LANDVERBEUREN (31) DOOR TON VAN REEN
Het meisje voelde Kaffa’s blik. Ze lachte naar hem. Ze lachte open. Niet als een meisje dat in de gaten had dat er een vent naar haar keek. Een lekker dier. Een kind nog, ook al had ze reeds het wezen van een vrouw, zacht en warm.
Ze holde naar hem toe met handen vol water en gooide hem plagerig nat. Dat deed goed met deze hitte. Die verrekte zon leek meer dan dolgedraaid. En dat nog wel in een tijd van het jaar dat hij het kalmer aan hoorde te doen. Angela kwam zo dicht bij Kaffa dat hij haar natte huid rook. De geur van groen fruit en zout. Haar kleren plakten aan haar lijf, zodat haar vormen goed te zien waren. Met haar lange benen had ze het wezen van een hert. Even raakte ze hem aan. Als door een vlam getroffen keek hij op. Gelukkig had niemand het gezien. Ze liep terug naar de andere kinderen. Hij had haar liever dicht bij zich gehouden, maar hij wist dat hij zijn opwinding niet zou kunnen verbergen. Hij zou haar willen aanraken, haar huid willen voelen. Het meisje liet een nat spoor achter, tot langs de kraaien, die op hun knieën rond het bed zaten en weer de een of andere litanie aanhieven. Een klaaglijk gebed dat dreinerig uit hun bekken klonk en dat als smeekbede tot de gelukzalige kluizenaar was bedoeld. De kraaien beloofden dat ze voor hem, als hij zijn best maar wilde doen en de jongen in leven hield, door het stof naar Rome zouden kruipen. Daar zouden ze door hun getuigenis zijn heiligverklaring als belijder kunnen regelen. Compleet met kerkelijke feestdag, aflaten en genademiddelen. Zo’n wonder zou goed zijn voor iedereen. Het dorp zou een behoorlijke handel kunnen beleven in relikwieën en aftreksels daarvan. Want behalve de botten van de gelukzalige waren er in Solde nog de zweep waarmee hij zich dagelijks kastijdde, de dekens van zijn bed, de stenen van zijn krot, de grond van zijn tuin, de lucht waarin hij ademde en de wolken waartussen hij ten hemel was gestegen. Verder kon men zijn portret drukken op prentjes, vaasjes en kerkboeken. En op de wikkels van stukken zeep die de heilige zelf nooit zou hebben gebruikt. Het verhaal wilde dat hij zo kuis was geweest dat hij nooit zijn kont en kloten had gewassen.
Om de gelukzalige nog gunstiger te stemmen onderhielden de kraaien een koeriersdienst tussen kerk en bed. Lieten een dozijn kaarsen branden voor de foto van de nog niet heilig verklaarde en daarom nog niet in gips of cement gegoten heremiet. Niet de dikste kaarsen, maar toch twaalf. En niet allemaal tegelijk. Tenslotte zou de man eerst heilig moeten zijn vooraleer men er een hoop geld tegenaan zou willen gooien. De pastoor was helemaal niet blij met het vrome gedrag van de kraaien. Het hield hem uit zijn dagelijkse doen. Rusteloos beende hij door de kerk. Liep verschillende malen naar buiten om naar het zieke kind te kijken, bekeek het aandachtig en begreep dat alle hulp te laat zou komen, zelfs die van de heremiet. Ook de vier kaarters, die al aan hun zoveelste glas jenever bezig waren, was het duidelijk dat de kluizenaar het liet afweten. Dat verbaasde hen eigenlijk niks. Als kind hