat, travesty, war, dada & de stijl, drugs, dead poets
  7. FLEURSDUMAL POETRY LIBRARY – classic, modern, experimental & visual & sound poetry, poetry in translation, city poets, poetry archive, pre-raphaelites, editor's choice, etc.
  8. LITERARY NEWS & EVENTS – art & literature news, in memoriam, festivals, city-poets, writers in Residence
  9. MONTAIGNE
  10. MUSEUM OF LOST CONCEPTS – invisible poetry, conceptual writing, spurensicherung
  11. MUSEUM OF NATURAL HISTORY – department of ravens & crows, birds of prey, riding a zebra, spring, summer, autumn, winter
  12. MUSEUM OF PUBLIC PROTEST
  13. MUSIC
  14. PRESS & PUBLISHING
  15. REPRESSION OF WRITERS, JOURNALISTS & ARTISTS
  16. STORY ARCHIVE – olv van de veestraat, reading room, tales for fellow citizens
  17. STREET POETRY
  18. THEATRE
  19. TOMBEAU DE LA JEUNESSE – early death: writers, poets & artists who died young
  20. ULTIMATE LIBRARY – danse macabre, ex libris, grimm & co, fairy tales, art of reading, tales of mystery & imagination, sherlock holmes theatre, erotic poetry, ideal women
  21. WAR & PEACE
  22. ·




  1. Subscribe to new material: RSS

-Moord in lichtdruk

«« Previous page · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (42) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (41) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (40) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (39) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (38) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (37) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (36) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (35) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (34) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (33) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (32) · Hank Denmore: Moord in lichtdruk (31)

»» there is more...

Hank Denmore: Moord in lichtdruk (42)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

tweeënveertig

De gangsterboss Vincente werd met zijn bende, die nu nog uit Antoni­o, Lime en Rope bestond, nog dezelfde dag gearresteerd. Maar bij het hoofdbureau aangekomen bleken alle cellen al in gebruik te zijn. Noodgedwongen werd uitgeweken naar een wijkbu­reau in Lower East. De vier werden voorlopig in één cel opgesloten. Het cellenblok bestond uit een vrij lange gang met aan een zijde de cellen. Die bestonden uit drie traliewanden en een buitenmuur van zware dubbelgebakken klin­kers, waarop elk mes bij een poging om in de steen te kerven in de kortste keren bot werd. In elke cel waren betonnen britsen tegen de buiten­muur en de traliewanden aangebracht. Na het nuttigen van een sober middag­maal, bestaande uit uiensoep, aardappelen met een schijf van een of andere onbekende vleessoort met lawaaisaus en melige pudding, zaten ze aange­slagen te wachten op de dingen die kwamen. Na enkele uren, die erg traag en zwijgend verlie­pen, ging de deur naar het bureau open en tot hun grote verbazing zagen ze Tino Vandezzi die, geflan­keerd door twee geüni­formeerde agenten, binnen werd ge­bracht. Zwij­gend volgden ze Tino, die tot hun nog grotere verbazing bij hen in de toch al volle cel werd ingeslo­ten.
‘Jullie kennen elkaar toch, veel plezier.’, was het commentaar van een van de agenten.
Tino keek, bijna onmerkbaar nee schuddend, naar Vincente. Die begreep niet goed wat Tino daarmee bedoelde maar hield wijselijk zijn mond dicht. Toen ze alleen waren stonden Vincente, Lime en Antonio eerbie­dig op en lieten Tino kiezen op welke brits hij wilde gaan zitten. Tino knikte dat de anderen ook mochten gaan zitten en keek naar het grijnzende gezicht van Rope. ‘Wat heb jij te lachen, vind je het leuk om hier te zitten?’
‘Je maakt wel indruk op mijn boss, had ik ook moeten gaan staan?’
‘Dat weet je maar nooit, we zitten hier niet voor lang.’
Rope slikte even en ging zwijgend in een hoekje zitten.
De deur ging weer open en een agent kwam binnen met een karretje waarop een grote theekan en enkele kommen stonden. Eerst kregen in een paar cellen naast hen andere arres­tanten een kom thee, toen reed de agent het karretje naar de nu overvolle cel.
‘Wie wil thee, met of zonder suiker? Je hebt het maar voor het kiezen. Wij verwennen onze gasten, maar wel zelf komen halen.’
Toen Rope bij de tralies kwam keek de agent hem aan: ‘Hier is uw thee, ik hoop dat hij smaakt.’
Tino keek vreemd naar Rope, die zag dat en haalde zijn schouders op: ‘Ik weet niet waarom die vent zo tegen me praat. Ik heb hem nog nooit gezien.’
De agent verdween weer met de theekar en iedereen dronk min of meer hoorbaar zijn thee op. Na een minuut of tien ging de deur weer open, er kwam een andere agent met de nu lege theekar. Bij elke cel haalde hij de kommen op.
Toen hij bij de cel van Tino en aanhang kwam, keek hij zoekend rond totdat hij Rope zag. Hij keek te onopvallend naar Rope die zich geërgerd van de agent afkeerde.
Maar alles was door Lime gezien en dat liet deze merken: ‘Hé, kennen jullie elkaar?’
‘Welnee, die kerel moet zich vergissen,’ zei Rope.
‘Maar dan moeten zich twéé agenten vergissen,’ sneerde Vincente.
Rope werd onrustig en mopperde: ‘Laat me toch, ik vind het hier ook niet leuk en zeker niet als jullie me gaan plagen.’
‘Plagen?’ zei Tino, ‘Maar dit is menens. Zeg op, ken jij die kerels, ja of nee? En als je ze kent wil ik nu weten waarvan je ze kent.’
‘Ik zweer dat ik die twee niet ken, misschien hebben ze me ooit eens een parkeer­bon of zoiets gegeven. Maar nogmaals, ik ken ze niet.’
Plotseling sprong Antonio op: ‘Ik weet het, die ene agent, die achter het stuur zat, keek Rope aan en schreef toen iets in een notitieboekje op en sprak hem ook al met u aan.’
‘En wat zou dat, jij weet toch niet wat die toen opschreef? Mis­schien vond die mijn jas wel mooi en noteerde hij het merk.’
Langzaam zei Vincente : ‘Als die twee jou kennen en volgens mij is dat zo, kan dat alleen maar betekenen dat jij ook politieman bent. Wanneer ik ontdek dat iemand van mijn mensen een stille is heb ik daar maar één antwoord op, afmaken.’
Rope voelde zich in het nauw gedreven en schreeuwde: ‘Verrek zelf, weet je wel wie Tino in werkelijkheid is? Hij is hier het hoofd van de KGB’.
Tino riep tegen Lime en Antonio: ‘Pak die regeringsspion en werk hem tegen de vloer.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd) 

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (41)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

eenenveeertig

Na een rustige rit kwamen Otto en Tom  bij het hospitaal in Harris­burg aan. Ondanks het grote parkeerterrein had Tom toch moeite met het vinden van een plaatsje. Maar na enkele rondjes kwam er toch een vak vrij. Bij de receptie werd hun het kamernummer van Ebson Simmons gegeven.

Tussen het andere bezoek in liepen ze naar Simmons, die nog geen bezoek had. Ze stelden zich voor als medewer­kers van Evelyne Steinbruch, of hij zich die nog herinnerde?

‘Was dat die dame met blond haar?’

‘Ja, dat is ze.’

Na de gebruikelijke vragen over hoe het met hem en zijn pols ging zei Otto: ‘We hebben enkele foto’s bij ons en willen dat u die bekijkt.’ Tom stond aan het voeteinde van het bed en keek naar het gezicht van Ebson Simmons. Toen Otto de foto’s van de geno­digden bij de begrafenis liet zien reageerde hij niet. Toen hij echter de foto van Maureen Mc.Ferrit liet zien hield Ebson zijn adem in en keek snel naar de eerder getoonde foto’s.

Te haastig zei hij: ‘Die dame heb ik nooit gezien, trouwens de rest ook niet.’

‘Heb je Margo nog nooit gezien?’, vroeg Otto.

‘Nee, die Margo heb ik nog nooit gezien. Ik zou niet weten waar ik haar ontmoet zou moeten hebben.’

Na nog wat over het weer en het verkeer te hebben gepraat gingen de twee weer.

Bij het verlaten van de kamer wenkte de oude man Otto. Die liep naar het bed van het oudje en vroeg wat hij kon doen.

‘Laat mij die foto’s eens zien. Ik krijg weinig bezoek en heb dus de tijd om het bezoek van de andere patiënten op te nemen. Dat ik oud ben wil nog niet zeggen dat ik kinds ben. Mijn geheugen is nog goed.’

Hoopvol liet Otto de foto’s zien. Toen de oude man de foto van Maureen zag knikte hij en zei: ‘Die is hier geweest. Het gesprek was nogal spannend want Simmons heeft daarna koorts gekregen en mocht voorlo­pig geen bezoek hebben. Dat moet met dat meisje te maken hebben gehad. Het was een kordate dame, mooi gekleed in blauw en niet op haar mondje gevallen. Wat ze bespraken heb ik niet kunnen horen maar zij was aan het woord en hij moest luisteren. Vlak voor ze weer ging gaf ze aan Simmons een dikke enveloppe, toen ze weg was heeft hij die in zijn kastje verbor­gen.’

Omdat de oude man in een hoek van de kamer lag en Tom en Otto tussen de oude man en Simmons in stonden, kon deze niets zien of horen van wat er zich bij het bed van het oudje afspeelde.

‘Nou meneer, we zullen de groeten doen aan uw vrouw en beterschap.’ zei Otto tegen de oude man en ging richting deur, de oude man verbaasd kijkend achterlatend.

Simmons haalde opgelucht adem, gelukkig scheen die oude vent die twee ergens anders van te kennen. Gerust­gesteld pakte hij een leesboek en wilde net gaan lezen toen Otto hem toeriep: ‘Je moet nog de groeten van Maureen hebben.’

‘Doe ze de groeten terug.’ zei Simmons, waarop Otto met een grijns de deur sloot.

Evelyne luisterde naar het relaas van de twee en knikte  instemmend toe Otto vertelde van de groeten doen.

‘Hij kent Maureen en Sperry moet daar veel mee te maken hebben. Ik denk toch dat Simmons meer afweet van dat plotterpapier. Maar dat hij aan geheime gegevens heeft kunnen komen betwijfel ik. Daarvoor zijn de toegangcodes te omvangrijk en te ingewikkeld.’

‘Kunnen we Greener niet op zijn spoor zetten?’

‘Nee Otto, die heeft daar niets te zoeken, maar we kunnen hem wel vertellen dat Simmons bezoek van de blauwe dame heeft gehad.’

‘En dat dus de Russen erbij betrokken zullen zijn.’, zei Tom snel.

‘Ja dat zou kunnen, maar dan moet Simmons bij Sperry Rand wél iets van waarde hebben meegenomen.’, zei Evelyne. Op dat moment ging de tele­foon.

Evelyne luister­de even en zei: ‘Oké Sidney, we komen onmiddel­lijk met ons drieën naar je toe.’ Ze draaide zich naar Tom en Otto: ‘Dat was inspecteur Greener, hij heeft meer gevonden over die pistolen van Tino Vandezzi.’

De inspecteur wees de drie een stoel aan en ging zelf achter het boordevolle stalen bureau zitten. Zijn assistent Thomas Brisbane zat in een hoek van de kamer en zwaaide als groet met zijn hand.

‘Evelyne, Tino Vandezzi heeft een grote fout gemaakt. De Russische pistolen die hij in bezit heeft worden alleen door de Russische regeringsdiensten gebruikt. Het zijn geen legerwapens en ze zijn ook particu­lier niet te koop, daarom staan er ook geen serienum­mers op. Burgers die betrapt worden op het bezit van zo’n pistool worden naar Siberië gestuurd. We kunnen dus wel aannemen dat Tino verbindingen heeft met de KGB of een andere Russische dienst. We hebben echter geen spoor van bewijs van die aanname kunnen vinden.’

Thomas kwam uit zijn stoel overeind: ‘Die Tino heeft een vreemde macht over Garcioli, dat ben ik van een exgevangene te weten geko­men. Maar het zijn geen vrienden, want tijdens de twee jaren die Garcioli in eenzame opsluiting door­bracht, heeft hij nooit bezoek of zelfs maar een briefkaartje van Tino gekregen. Nu ik dat verhaal van die pistolen hoor weet ik bijna zeker dat Tino van de Russische geheime dienst is en ook Garcioli heeft daar erg veel mee te maken.’

Greener knikte instemmend: ‘Ik denk dat we dat stelletje maar eens gaan ophalen. We kunnen het gooien op ongeoorloofd bezit van wa­pens.’

‘Maar hij had toch een invoervergunning?’, merkte Thomas op.

‘Ja, dat wel, maar we kunnen niemand vinden die deze vergunning heeft geschreven. Bovendien is daar dat verouderde stempel. Ik heb dat laten navragen bij alle douanekan­toren, maar dat stempel wordt sinds het gebruik van een nieuw logo al enkele jaren niet meer gebruikt.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (40)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

veertig

Argwanend werd in Harrisonstreet de deur door Antonio geopend en na vertoon van het huiszoekingsbevel ging hij Thomas en de recher­cheur voor naar de met dure opzichtige meubels volgestopte kamer waar Garcioli resideerde. Op de vraag naar zijn wapen en wapen­ver­gunning ontsloot deze een wandkast en over­handigde hem na enig zoeken het gevraagde. Het pistool was inder­daad een Russische Makarov en niet voorzien van een serienum­mer. Thomas noteerde het merk en om­schreef zo goed mogelijk het wapen. Bij nadere inspectie zag hij dat het pistool gebruikssporen aan loop en kolf had, dus het pistool was niet nieuw. Hij vroeg aan Garcioli naar de herkomst van het wapen, maar die haalde zijn schouders op.
Toen Thomas zei dat de herkomst bekend moest zijn anders zou hij het wapen mee moeten nemen, haalde Garcio­li nog­maals zijn schouders op. Zonder protest van Garcioli pakte Thomas het wapen in en gaf hem een reçu. Toen hij de deur al half geopend had draaide hij zich plotseling om en keek Garcioli recht in de ogen: ‘Kan het zijn dat u dit pistool van ene Tino Vandezzi heeft ge­kocht?’
De kleine gangsterboss gooide het vettig glanzende haar zonder enige reden achterover en zei na een voor leken niet waarneembare pauze: ‘Tino, die ken ik niet, dus kan ik daar ook niks gekocht hebben.’
Thomas knikte en vertrok met de rechercheur. Terwijl de rechercheur de radiowagen bekwaam door het verkeer loodste zat Thomas rustig na te denken. Dat Garcioli loog dat het gedrukt stond was voor hem duide­lijk. In zijn diensttijd bij de politie had hij al zoveel verdachten onder­vraagd dat deze gangster hem geen rad meer voor ogen kon draaien. Hij zou Greener vragen om een huiszoekingsbevel voor de Coconut­bar.
De inspecteur luisterde aandachtig naar het relaas van Thomas en vroeg meteen aan de D.A. om een huiszoekingsbevel. Toen hij dit via een motorkoerier ontvan­gen had, ging hij met Thomas naar de Coconutbar. De twee waren in de Coconut geen onbekenden en de zwarte barman belde al naar Tino toen hij ze zag binnenko­men. Amper leunden ze tegen de bar of Tino kwam hen al tegemoet gelopen.
‘Waarmee kan ik de heren van dienst zijn, een borrel mag natuurlijk niet in diensttijd?’
‘Je kunt ons je inklaringsvergunning van die Russische pistolen laten zien.’
Tino slikte haast onmerkbaar en vroeg quasi verbaasd: ‘Russische pistolen, maar hoe komen jullie op dat idee?’
‘Tino, klets geen onzin, laat ons dat formulier maar zien, daarvoor zijn we hier gekomen.’
‘Hebben jullie daar het recht toe, inklaringspapieren vallen toch onder de douane?’
Greener wapperde met het huiszoekingsbevel, maar Tino wilde het lezen, dus gaf Greener het hem in handen. Tino had zo tijd gekregen om razendsnel na te denken. Waren ze iets op het spoor, was dit naar aanleiding van die fotograaf bij de begrafenis van Arabel­la?
Hij wist dat de douane geen kopieën van inklaringen bewaarde. Hoe kwamen ze dan aan die wetenschap?
‘Ik zal wel even moeten zoeken of ik die vergunning kan vinden.’
‘Aha, je hebt dus toch een vergunning gehad, zeg dat dan meteen.’
Toen Tino na zeker tien minuten terug kwam, bleek hij het warm te hebben. Hij wreef tenminste met een zijden zakdoek zijn nek droog.
De inspecteur zei niets maar Tino had hem naar de zakdoek zien kijken. Verdomme, maak nou geen fouten, dacht hij geërgerd.
‘Alstublieft inspecteur, de invoervergunning.’
Greener las de vergunning, die bleek voor vijf pistolen te zijn afgegeven. Thomas las over zijn schouder mee en wees zwijgend en zonder dat Tino het kon zien naar het verouderde stempel, de inspec­teur knikte. Zoetsappig vroeg hij om te pistolen te kunnen zien.
Tino ging het tweetal voor naar zijn kantoor en nodigde hen uit te gaan zitten. Hij opende met een sleutel een lade van het bureau en haalde daar vier pistolen uit, drie Russen en een Belg. Op geen van de drie Russische wapens was een serienummer aanwezig. Het Browning FN-pistool had het nummer dat op de vergunning was ingevuld. De FN was nieuw en zat nog in het originele oliepapier gewikkeld. De drie Russen waren duidelijk gebruikt en waren in nieuwe droge poetslappen gewikkeld.
‘Waar is het vijfde pistool?’, vroeg Greener.
‘Vijfde pistool?’, zei Tino verbaasd. ‘Dat heb ik verkocht aan een toevallige barbezoe­ker.’
‘Dus jij verkoopt een pistool aan iemand die je niet kent en zonder de naam van die geheimzinnige bezoeker te noteren? Heb je een nota van die verkoop?’
Meewarig lachte Tino: ‘Maar inspecteur, je kunt wel merken dat jullie ambtenaren zijn. Een pistool verkoop je toch niet met een notarisakte, dat gaat handje, contantje. Bovendien, als ik de naam van die vent kende was het toch geen geheim­zinnige meer.’
‘Spaar me je listigheden Vandezzi, je bent duidelijk in overtreding. Elke wapen­verkoop moet officieel geregistreerd worden. Ik neem deze wapens voorlopig mee voor een nader onderzoek. Zorg maar dat je die registratie rond krijgt, anders ben je alles voor­goed kwijt.’
Terwijl de inspecteur en zijn assistent met de wapens zeulend naar de radiowagen liepen zat de koffiedrinkende manager hen na te staren. Hij ging naar het kantoor van Tino, klopte en liep door de nog openstaande deur binnen. Verstoord keek Tino op: ‘Heb je gezien wat ze me geflikt hebben? Hoe kom ik nou aan een verkoopnota zonder dat ik met Garcioli op de proppen kom? Ik wil niet dat men, hoe dan ook, enige verbinding tussen Garcioli en mij ontdekt.’
Bernardo keek hem oprecht verbaasd aan: ‘Maar meneer Vandezzi, ze hebben Garcioli toch op het kerkhof gezien. Daar was de inspecteur toch ook.’
‘Ja dat kan wel, maar dat wil toch niet zeggen dat ik connecties heb met Garcioli? Ze weten toch dat in onze wereld de mensen veel meer meeleven bij ziekte en dood.’
‘Maar als de complete groep van Garcioli aanwezig is geeft dat toch te denken?’
‘Er waren toch veel meer mensen aanwezig, ook van de politie en die rekenen ze toch niet tot onze connecties, of wel soms?’
‘Ja, als u het zo ziet heeft u gelijk, maar ik zie het anders.’
‘Vertel me dan maar eens hoe een manager het denkt beter te zien.’
Ongemakkelijk op zijn voeten wippend, Tino had hem geen stoel aangebo­den, keek Bernardo naar zijn chef: ‘Zo bedoel ik het niet meneer, ik wil het niet beter weten, maar met de foto’s van iedereen op de begrafenis zal men ongetwijfeld de hele gang van Garcioli herkend hebben. Zeg nou zelf, als alleen Garcioli was gekomen, had men geen argwaan gekregen. Maar nu iedereen aanwezig was kan dat voor de politie alleen betekenen dat Garcioli nauw met u samen­werkt.’
Daar zit wat in, dacht Tino, zijn manager was niet op zijn achter­hoofd gevallen, op die vent moest hij zuinig zijn.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (39)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

negenendertig
De groene ogen van Thomas Brisbane, de assistent van inspecteur Greener, lichtten even op bij het nalezen van zijn verslag. Hij was gaan snuffelen in het verleden van Tino Vandezzi en Vincente Garcio­li en had toch wel interessante dingen gevonden. Garcioli was voor het oog van het kerkvolk een heuse gangsterboss, de werkelijkheid was ietsjes anders. De man met de hangwangen had wegens roof en het daarbij gebruiken van een lang dun mes, twee jaren eenzame opslui­ting gekregen. Van die twee jaren had hij door bedreigen van het gevange­nispersoneel geen dag cadeau gekregen. Bij zijn ontslag uit de peni­tentiaire inrichting was hij door Tino Vandezzi afgehaald. Thomas was dit te weten gekomen tijdens een nogal langdurig onder­houd met enkele medegevangenen van Garcioli. De gevangenis­cel kan dan wel gesloten zijn, een gangster­boss heeft, ondanks de eenzame opsluiting, toch zijn contacten. Dat enkele cipiers in die tijd een nieuwe auto hadden aangeschaft was uiteraard louter toevallig. De voorkeursbehandeling die Garcioli tijdens zijn twee jaren kreeg was voor enkele andere gevange­nen een doorn in het oog. Het toeval wilde dat een van hen tegelijk met Garcioli werd ontslagen, helaas niet voor lang. Dat ze zo gul waren met het geven van inlichtingen aan de politie was te danken aan de doctorsgraad in de psychologie van Thomas. Ondanks hun weerzin om de politie te helpen waren tijdens het praatje met Thomas de gevange­nen voor hem een open boek. Hij kreeg alle inlichtingen die hij wilde hebben. Garcioli was onderda­nig aan Tino, daarover waren ze het roerend eens. Die Tino bleek een vreemde macht over Garcioli te hebben, ook al had die tijdens het luchten nooit over hem gesproken. Tijdens de twee jaren opsluiting had Garcioli nooit bezoek of post van Tino gehad, zelfs geen kerst­kaartje. Toen Garcioli door Tino werd afgehaald zag de recidivist dat Garcioli haast in de houding stond en eerbie­dig wachtte totdat Tino toestemming gaf om in de wagen te stappen.
Maar het verslag van Thomas werd nog interessanter toen hij bij het hoofdstuk Tino Vandezzi kwam. Thomas had veel meer moeite moeten doen om iets over Tino te weten te komen.
In de politiedossiers stond bij diens naam het beruchte sterretje en Thomas ving bot, zelfs al was hij de directe assistent van inspecteur Greener. Alle toegang tot de dossiers werd in opdracht van hogerhand geweigerd. Hierdoor werd Thomas echt nieuws­gierig en beet zich in Tino Vandezzi vast. Het enige wat van de gegevens van Tino voor hem ter beschik­king stond was de verdenking op wapensmokkel.
Een bezoek aan de afdeling inklaring van de New Yorkse douane bracht aan het licht dat Vandezzi eens een koffer met vijf kleine pistolen had meege­bracht. Maar er was een invoerver­gunning bij en die was, ondanks uitgebreid onderzoek door de wapenaf­deling van de douane, in orde gebleken. De enige opmer­king bij het procesverbaal was dat op de formulieren een vrij oud en door de staat New York niet meer toege­past stempel was gebruikt. Maar er was nooit een missive gekomen die aangaf dat dit type stempel niet meer gebruikt mocht worden. Daarom zag de douane geen reden om de invoer van de koffer te verbieden.
Toen Thomas met een kopie van het proces-verbaal naar het hoofd van de douane ging, kreeg hij na enig psychologisch aandringen te horen dat de pistolen, op één na, van Russische makelij waren, van de tweedehandse Makarov’s ontbraken de serienummers. Op zijn vraag waarom dit niet in het tot zijn beschikking staande procesverbaal stond haalde het hoofd zijn schouders op en wees omhoog. Dat dit feit door hoger­hand werd afgeschermd was voor Thomas een reden te meer om daar achteraan te gaan.
Hij vroeg in de politiecomputer de gegevens van Garcioli op. Toen hij keek of die ook een wapenvergunning had bleek dit zo te zijn. Met een brede lach las hij dat de vergunning was afgegeven voor een Russisch pistool, een serienummer was door de fabrikant niet op het wapen aangebracht. Toen Thomas naar de datum keek waarop de wapen­vergunning was afgegeven zag hij dat die een week na de vrijlating van het heerschap lag. Hij keek in de kopie van het proces-verbaal en zag dat Tino de pistolen enkele weken voor de vrijlating van Garcioli had ingevoerd. Dat dit toeval was wilde Thomas niet gelo­ven. Hij durfde te wedden dat het Russische pistool van Garcioli geen nieuw exemplaar was en van Tino afkomstig. Dit kon geen ordi­naire wapensmokkel zijn. De invoervergunning was helaas niet te achterhalen, de douane bewaarde daarvan geen kopieën. Er worden elk jaar in de wereldhaven New York honderdduizenden vergunningen afgegeven. Om die te bewaren zou de douane kilometers kastplank nodig hebben en daarvoor had men het geld en de ruimte niet.
Omdat een en een twee is moest Thomas eerst te weten komen of het pistool van Garcioli inderdaad een tweedehandsje was. Bleek dit zo te zijn dan liep het spoor naar de FBI of de CIA. Hij ging naar zijn chef en vroeg om een huiszoekingsbevel voor Garcio­li. Toen hij dit na enkele uren kreeg ging hij met een rechercheur op weg naar het riante appartement van Garcioli.

Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (38)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

achtendertig

Toen Rope zich omdraaide om te zien wie er de Coconutbar binnen kwam, verslikte hij zich in zijn koffie. De slanke figuur met het  opgesto­ken blonde haar was wel de laatste die hij daar verwachtte. Haastig dook hij achter een krant en keek over de rand naar Evelyne. Die keek rustig de bar rond, ze zag Rope maar liet dit niet merken. Met de bevalligheid die een dure opvoeding verried ging ze op een barkruk zitten, de wijde rok om haar benen geslagen. Ze bestelde een glas mineraalwater en vroeg aan Jimmy, de zwarte barman, of Tino te spreken was. Elke barman heeft een onnavolg­bare eigenschap, hij onthoudt elk gezicht en het daarbij horende gesprek.
Toen Evelyne binnenkwam ging bij hem een alarmbelletje rinkelen. Dat was voor hem het sein om extra op te letten wat hij ging zeggen.
‘Meneer Vandezzi heeft een bespreking en kan niet gestoord worden.’
‘Maar ik kom speciaal om hem te spreken, kunt u niet kijken of hij even tijd voor me heeft?’
De barman knikte naar de man met de kleine voeten, Buddy de uitsmij­ter. Die kwam dichterbij en boog zich naar Jimmy, intussen Evelyne taxerend opnemend.
‘Buddy, ga eens kijken of meneer Vandezzi tijd heeft voor mevrouw de detective.’
De vierkante figuur verplaatste verrassend snel zijn honderdtwintig kilo naar de trap en verdween zonder om te kijken naar Tino’s kantoor. Eerbiedig klopte hij en hoorde binnen de stemmen van Tino en Bernardo de manager. Het werd stil en Buddy klopte nog eens zachtjes. Toen werd hij binnen geroepen.
‘Meneer Vandezzi, die dame is weer beneden.’
Tino kende zijn uitsmijter, die noemde elke vrouw die de bar bezocht een griet of wijffie. Dat hij de bezoekster dame noemde en zich nog wist te herinneren dat ze eerder was geweest kon maar één ding beteke­nen, Buddy was zeer onder de indruk van de dame geweest. De enige die hij zich kon voorstellen waarvan Buddy, trouwens hijzelf ook, zo onder de indruk was moest Evelyne Steinbruch zijn.
‘Wie is het Buddy en wat komt ze doen?’
‘Het is die mooie detective meneer, maar wat ze komt doen weet ik niet. Ik moest van Jimmy bij u informeren of u voor haar tijd hebt.’
‘Zeg haar dat ze even moet wachten, geef haar intussen een drink van het huis. Ik bel wel als ze kan komen en dan breng jij haar persoon­lijk naar boven.’
‘Mevrouw, Jimmy biedt u een drink van het huis aan en meneer Vandez­zi vraagt of u zo goed wilt zijn om even te wachten.’
Evelyne had geen zin in een drankje, het mineraalwater hield haar geest scherp, dus wimpelde ze beleefd het drankje af.
Na enkele minuten waarbij de vleesklomp in haar nabijheid bleef, ging de telefoon. Jimmy nam op en luisterde, hij lachte breed uit, waarbij zijn prachtige tanden zichtbaar werden: ‘Buddy, breng jij mevrouw naar boven?’
Buddy ging Evelyne voor en klopte weer op de deur, meteen werd geroe­pen dat ze binnen konden komen. Achter het opzichtige bureau zat Tino in de blauwleren stoel, naast hem stond zijn manager Bernardo die haast onzichtbaar zijn lippen likte toen hij Evelyne zag binnenkomen. Tino was zo onbeschoft om niet op te staan maar wees naar een stoel die voor het bureau stond. Evelyne ging zitten terwijl Buddy achter haar bleef staan. Er was even een beklemmende stilte, toen vroeg Tino met zijn harde stem wat hij voor haar kon doen.
‘Meneer Vandezzi, als u de krant hebt gelezen weet u dat er weer twee velden gevuld kunnen worden.’
Tino dacht razendsnel na, die griet was op oorlogspad, opletten!
‘Wat bedoelt u met velden mevrouw?’
Evelyne begon te lachen en keek waar Buddy stond. Die stond nog steeds achter haar en keek haar verbaasd aan maar zei geen woord.
‘Meneer Vandezzi, toen ik hier was en u over het ongeluk van uw verloofde kwam vertellen had u het over het vullen van een veld. Weet u dat niet meer?’
‘O, u bedoelt een veld van een database! Dat zijn computerprogramma’s die de gemeente gebruikt om gegevens van de bevolking bij te houden. Ik neem aan dat die u niet zullen interesse­ren.’
‘Inderdaad niet, maar ik weet wel dat er twee mannen zijn omgekomen die iets met u te maken hadden.’
Tino keek naar zijn manager en zei: ‘Twee mannen die iets met mij te maken hadden. Ik weet niet wat u bedoelt en over wie u het heeft.’
‘Ene Garcioli had die twee in dienst en die twee hebben mij aange­vallen. Bovendien heb ik bewijzen dat u Garcioli persoonlijk kent.’
Tino knikte naar zijn manager die naast Evelyne ging staan. Ze was nu geflankeerd door aan de ene kant vleesklomp Buddy en aan de andere kant vrouwengek Bernardo.
‘Liefje, denk je niet dat je een beetje teveel denkt te weten. In dat mooie koppie van jou zit een goed stel hersens. Ik laat je even alleen met mijn medewerkers, die willen iets van je weten en ik weet zeker dat je dat zal vertellen.’ Met een grijns op het keiharde gezicht liep Tino het kantoor uit.
Buddy keek Evelyne dreigend aan: ‘Juffie, geen gekheid meer, we spelen het simpel, wij stellen onze vragen en jij geeft antwoord, dat is toch eenvoudig nietwaar? Wil je niet meewerken dan hebben wij daar wel onze manieren voor. Er leeft niemand meer die niet meespeelde, dat zijn we aan onze stand ver­plicht.’ De vleesklomp keek om zijn dreigende taal trots naar Bernardo.
Evelyne kreeg het wel een beetje warm, Otto wist waar ze naar toe was. Maar als ze zich deze avond niet zou melden, zou hij  zich niet direct ongerust maken. Van die kant kon ze dus geen hulp verwachten, ze moest zich hier alleen uit zien te redden. Haar zwijgen werd door de twee uitge­legd als toege­ven aan hun dreigende taal.
‘En wie zijn die twee waar je steeds over praat?’
‘Och dat kan ik jullie wel vertellen, ene Doc en ene Knife.’
Verbluft keken de twee haar aan.
Toen vroeg Bernardo: ‘Hoe ken jij de bijnamen van die kerels?’
‘Goed detectivewerk, dat is alles.’
Bernardo zag zijn kans schoon, de boss was er niet en liet het aan hem over om iets uit die griet te krijgen. Hij zou dat lekkere ding eens stevig aanpakken. Kijken wat ze kon hebben, maar hij moest oppassen dat ze niet beschadigd werd, want dat zou Tino niet nemen.
‘Buddy, pak haar een stevig vast, dan kan ik het een en ander vragen.’
Onthutst keek Buddy naar de manager, hij moest wel luisteren anders zou Tino het hem straks wel inpeperen. Hij pakte de twee armen van Evelyne en draaide die op haar rug. Ze voelde meteen dat Buddy haar zou helpen, want zijn armen trilden van inspanning alsof hij haar stevig vast hield, maar zijn greep was tamelijk los. Ze liet niets merken.
‘Au, jij schoft, met z’n tweeën een weerloze vrouw vasthouden, dat kunnen jullie.’
‘Buddy, als ze niet meewerkt knijp je nog harder.’
Bernardo draaide haar stoel om zodat hij voor haar stond. De wijde rok werd opzij geslagen zodat haar mooie blote benen te zien waren. Die greep hij met graagte vast en probeerde ze vergeefs uit elkaar te halen. Toen bukte hij zich, pakte haar knieën vast en trok uit alle macht haar benen uit elkaar. Snel kwam hij weer overeind met zijn benen tussen die van Evely­ne. Met volle hand greep Bernardo in haar slipje. Ze kon een kreet van pijn niet onder­druk­ken en de tranen liepen over haar wangen. Gek geworden van haar geur en nabij­heid trok Bernardo het slipje stuk, daarbij een pluk schaam­haar mee­trekkend.
Evelyne gilde van de pijn en gaf Bernardo een kopstoot. Ondanks de bloedneus die ze hem daarmee bezorgde, begon hij te lachen en trok haar benen naar voren, zodat haar schoot helemaal aan hem was overge­le­verd. Zwaar hijgend zocht hij met bevende handen naar haar vrouwe­lijkheid.
Dit was voor Buddy teveel, hij liet de armen van Evelyne los. Als een kogel­stoter zwaaide ze met een arm rond en sloeg met de zijkant van haar getrainde hand tegen de nek van Bernar­do, die als een blok tegen de vloer klapte. Toen sprong Evelyne omhoog en in een draaiende beweging sloeg ze tegen de slaap van Buddy, die ook de vloer op­zocht. Ze keek naar Buddy, de klap had hem wel versuft maar hij zou alleen een stevige hoofdpijn overhou­den. Voor Bernardo hoefde ze helemaal niet bang te zijn. Die zou wel enkele uren bewusteloos blijven.
Ze schikte haar kleding en liep het kantoor uit. In de bar zat Rope nog steeds aan hetzelfde tafeltje, maar nu had hij een glas bier voor zich staan. Tino was niet te zien, de zwarte barman was een cocktail aan het mixen en lachte breeduit naar haar. Ze lachte terug en ging zonder enige hinder naar buiten.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (37)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zevenendertig
Evelyne was die morgen al vroeg in haar bureau om de inspecteur te bellen of er al meer bekend was over de personen die Otto bij de begrafenis van Arabella op de gevoelige plaat had vastgelegd.
‘Jazeker Evelyne, we hebben het groepje rond. Vincente Garcioli met zijn gang die bestaat uit Antonio Brusso, Lime Rafton en Rope Slayton. Verder Tino Vandezzi van de Coconutbar, zijn manager Bernardo Tomassi­ni en zijn uitsmijter Buddy Spring­field en enkele kelners en de zwarte barman.’
‘Vind je het niet vreemd Sidney, dat die Garcioli met zijn gang bij die Tino kind aan huis is? Want anders ga je niet met je hele bende naar de begrafenis van het liefje van een bareigenaar.’
‘Daarover heb ik het met de D.A. Emerson Goodfield ook al gehad. We gaan achter die Tino aan, alle draden komen bij hem uit. Die twee laatste doden, Doc en Knife, horen ook bij de bende van Garcioli en die vent luistert wel heel erg goed naar die Tino.’
‘Haal je dan ook die Garcioli door de molen? Volgens mij is daar ook iets loos. Een gewone gangsterboss luistert niet naar een bareige­naar, meestal is het andersom.’
‘Die Doc is van de medische universiteit getrapt wegens sadisme tijdens de anatomieles­sen. Ik denk dat die achter de moorden op Johnny the Muck en Millhouse zat. Die zijn ook op een beestachtige wijze om zeep geholpen. Millhouse was werkzaam bij Sperry Rand. Doc hoorde thuis bij de gang van Garcioli en die luistert weer naar Tino. Dus heeft Tino iets te maken met de gebeur­tenissen bij Sperry Rand. We zullen die twee eens goed napluizen, ik zet er mijn beste man op, Thomas Brisbane. Dan kan die zijn docto­raal in de psychologie eens botvieren.’
De verbinding werd verbroken en Evelyne ging de foto’s nog eens bestuderen. Otto kwam haar kantoor binnen en keek haar vreemd aan.
‘Evelyne, ben jij in de doka geweest, heb jij iets gezocht?’
‘Nee, natuurlijk niet, als ik daar iets nodig heb kan ik dat toch aan jou vragen. Wat is er aan de hand?’
‘Er moet iemand hier zijn geweest. Ik heb alle kasten al nagekeken maar ik mis niets. Ik zal eens naar de buitendeur kijken.’ Meteen liep hij weg om even later nee schuddend terug te komen.
‘Nee, aan het Yale-slot is niets te zien. Dan zal ik eerst eens verder zoeken en vragen.’ Weer liep hij weg, nu naar Tom Morgan. Die was achter de computer bezig en keek op toen Otto ineens voor hem stond.
‘Heb ik iets gedaan wat ik niet mocht? Je kijkt zo raar naar mij, vertel op, wat heb je op je lever?’
‘Ben jij in de doka geweest?’
‘Nee, dat is jouw terrein, daar blijf ik weg, dat weet je toch.’
‘Dan moet je me helpen, er is bezoek geweest en wel vannacht. We gaan alle deuren en ramen bekijken.’
Verbaasd stond Tom op en liep met Otto mee naar Evelyne, die al net zo verwon­derd naar Otto zat te kijken.
"Evelyne,’ zei Otto, ‘we hebben vannacht bezoek gehad.’
‘Waarom denk je dat er iemand op bezoek is geweest? Ik heb niets gemerkt, jij Heinz?’
‘Nee, er is me niets bijzonders opgevallen en ik mis ook niets.’
‘Luister, in de doka heeft iemand naar iets gezocht, sommige flessen stonden wel op hun plaats maar waren een ietsje gedraaid. Dat zag ik aan de etiketten en ook de droogkast is doorzocht. De filmklemmen waren verschoven. Je weet dat ik die dingen altijd exact op dezelfde plek hang. Ik moet ze in het donker terug kunnen vinden.’
‘Maar Otto, dat kan toch bij het schoonmaken zijn gebeurd. Dat zijn wel heel zwakke argumenten om te beweren dat er iemand op bezoek is geweest. Bovendien heb je de deur gecontroleerd en niets gevonden.’
‘Dat kan wel zijn Evelyne, maar ik blijf erbij, er is bezoek ge­weest. Ik ga verder zoeken in mijn doka. Heinz, bekijk jij het sleutelgat nog eens goed.’
Otto ging naar de doka, sloot de deur en schakelde het witte licht uit. Met het groene lampje aan opende hij de kast met fotopapier. Een voor een opende hij de doosjes totdat zijn adem stokte. In een doosje was het zwarte papier verkreukeld. Dat deed hij nooit, daar was hij veel te precies voor. Hij haalde het bovenste velletje papier uit het doosje en liet het in een schaal met ontwikkelaar glijden. Ja hoor, na enkele seconden werd het papier al zwart, een teken dat men het doosje bij wit licht had geopend. Triomfantelijk haalde hij het doosje met het bedorven fotopapier uit de kast en sloot het. Met een plakbandje verzegelde hij het doosje en zette er een groot kruis op. Na het zwarte velletje papier gefixeerd en ge­spoeld te hebben droogde hij het en nam het als bewijsstuk mee naar Evelyne. Die zette grote ogen bij het verhaal van Otto.
Tom kwam binnen en keek ook verbaasd naar het simpele velletje.
‘Er is inderdaad iemand binnen geweest, in de gang zaten op het slotgat sporen van een smeermiddel en onze sleutels zijn door het vele dragen droog. Op de schoot zaten resten van een kleefmiddel, net alsof iemand daar plakband heeft gebruikt. Iemand moet met een speciale loper de deur hebben opengemaakt. We moeten verder gaan zoeken, er moet toch iets meege­nomen zijn.’
Hij ging met Otto op de etage alle deuren controleren. Toen ze niets vonden liepen ze de trap af naar de tweede verdieping. Alle binnen­deuren werden nauwgezet onderzocht, maar er was niets te vinden. Toen liep Tom naar de vluchtdeur. Tot zijn stomme verbazing was deze open. Ze klemde een beetje en stond met de schoot tegen  het kozijn aan. Alleen als je er op lette zag je dat ze niet dicht was. Hier was dus het bezoek binnen gekomen. Otto had alle gelijk van de wereld. De twee sloten de deur en gingen terug naar Evelyne en vertelde wat ze hadden ontdekt. Ze vroeg of er echt niets was meegenomen. Otto ging met Tom naar de doka, daar keken ze goed rond zonder iets aan te raken. Volgens Otto stond alles nog op zijn plaats. Toen Tom naar de afvalbak keek volgde Otto zijn blik en hield zijn adem even in.
‘Daar zijn ze ook aan geweest. Het afval ligt in een andere volgorde in de bak. Ik weet dat zeker omdat ik als laatste een paar velletjes papier heb weggegooid.’
Hij gooide de bak om en zocht tussen het afval. Met een pincet haalde hij er een zwart geworden filmrestje uit en hield dit omhoog.
‘Daar heeft iemand met fixeerresten aan zijn vingers aangezeten, kijk maar, prachtige vingerafdrukken, zo gereed voor gebruik. Ik zal er een opname van maken, dan kunnen we gemakkelijk verder zoeken.’
Na een half uurtje kwamen de twee met een paar mooie sterk vergroot­te afbeeldingen van de vingerafdrukken bij Evelyne terug. Die zei dat ze er meteen mee naar de inspecteur moesten gaan.

Sidney Greener luisterde aandachtig naar het verhaal van de inslui­ping en riep George, de politielaborant uit zijn laboratorium en gaf hem de vergrotin­gen: ‘Ik denk dat je het eerst bij de gang van Garcioli moet zoeken, volgens mij horen ze daar thuis.’
George, een grijzende vijftiger, ging meteen met de afdrukken naar de scanafdeling en kwam na enkele minuten al weer terug met de vinger­prin­ten. Hij had ook een kaart bij zich waarop behalve de foto van Lime ook diens criminele verleden stond.
‘Dat was een kleine moeite Sidney, zo snel vind ik ze meestal niet.’
Inspecteur Greener las de kaart aandachtig: ‘Van Engelse afkomst, maar geen adres uit Engeland gegeven. Daar zullen we toch eens werk van maken.’
Otto en Tom gingen terug naar het detectivebureau en vertelden aan Evelyne wat ze te weten waren gekomen. Die veerde omhoog: ‘Dat is dezelfde vent die door jou met je Leica op zijn kop is geslagen. Ze willen kost wat kost voorkomen dat we de samenhang tussen Tino Vandez­zi en de gang van Garcioli te weten komen. Nou, dan zijn ze toch te laat. Het net gaat zich wel niet sluiten maar we hebben de touwtjes ervan nu toch steviger in handen. We hebben de foto’s van het restant van de gang van Garcioli, als jullie daar eens mee naar het hospitaal in Harrisburg gaan. Laat die Simmons de foto’s zien en kijk naar zijn reactie. Neem de foto’s van alle betrokke­nen mee, dus ook van Doc, Knife en de blauwe dame. En Otto, maak ook van Simmons een statie­portret, die vent hoort op een of andere wijze bij het hele verhaal. Ik ga nog een keertje naar de Coconutbar om te kijken wat Tino nog meer van computers afweet.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (36)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

zesendertig
Een bar is ‘s morgens om half zes, als alle bezoekers weg zijn, geen vrolijke plaats. De lucht van verschraald bier heeft zich dan vermengd met de rook van ontelbare sigaretten en sigaren. Deze lucht plakt niet alleen aan de muren en schilderijen. Menig huwelijksdrama is begonnen met de naar bier en sigaretten ruikende kleding van manlief. In de Coconutbar waren de zwarte barman en de kelners ijverig bezig met het schoonmaken van tafels, stoelen en vloer. Dat die dag Arabella was begraven wisten de meeste bezoekers niet en die het wel wisten deden alsof hun neus bloedde. De show must go on, New York is een keiharde stad, in alle opzichten. Tino Vandezzi zat boven in zijn kantoor in de blauwe stoel en dacht na over alles wat zich die dag had afgespeeld. Arabella was voorgoed uit zijn leven verdwenen, jammer, het was een leuke meid geweest. Zijn gedachten kwamen als vanzelf op het fatale ongeval wat haar was overkomen. Zou ze tegen die detecti­ve toch nog iets gezegd hebben? Hij troostte zich met de gedachte dat zij niets geweten had wat voor hem gevaarlijk kon zijn. In zijn oplei­ding was daaraan enorm veel tijd besteed. Hij voelde nog de zweep­slagen die rijkelijk werden uitge­deeld als hij tijdens de lessen op het maken van het kleinste foutje werd betrapt door zijn harde leermeesters. Vele jongemannen die, uit idealisme of, zoals hij voor het groffe geld, zich als aspirant-spion hadden opgegeven, waren niet verder dan het eerste jaar van de opleiding gekomen. Menig graf was gedolven maar dan zonder bloemen of toespra­ken. In deze zaken stond falen gelijk aan een zekere dood, voor de hoogste bazen was een mens niet veel meer dan een vlieg. Een falende spion-in-de-dop was voor hen niet meer dan een lastige vlieg en die sla je gewoon dood. Dat Tino de harde leer­school met succes had doorlopen was ook ten koste van menig veelbe­lovend talent gegaan. Tino leefde naar zijn motto: "Ik eerst, dan een hele poos tijd niets en dan pas de rest".
Opeens schoot de opmerking van Antonio hem te binnen. Er was ook in de avondbladen met geen woord over de twee vermisten geschreven. Het leek alsof ze in rook waren opgegaan. New York kan in de zomer wel warm zijn maar nog nooit was er iemand door de hitte verdampt. Er moest een andere verklaring zijn, er was iets met die twee. De politie liet niet voor niets de Mustang bewaken. Hij zou eens kijken of Rope meer wist dan goed voor hem was. Met luide stem riep hij zijn manager Bernardo, die kwam haastig achter de boekhouding overeind en spoedde zich naar het kantoor van Tino. Die vroeg of hij al iets van Knife en Doc had gehoord. Stond er iets in de krant, was het op het avondnieuws van de radio geweest? Bernardo moest beide vragen met nee beantwoorden, hij en ook de jongens beneden hadden helemaal niets van de twee gehoord. Hij snapte er niets van en stond hoofdschuddend naar Tino te kijken.
‘Roep Rope eens en laat hem naar mij komen. Luister goed, vijf minuten nadat je Rope hebt ziet binnenkomen bel je me vanuit de telefooncel hiertegenover.’
‘Oké boss, maar wat moet ik dan zeggen?’
‘Je meld je alsof je het politiebureau bent en laat dan de rest aan mij over.’
‘Rope is naar huis gegaan, moet ik hem bellen?’
‘Je hebt toch twee oren aan je kop, natuurlijk moet je hem bellen. Zeg maar dat ik groot nieuws heb en dat hij zo snel mogelijk moet komen.’
Na ongeveer een kwartier kwam Rope haastig de Coconutbar binnen en liep meteen door naar het kantoor van Tino. Ondanks zijn haast klopte hij toch op de deur en bleef staan wachten totdat Tino hem binnen riep.
‘Rope, vertel me eens wat er is gebeurd toen jullie die agenten bij de Mustang zagen staan.’
Verbaasd keek Rope naar Tino: ‘Dat heeft Antonio u toch al verteld.’
‘Ja, maar door alles wat er met Arabella is gebeurd ben ik dat verge­ten.’
Opgelucht zei Rope: ‘Nou, er is niks gebeurd. We stopten een eind achter de patrouille­wagen en liepen in de richting van de Mustang. Toen vroeg een van die agenten wat we kwamen doen. Ik zei dat we gewoon daar liepen, maar dat geloofde die vent niet. We moesten maar maken dat we wegkwamen. Nou en dat hebben we toen gedaan.’
‘Nee, dat weet ik nog wel, maar wat zei jij letterlijk toen jullie weer wegliepen, dat wil ik weten.’
‘Letterlijk, maar baas, ik heb geen Harvard gevolgd, ik weet niet meer wat ik precies heb verteld.’
Op dat ogenblik ging de telefoon en Tino nam de hoorn op. Hij liet de telefoon vrij van zijn oor zodat Rope kon horen dat het politie­bureau belde. Toen luisterde Tino aandach­tig met de telefoon dicht tegen zijn oor gedrukt: ‘Ja agent, daar spreekt u mee.’ Even was het stil toen zei hij: ‘Wat zegt u, zijn beiden dood gevonden? En op welke manier zijn ze aan hun eind gekomen? Alle twee doodgescho­ten?’
Weer luisterde hij en zei toen: ‘Bedankt agent, natuurlijk sta ik tot uw beschik­king om ze te identificeren.’
Tino draaide zich naar Rope en zei: ‘Heb je gehoord wat er is ge­beurd?’
‘Ja, doodgeschoten, maar dat kan niet. Die politieman moet zich vergissen.’
‘Hoezo, dat kan niet? Weet jij er dan meer vanaf?’
Rope voelde dat hij een fout had gemaakt en zei: ‘Nee hoor, dat staat in de ochtend­krant. Onderweg naar hier las ik in het voorbij­gaan de koppen.’
‘Nou, dan ga jij voor mij zo vroeg in de morgen maar eens een krant halen. Ik wil zelf lezen wat ze is overkomen.’
Rope ging naar buiten om een nooit geziene krant te halen en reed naar een krantenstal­le­tje. Een vracht­wagen reed net weg toen hij voor de kiosk stopte.
Tot zijn verbazing en opluchting zag hij inderdaad een pak kranten met een schreeu­werige kop boven een fotomontage van Doc en Knife. Met een krant onder zijn arm kwam hij fluitend de Coconutbar weer binnenlopen. Tino rukte hem de krant uit handen en las het artikel. Daar stond inder­daad dat er eentje was neergeschoten en de ander door een harde slag was overleden. Hij keek argwanend naar Rope, maar die wist dat Tino hem niets kon doen en keek hem dan ook recht in de ogen. Hij had ongelooflijk veel geluk gehad. Toen hij bij Tino was kon die nog niets weten en dat telefoontje was ook doorgestoken kaart. Tino moest van Antonio iets gehoord hebben. Hij moest in het vervolg beter op zijn tellen passen, het was kantje boord geweest.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (35)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

vijfendertig
Het was iets voor half zes dat Lime Rafton, de leverlijder, de indruk­wekkende hal van het kantorencomplex in 482 W 42nd Street binnenliep. Onopvallend tussen de komende en gaande personen liep hij naar de wand waar de namen van de bedrijven waren aangebracht.
Tussen de dure marmeren platen viel het witte naamschild van E.Stein­bruch, Detective Inc. meteen op. Hij keek op welke verdieping ze gehuisvest was en ging weer naar buiten. Even na zessen waren alle kantoren leeggelopen. De portier liep na het sluiten van de buitendeuren een controleronde om te zien of overal de verlich­ting was uitge­schakeld en of er geen deuren open stonden. Kortom, de gewone gang van zaken na een hecti­sche werkdag. De hardglazen toegangsdeu­ren waren met de modern­ste Yale-sloten herme­tisch afge­sloten. Hier had niemand kans om ongeno­digd binnen te komen.
Maar zoals bij vele gebouwen alleen de voor­kant schitterend was uitge­voerd in kostbaar marmer, dure deuren en sloten, was ook hier de achterzijde van het pand minimaal bevei­ligd.
Lime stond meer dan een uur in de smalle steeg achter het kantoren­pand te kijken naar een vluchtweg als dat onver­hoopt nodig moest zijn. Zijn geel­groene ogen schoten heen en weer om maar zoveel mogelijk van de omgeving in zijn geheu­gen te prenten. Toen liep hij naar een café om te wachten totdat het voor hem donker genoeg was. Na het vierde kopje koffie en een borrel tegen de zenuwen ging hij weer terug naar de achterzijde van het kantoren­pand. Via de brand­trap klom hij naar de tweede verdie­ping. Uit ervaring wist hij dat eventuele voorbijgangers wel iemand op de eerste, maar nooit op de tweede verdieping opmerkten. Ook plotselin­ge bewegingen vallen iemand altijd op, zelfs vanuit de ooghoeken, iets wat de mens heeft overgehouden na een duizenden jaren durende evolutie van aap tot mens. Daarom bewoog Lime zich rustig alsof hij daar thuis hoorde.
De vluchtdeur was wel voorzien van een hardstalen traliewerk, maar het slot was een lachertje. Geen Yale- of Chubbsslot maar een gewoon huis-, tuin- en keukenslot met ouderwetse baardsleutel moest hier ongewenst bezoek weren.
Binnen een paar seconden had Lime de deur open en was binnen, de deur deed hij weer dicht, maar niet op slot. De vluchtweg mocht niet afgesloten zijn en een open deur trekt altijd de aandacht. Hij bleef een poosje staan luisteren maar hoorde niets, liep naar een deur en opende deze voorzichtig. Een met vaste vloerbedekking beklede gang werd zichtbaar. Het gebouw werd goed onderhouden want de deur piepte niet toen hij deze verder opende.
De vloerbedekking dempte zijn stappen. Kalm maar gespannen als een veer, liep hij naar de centra­le liftruimte. Ook hier was niets te horen, de portier was of naar huis of zat in de entreehal zijn sportkrantje te lezen. Via de trap naast de lift­deuren kwam hij op de derde verdieping. De gang vertakte zich in een aantal zijgangen. Methodisch keek hij in elke aftakking totdat hij het naambordje E. Steinbruch, Detective Inc. op een deur ontwaar­de. Voorzichtig draaide hij de deurkruk om, maar de deur was afgeslo­ten. Snel liep hij naar de liften en luisterde ingespannen of er iets te horen was, maar alles was doodstil. Terug bij de deur haalde hij een etui te voorschijn en koos een Yale-loper met ver­stelbare vertan­ding. De sleutel ging gemakkelijk in het sleutel­gat, na een paar keer de vertanding verschoven te hebben kon hij de deur openmaken. Kalm haalde hij de loper uit het slot en opende voorzich­tig de deur. Toen plakte hij een stuk linnen kleefband over de schoot van het dagslot en drukte de deur in het kozijn. Van buitenaf was aan niets te zien dat de deur open was.
Met behulp van een kleine zaklamp keek hij de kamer rond. Het was een gewoon kantoorver­trek, met een schrijfmachine op een bureau, een paar kasten tegen de wand en een tafel met een telefoontoestel. Op deze kamer kwamen nog vier deuren uit. De meest linkse deur gaf weer een kantoor te zien, hier stonden ver­schil­lende bureaus met schrijfma­chines.
De tweede deur gaf toegang tot een soort technisch laboratorium. Lime kon de machines en toestellen die hier stonden niet thuis brengen. Ingewikkelde toestellen met aller­lei knoppen, schake­laars en meters werden afgewis­seld met een soort vreemdgevormde schrijfmachines. Van een film was hier niets te zien. Ook in de kasten die hij een voor een opende en weer zorgvul­dig sloot, was niets wat ook maar in de verte op een film leek te ontdekken. De derde deur bleek naar het heilige der heiligen te leiden. Een kostbaar kleed lag op de vloer, dure kantoormeubelen en een paar duur uitziende schilderijen maakten hem duidelijk dat dit het bureau van de bazin moest zijn. Maar ook al keek hij in alle kasten en bureauladen, zorgvuldig de deuren en laden weer dichtdoend, ook hier was geen film te bekennen.
Toen hij zonder enige hoop de vierde deur opende kwam hem een rare onbekende geur tegemoet. Aan een betegelde wand hingen rode en groene lampen, grote roestvrijstalen bakken stonden op een lange stenen tafel, die verder volstond met allerlei potten en flessen, waarvan de meeste een geel etiket hadden.
Aan de tegenoverliggende wand stonden verschil­lende apparaten op een houten tafel. Het leken hem een soort lampen die verstelbaar waren. Met kloppend hart zag hij enkele foto’s op de tafel liggen. Hier moest hij zijn, dit was wat hij gezocht had. Omdat de kamer geen ramen had draaide hij de schakelaar bij de deur om. Een helder wit licht deed hem met de ogen knipperen. Op de tafel lag niets wat op een film leek. Op de foto’s stonden een paar hem niets zeggende huizen. In het ver­lengde van de houten tafel stonden twee kasten. Hij liep er naar toe en opende de eerste, die van staal gemaakt was. In de smalle kast hingen op stalen stangen enkele klemmen. Aan één klem was een stukje van een film te zien, verder waren er alleen lege klemmen. Lime pakte de klem met het stukje film en hield de film tegen het licht, het was helemaal zwart. Vloekend hing hij de klem weer terug.
Toen hij daarna de houten kast opende zag hij alleen maar kleine platte gele doosjes die netjes lagen opgestapeld. Nieuwsgierig opende hij een van de doosjes. De inhoud was in zwart papier gewik­keld. Haastig maakte hij het zwarte papier open maar zag alleen witte kartonnen blaadjes. Zorg­vuldig sloot hij het doosje en de kast, zodat niemand straks zou merken dat er bezoek was geweest. Na nogmaals alles goed te hebben nagekeken wilde hij onverrichter zake weggaan.
Hij stond al in de deuropening toen hij de prullenbak zag staan. Stomme­ling, zei hij tegen zichzelf, daarin ligt natuurlijk die film. Haastig gooide hij de prullenbak om. Hij vond wel stukken, aan de randen vreemd ge­kleurd en sterk ruikend papier, toen hij die in zijn hand hield en goed bekeek zag hij dat er gedeeltelijk de tronies van hem en Rope op stonden. Tino had weer eens gelijk, die fotograaf hoorde toch hier thuis. Nauwkeu­rig onderzocht hij de rest van het afval maar behalve een tweede zwart stukje film was er verder geen film te ontdekken. Zorgvuldig gooide hij alles weer in de prullen­bak, ook de kleine snippers papier raapte hij op en gooide die in de bak. Na vergeefs alles te hebben nagezocht haalde hij het stuk kleefband van het deurslot. Daarna sloot hij met zijn loper de deur en ging via de achterdeur weer naar buiten. Niemand zou merken dat het detective­bu­reau ‘s nachts bezoek had gekregen.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (34)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

vierendertig

Evelyne liep met Greener naar de wagen van Otto. Die zat grijnsla­chend op hen te wachten.
‘Wat was dat allemaal?’ vroeg de inspecteur.
‘Ik was van iedereen foto’s aan het maken toen ineens die vent achter me stond. Hij zou mijn lever kapotsteken als ik de film niet afgaf. Nou dat heb ik nog nooit gedaan, daarom sloeg ik hem met de Leica op zijn hoofd. Blijkbaar werd hij moe want hij ging zomaar liggen.’
De inspecteur keek hem hoofdschuddend aan: ‘Waarom moest je van dat stelletje tuig foto’s maken. Die hebben wij ook wel in onze verzame­ling.’
‘Ja, maar niet in deze samenstelling,’ zei Evelyne. ‘Trouwens, heb je al meer kunnen ontdekken over die twee uit de Mustang?’
‘Ze hoorden bij de gang van Garcioli. Maar tot mijn verwondering staat het restant hier bij het graf van het liefje van Tino Vandez­zi. Dus die twee moeten elkaar zeer goed kennen en dat is voor mij toch een nieuwtje.’
‘Otto, ga zo snel mogelijk de film ontwikkelen en zorg voor scherpe afdrukken van alle aanwezigen.’
Evelyne draaide zich om en ging naar haar SL. De inspecteur vroeg aan Otto of die een stel afdrukken aan Brisbane wilde geven en ging ook.
In de donkere kamer sloot Otto eerst de deur af en deed het groene licht aan. Zijn ogen konden dan alvast wennen aan het weinige licht van het kleine lampje. Hij haalde de telelens van de Leica, spoelde de film terug en haalde de cassette uit de camera. Toen schakelde hij alle verlichting uit en in het volkomen donker nam hij de film uit de cassette en spoelde ze in de roestvrijstalen spiraal van een ontwik­keltankje. Toen het deksel op de tank was geschroefd deed hij het witte licht aan en ontwikkelde de film. Terwijl de film aan het spoelen was liep hij naar  wiskundig doctor Tom Morgan en vertelde wat er was gebeurd. Ook vertelde hij dat de vent die hem met een mes had bedreigd, een gelig gezicht had, als van een leverlij­der. Tom had intussen van de politiecom­puter alle gegevens en de foto’s van Doc en Knife gekregen. Knife Massini stond bekend als de luitenant van Vincente Garcioli.
Na het drogen van de film werden er op glanzend papier haarscherpe vergrotingen van het illustere gezelschap gemaakt. De doordringende, stekende geur van ossengal begeleidde het geluid van de draaiende glanspers. De leversteker stond duidelijk herkenbaar op een van de foto’s. Otto maakte een aantekening op de achterkant van de foto. De anderen waren voor hem en Tom onbekend.
Evelyne kwam binnen en zag de foto’s liggen. Vol interesse bekeek zij de haar­scherpe vergrotingen. Ze herkende Tino en zijn manager, de uitsmijter en de barkeeper. Hun naam of titel werd achter op de foto’s geschreven. Van de andere foto’s wist ze verder niemand thuis te brengen.
‘Weet je wat, ik ga met alle foto’s naar Sidney, die kan ze dan vergelijken met hun verzameling. Volgens mij komen we dan een heel eind in de goede richting.’
Ze belde met Sidney voor een afspraak en nam alle foto’s mee.
Sidney had de mappen met de fotoverzameling van alle mannen die in de laatste tien jaren ooit voor het een of andere misdrijf waren opgepakt al klaar laten leggen. Het waren dertig mappen met elk ongeveer tweehonderd foto’s. Voor ze aan de gigantische klus begon liet ze de meegebrach­te foto’s aan Sidney zien. Die haalde er al meteen Vincen­te Garcioli uit. Ook de man met het gele gezicht kreeg van hem een naam. Hij riep een bureau-agent die zat te niksen en liet hem de andere foto’s vergelijken. Omdat dit wel een hele poos zou gaan duren nam Evelyne afscheid en omdat het al bijna avond was ging ze naar huis.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (33)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

drieëndertig
De begrafenis van Arabella Girondi was sober en kort. Alleen de mensen die een rouw­kaart hadden gekregen waren aanwezig. Het niet op deze begra­fenis verschijnen zou de begrafe­nisondernemer nog meer werk bezorgen. Dat wist iedereen maar niemand zou dit ooit toegeven. Natuurlijk waren ook alle personeelsleden van de Coconutbar aanwe­zig, net zoals de bewoners van het appartement van Vincente, alleen Doc en Knife ontbraken. Nog steeds was er geen spoor van de twee gevonden en Vincente maakte zich dan ook ongerust over het lot van de twee. Op de begraafplaats stonden de genodigden rondom een grafkuil, die bedekt was met zwarte doeken. Een priester sprak lovende woorden over Arabel­la en besprenkelde de kostbare mahonie­houten kist met wijwater. Iets naar achter stond Evelyne in een stemmig zwart mantelpakje en een klein zwart hoedje. Een heel eind verder stond achter een grote gedenkplaat Otto Winkler met de Leica die van een telelens was voorzien. Hij maakte van alle aanwe­zigen foto’s, ervoor zorgend dat van ieder het gezicht zo goed mogelijk op de foto stond. Omdat het een zonnige dag was had Otto een laaggevoelige film gekozen. De op grote afstand genomen foto’s konden dan sterk worden uitvergroot zodat het toch mogelijk was van iedereen een duidelijk portret af te druk­ken. Inspecteur Greener stond met zijn assistent Thomas Brisbane zo’n dertig meter van de grafkuil te kijken naar de aanwezigen. Waarom er twee leden van de bende van Vincente Garcioli ontbraken was voor hem geen nieuws. Hij had het vinden van de lijken van Doc en Knife uit de kranten gehou­den om reacties bij Vincente los te weken.
Het gelige gezicht van Lime Rafton stond ernstig en iemand die hem goed kende moest tot zijn verbazing toegeven dat Lime echt ontroerd was. Over het gelige gezicht liepen een paar tranen. Hij draaide zich om en greep naar een zakdoek om de tranen onopvallend weg te vegen. Hij had de naam sadistisch te zijn en tranen waren niet met die reputatie te rijmen. Terwijl hij zijn neus snoot zag hij achter een gedenkplaat het zonlicht in iets weerkaatsen. Achterdochtig als zijn natuur was keek hij eens extra goed en zag dat er iemand met een fototoestel stond. Onopvallend liep hij naar de uitgang en toen met een boog naar de fotograaf. Die had alleen aandacht voor het open graf en merkte te laat dat er iemand achter hem stond. Met een mes in de zij van Otto gedrukt vroeg Lime wat de bedoeling was.
‘Bedoeling?,’ zei Otto, ‘ik ben een fotoverzameling van begrafenis­sen aan het aanleg­gen.’
‘Maak dan maar dat je wegkomt of ik steek mijn mes door je lever heen. Ik moet die film hebben, geef op.’
Lime greep naar de Leica, waarop Otto deze met een zwaai op het hoofd van Lime liet neerko­men, waarbij het extra gewicht van de telelens de klap nog harder deed aankomen. De klap werd bij het graf gehoord want Tino en Evelyne keken naar de twee vechtende figuren. Versuft door de klap met de zware Leica ging Lime tegen de gewijde grond. Otto maakte zich uit de voeten en verdween naar zijn wagen.
De plechtigheid, waarbij Tino een enorme bos rode rozen op de kist had neergelegd en iedereen hem had gecondoleerd met het verlies van Arabel­la, liep ten einde.
Intussen was Lime weer bij zijn positieven gekomen. Een beetje versuft keek hij in het rond en zag dat de plechtigheid afgelopen was. Vincen­te stond hem driftig te wenken, Tino stond naast hem. Lime liep naar de twee toe en keek een beetje beteuterd naar de grond.
‘Wat was dat, waarom ging je hier weg, heb je geen eerbied voor de laatste ogenblikken boven aarde van Arabella?’
‘Maar Vincente, ik zag dat er iemand foto’s van ons aan het maken was. Daarom ben ik er naar toe gegaan. Ik wilde de film uit het toestel halen maar kreeg met dat ding een enorme klap op m’n kop.’
‘Heeft die vent foto’s van ons gemaakt?’ vroeg nu Tino kwaad.
‘Ik weet niet hoe lang die vent daar stond, dus dat kan best het geval zijn. Toen ik hem besloop zag ik dat hij verschillende keren op de knop drukte. Het was een toestel met een lange toeter erop.’
‘Dat is een telelens, daarmee is het net alsof van dichtbij een foto van je wordt gemaakt’ wist Vincente.
‘Ik moet die film hebben, Vincente, jij zorgt ervoor dat ik die film te pakken krijg.’
Vincente knikte tegen Tino: ‘Ja Tino, maar waar hoort die vent thuis? Dat weet ik toch niet.’
‘Ik zag hem met die detective praten. Ga maar eens in haar kantoor snuffelen. Daar zal hij wel thuis horen.’


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (32)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

tweeëndertig
In het luxe appartement van Vincente Garcioli heerste een ongekende stilte.  Wie goed kon kijken en luisteren zou al snel opmerken dat er een gespannen en afwachtende sfeer aanwezig was. Er hing onrust in de lucht, iets ondefinieerbaars en dreigends. Alle medewerkers van Vincente waren naar het appartement gecommandeerd. In een dure, met satijn beklede stoel zat Vincente en tikte nijdig met een gouden balpen tegen zijn kostbare porselei­nen kronen. Van de bende­leden waren alleen Antonio, Lime en Rope aanwezig. Zijn luitenant Knife en Doc ontbraken en dat was dan ook de reden voor het samenroepen van de gang. Vincente had een tele­foontje van de politie gekregen waarin melding werd gemaakt van de vondst van de Ford Mustang. Men had de auto onbeheerd in een buiten­wijk aangetrof­fen. Over de eigenaar werd niets medegedeeld. Maar het aantreffen van een onbe­heerde wagen van een bendelid betekende in New York maar één ding, dat bendelid was dan meestal uit de weg geruimd. Vincente bleef maar tegen de kronen tikken en niemand waagde het om ook maar iets te zeggen of te vragen. Wie in zo’n situatie ook maar iets durfde te zeggen vroeg om geëlimineerd te worden. Vincente gooide de gouden vulpen op de tafel en keek ieder­een om beurten strak aan. Die blik uit de bruine ogen, die onder de door teveel haarcrème vettig glan­zende haren uitpriemde, moest elke aanwezige seconden lang door­staan.
De Napolitaan was het eerste slachtoffer. Vincente keek Antonio strak aan, deze voelde een warme blos naar zijn wangen stij­gen. Maar zonder ook maar eenmaal met de ogen te knipperen doorstond hij de onderzoe­kende blik.
Toen Vincente zijn blik naar Rope wendde haalde Antonio in gedachten opgelucht adem. Rope keek met zijn donkerblauwe ogen strak terug en weerstond de proef met glans. Hij werd er niet warm of koud van.
Daarna was Lime Rafton aan de beurt. Diens gelige gezicht was een graadje bleker geworden. Hij wist zich met zijn magere figuur geen houding te geven: ‘Maar boss, ik zou voor jou mijn leven geven, dat weet u toch.’
‘Misschien is die tijd nu gekomen. Weet iemand van jullie waar die twee gebleven zijn? Ze waren voor mij een volkomen onschuldige op­dracht aan het uitvoeren. Ik heb al naar Tino gebeld, maar deze kon ook niets nieuws vertellen.’
Een druk door elkaar praten was het gevolg van die opmerking. Met een vlakke hand sloeg Vincente op de tafel waardoor het weer doodstil werd.
‘Antonio en Rope, jullie gaan in die buurt kijken en probeer zo onopvallend mogelijk te doen. Rope, jij kent veel mensen, probeer bij hen iets te weten te komen, maar houd je op de vlakte. Als er politie is probeer die dan te vermijden en trek geen aandacht.’
Antonio en Rope reden naar de plaats waar de Mustang was gevonden. Er was niet veel meer te zien. Op de straat was hier en daar wat zand over de bloedvlekken gestrooid. Een politiewagen stond aan de kant, bemand met twee geüni­for­meerde agenten. Voor hen stond de Ford Mustang met een raampje nog half openge­draaid. Twee opvouwbare poli­tiebakens waren voor en achter de Mustang uitgeklapt. De politie had de wagen dus nog niet vrijgegeven en de patrouillewagen was als bewaking aanwezig. Rope parkeerde de wagen een eind achter de politiewagen en ze stapten uit. Toen ze dichterbij kwamen zagen ze dat de agenten zaten te eten. Eentje had een thermoskan met drinken op het dash­board staan.
Gemaakt onver­schillig liepen Rope en Antonio over het smalle voet­pad. Rope keek naar de wagen en groette de agenten door te knik­ken. Bij de Mustang gekomen liepen ze lang­zaam door, intussen zo onopval­lend mogelijk in de wagen kijkend. De Napolitaan zei zoals gewoon­lijk niets en stootte Rope aan om door te lopen. Maar een van de agenten had zijn raampje al omlaag gedraaid: ‘He, kom eens hier.’
Rope draaide zich om: ‘Bedoeld u ons agent?’
‘Ik zou niet weten wie ik anders zou bedoelen. Straatstenen blijven meestal liggen als ik ze roep.’ Lachend om zijn eigen geestigheid draaide hij zich naar zijn maat. Die keek Rope nu recht in het gezicht en reikte naar een notitieboekje terwijl hij mompelde: ‘Die vent ken ik ergens van. Waarvan ken ik hem ook weer?’
‘Ach man, jij kent iedereen en niemand. Je kent in elk geval de verkeerde mensen, anders was je geen ordinaire straatsmeris, maar allang commissaris geweest.’
Rope en Antonio stonden nu vlak bij het open raampje en vroegen wat er aan de hand was.
‘Is die Ford van jullie?’
‘Was het maar waar, zo’n karretje zou ik best willen hebben,’ zei Rope.
‘Wat komen jullie hier dan zoeken? Ik heb jullie wel zien aankomen.’ zei de agent die bij het open raampje zat.
‘Wij lazen in de krant dat er hier een aanranding is geweest. Omdat we toch in de buurt waren kwamen we even kijken. Dat is toch niet verbo­den agent?’
Antonio zei nog steeds niets maar porde Rope aan om door te lopen. Dat zag de agent die achter het stuur zat en vroeg aan Antonio: ‘Waarom hebben jullie opeens zo’n haast om weg te komen? Eerst maak je een omweg om naar hier te komen en dan willen jullie ineens weg. Maak me nou niet wijs dat jullie hier in deze buurt thuis horen. Dat zou de beste mop van de week zijn. Wegwezen jij.’
Toen keek hij Rope nog eens aan en slikte even: ‘En u moet hier ook vertrekken.’
De opzichtig geklede Rope en de Napolitaan keken elkaar aan, toen zei Rope: ‘Ik heb het niet op plaatsen waar ze zomaar een man neer­schie­ten.’
‘Donder dan op en laat je hier niet meer zien,’ zei raammans.
‘Oké, oké, we gaan al. Eet smakelijk en goede wacht.’
Rope ging achter het stuur zitten en Antonio zocht zwijgend zijn stoel weer op.
‘Ik heb hun nummer genoteerd, weet je waar ik die vent van ken, die is bij de CIA’ zei de chauffeur. Hij reikte naar de microfoon en riep het bureau op. Toen vroeg hij op wiens naam de wagen stond. Het antwoord kwam na enkele minuten. ‘Zie je nou wel dat ik hem kende, Slayton heet die vent, maar iedereen noemt hem Rope. Hij werkt ook voor een van onze geheime diensten, ik heb hem eens in een ontvoe­ringszaak ont­moet.’ Hij noteerde de naam bij het nummer in zijn boekje en ging toen door met eten.

Toen de twee weer terug waren gereden naar het appartement van Vincente Garcioli vertelde Rope wat er was gebeurd. Antonio keek zwijgend toe en na een knikje van de boss gingen ze een kop koffie drinken. Antonio dronk de zijne slurpend op en pakte de krant. Hij liep naar het toilet, deed de deur op de knip en zocht naar het bericht van de aanran­ding. Op pagina drie, hier werden altijd de plaatselij­ke berich­ten gezet, vond hij het gezochte artikel. Aan­dachtig las hij moeizaam het hele artikel. Er stond in dat er weer een vrouw in de donkere buitenwijken was aangevallen en dat ze haar belagers door hard te schreeuwen op de vlucht had weten te jagen. De journalist schreef verder dat het nu toch wel de hoogste tijd was om de straat­verlich­ting ook in de buitenwijken te verdubbe­len. Als de straten beter verlicht zouden zijn durfde dat schorem minder snel iemand lastig te vallen. Maar de stadsbe­stuurders zouden wel weer noodzake­lijke kostbare dienstreizen moeten maken. Voor de straatver­lichting bleef er dan natuurlijk weer geen geld over. Over het iemand neer­schieten stond geen letter. Peinzend vouwde Antonio de krant dicht en ging een tweede kop koffie drinken. Rope zat op zijn gemak een sigaret te roken en met Lime Rafton schuine bakken uit te wisselen.
Antonio zocht naar een smoes om Vincente alleen te kunnen spreken, maar de twee anderen betrokken hem bij hun verzinsels. De Napolitaan deed noodgedwongen mee, zijn geforceerde manier van lachen werd door Lime opgemerkt.
‘Hé, je lacht als een boer met kiespijn.’
Verdomme, dacht Antonio, dat is een kans. ‘Ja, ik geloof dat ik inderdaad naar de tandenboer moet, ik zal even aan de boss vragen of ik weg kan.’
Met een hand tegen zijn wang liep hij naar de kamer van Vincente, klopte aan de deur en bleef wachten totdat hij binnen werd geroepen. Vincente keek naar de hand aan de wang van de Napolitaan: ‘Jij en kiespijn, maar je hebt een oersterk gebit?’
‘Boss, ik weet niet hoe ik het moet vertellen, maar er is iets wat u moet weten. Toen Rope en ik bij de Mustang waren maakte Rope een opmerking tegen de politie.’
‘Je kent Rope, die moet altijd iets zeggen, anders leeft hij niet.’
‘Ja, maar luistert u eens, hij had het over iemand die was doodge­schoten en daarvan stond niets in de krant.’
‘Er wordt elke dag wel iemand doodgeschoten, die opmerking is dus niet zo bijzon­der.’
‘Toen wij bij de Mustang stonden zei Rope; "Ik heb het niet op plaat­sen waar ze zo maar een man neerschieten".’
‘Maar Doc en Knife zijn toch nog niet boven water? Wat zeur je dan over een doodgescho­ten man. Trouwens, waar zijn die twee eigenlijk? Jullie zouden er toch naar gaan informeren?’
‘We werden door die klabakken weggejaagd en om op het politiebureau naar hen te informeren vond ik wel een beetje te gewaagd. Ik heb wel het dienstnummer van de ene agent kunnen noteren. En dan het gekste van de geschiedenis, de ene agent zei tegen Rope: "En u moet ook vertrek­ken." Alleen tegen een meerdere is een klabak zo beleefd.’
Vincente greep naar de telefoon en belde zonder een gids te raadple­gen een nummer. Hij kreeg meteen verbinding met Tino Vandezzi: ‘Tino, met Vincente, ik zit met personele problemen.’
‘Hoezo, jouw personele problemen zijn toch mijn zaken niet? Maar waarover gaat het?’
‘Doc en Knife zijn spoorloos verdwenen.’
‘Ik heb ze een onschuldig karweitje gegeven. Misschien duurt dat wat langer dan gewoonlijk.’
‘Ja dat kan wel, maar de Mustang van Doc is gevonden, dat heeft de politie mij verteld.’
Even was het stil aan het andere einde van de verbinding.
‘Hoe weet de politie dat jij iets met Doc te maken hebt?’
‘De Mustang staat op naam van Doc en die heeft mijn adres als ver­blijfplaats opgegeven.’
‘Ik heb nog zo tegen die twee gezegd dat ze dat grietje alleen moesten volgen en niet mochten aanspreken. Maar ze moesten natuur­lijk weer stoer doen tegen die mooie detecti­ve, Doc moest zeker zijn stuurmans­kunsten aan haar tonen. Heeft de politie je niet verteld waar die twee zijn gebleven?’
‘Neen, alleen dat de Mustang onbeheerd is aangetroffen. Ik heb ook het dienstnum­mer van een van de agenten die de Mustang bewaakten.’
‘Goed, geef me dat nummer maar, dan zal ik eens kijken of ik iets te weten kan komen. Zodra ik meer nieuws heb bel ik wel.’
Vincente wachtte tot de verbinding was verbroken en legde de hoorn op de haak.
‘Antonio, je houd je mond dicht over wat je nu weet en gehoord hebt, wacht af totdat ik iets meer weet.’

Hank Denmore: Moord in lichtdruk
kempis.nl poetry magazine
(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Hank Denmore: Moord in lichtdruk (31)

Hank Denmore

Moord in lichtdruk

eenendertig
Evelyne kreeg de volgende morgen een uitnodiging van inspecteur Greener om even een kop koffie te komen drinken. Dat was van hem een vrien­delijke manier om haar te ontbieden. Toen ze bij Sidney’s kantoor kwam zat deze al op haar te wachten.
‘Goeie morgen Evelyne, ga zitten, ik heb het een en ander te vragen en te vertel­len.’
Evelyne ging in een van de versleten stoelen zitten en probeerde zo kalm mogelijk te blijven. Ze wist wel waarover het gesprek zou gaan. Ze had zelf Greener van het gebeurde op de hoogte gesteld.
‘Allereerst, het is geen groot verlies voor de samenleving. De ene dode was ene Alfredo Borcia, beter bekend als Doc. Een gesjeesde medicijnenstudent. Van de uni getrapt wegens sadisme tijdens de anatomielessen. Het scalpel was voor hem een geschenk uit de hemel, of liever uit de hel. De tweede was Paoli Massini maar werd meestal Knife genoemd. Hij was een specialist met messen en viel zijn slachtoffers van achteren aan.’
Evelyne knikte en schreef alles in haar agenda.
‘Weet jij wie die Knife heeft neergeschoten? Het is niet met een van jouw wapens gedaan, dat hebben we al gecontroleerd.’
‘Nee, tot mijn verbazing lag hij opeens op de straat, ik denk dat er vanuit een auto met een pistool met geluiddemper op hem is gescho­ten. Ik heb echt niets gehoord, zoals ik al zei, hij lag ineens op de straatstenen.’
‘En die Alfredo heb jij zeker een karateklap gegeven? Bij de sectie bleek dat zijn strotten­hoofd volkomen was verbrijzeld. Vertel maar
eens uitvoerig hoe het allemaal is gegaan."
‘Nou, om te beginnen stond er al enkele uren een onbekende wagen voor mijn kantoor. Ook na zessen stond hij er nog. Dus dachten we dat hij op mij stond te wachten. Toen ik later op de avond wegreed volgde hij me echter niet. Wel kwam een Mustang achter me rijden, maar die wekte geen argwaan op, die kreeg ik pas toen de wagen me bleef volgen. In een donkere verlaten laan werd ik klemgereden door die Mustang en gedwongen om uit te stappen. Ze wilden dat ik meeging naar de Coconut­bar. Daar ben ik onlangs geweest om te vertellen van het ongeval van dat meisje Arabella Girondi. Dat bleek het liefje van de eigenaar te zijn.’
‘Maar dat is toch geen reden om zo tekeer te gaan. Ik heb je al meer gezegd dat ik je niet altijd kan beschermen of vrijpleiten. Je zult een goede reden moeten hebben voor wat er nu gebeurd is.’
‘Die heb ik, nadat ik uit de wagen was gesleurd werd ik met een mes bedreigd. De ene sneed mijn jurk kapot en wilde in mijn lijf gaan kerven. Ik zag op een gegeven ogenblik mijn kans schoon en gaf er eentje, dat moet dan Doc zijn geweest, een kniestoot. Hij ging van pijn tegen de vlakte. Toen ik me omdraaide om de andere aan te vallen lag die al op straat. Doc kwam terug en ging me met een scalpel te lijf, dus sloeg ik tegen zijn keel om mezelf te bescher­men.’
‘Ja, ja, het hulpeloze meisje, dat door dat uitvaagsel wordt aange­vallen, moet zich met karate verdedigen. Maar het is al goed, dat valt onder zelfverdedi­ging. Er is nog iets anders wat we ontdekt hebben en daarvan zal je wel opkijken.’
‘Nou,’ zei Evelyne gerustgesteld, ‘je maakt me nieuwsgierig. Wat is het wat je ontdek­te?’
"Nee, niet ik maar de afdeling ballistiek heeft dat ontdekt.’
‘Oh, dan denk ik dat ik het wel kan raden.’
‘Vertel op, is dat weer een staaltje van je detectivewerk of van de beroemde vrouwelijke intuïtie?’ zei Sidney Greener lachend.
‘Als je alles netjes op een rijtje zet moet je wel tot dezelfde conclusie komen. Dat dametje in het blauw wordt doodgeschoten en wordt gevonden bij ene Millhouse, die bij Sperry Rand werkt. Diens ver­loofde wordt gemarteld en ook om zeep geholpen. Arabella, het liefje van de Coconuteigenaar heeft het net voordat ze naar het hiernamaals gaat over papieren en teveel doden. Wedden dat het blauwtje en die messen­trekker door dezelfde revolver zijn gedood!’
‘Je mag nooit meer raden,’ zei Sidney verbluft. ‘Alleen was het geen revolver maar een pistool. Het model is hier erg ongebruikelijk, in Europa komt het meer voor en dan alleen bij onze rode vrienden.’
‘Sidney, je moet met me meegaan naar Harrisburg. Ik denk dat we daar iets meer te weten kunnen komen over wat er werkelijk is gebeurd. Alles draait om Sperry Rand en die programmeur met dat rare ongeluk heeft er ook iets mee te maken.’
‘Jammer Evelyne, maar daar is geen sprake van. Ik heb daar helemaal niets te zoeken en mag me daar ook niet met dat hele gedoe bemoeien. Je zult op eigen houtje verder moeten zoeken. Om je te helpen heb ik nog een nieuwtje, we hebben de resten van Johnny the Muck gevonden.’
‘Johnny the Muck, dat kleine Pooltje? Hoezo de resten, is ie uit de hoogste verdieping van het Empire State Building gevallen?’
‘Nee, maar zo’n rotzooi heb ik nog nooit meegemaakt en ik loop al heel wat jaartjes mee. Heb je wel eens gehoord dat er van iemand de stem­banden werden doorgesneden?’
‘Alleen uit verhalen over de tweede wereldoorlog, toen werd dat door de nazi’s gedaan tijdens hun experimenten op gevangenen. Het gekrijs stoorde de heren doktoren bij hun werk. Maar dat het hier bij mensen wordt toegepast heb ik nog niet gehoord.’
‘Die arme Johnny is verschrikkelijk gemarteld en gezien de aard van de martelingen kan dat maar één man gedaan hebben. Een van de mannen die jou aanvielen en in zijn eigen scalpel viel.
‘Die zogenaamde dokter, Doc? Als je dat vertrokken gezicht had gezien toen hij voor me stond, het was net een waanzinnige, ik neem dat direct van je aan. Wat ze aan het zoeken zijn moet wel heel erg veel waarde hebben. En weer is Sperry Rand er bij betrokken, mis­schien zijdelings maar we moeten het toch daar gaan zoeken.’
‘Wat moet Johnny bij Sperry Rand doen Evelyne? Hij is, nee was een goed slotenmaker en sleutelspecialist en deed voor ons soms wat werk. Op zijn leeftijd ging hij het rustig aan doen. Hij werd een jaartje ouder en had niet meer de zekere hand die bij zijn werk noodzakelijk is.’
‘Wanneer is Johnny naar hier gekomen? Heeft hij hier altijd gewoond of is hij op latere leeftijd geïmmigreerd? Als dat zo is kan het mogelijk zijn dat de Russen hem voor een karweitje hebben benaderd.’
‘Ik zal het laten uitzoeken, maar ik denk dat je nu wel heel erg ver gaat zoeken. Slapende spionnen komen alleen in films voor.’
Ze stonden op, de inspecteur hield galant de deur voor haar open en nadat ze was vertrokken bleef hij lange tijd zitten nadenken over wat Evelyne gezegd had.


Hank Denmore: Moord in lichtdruk

kempis.nl poetry magazine

(wordt vervolgd)

More in: -Moord in lichtdruk


Older Entries »« Newer Entries

Thank you for reading Fleurs du Mal - magazine for art & literature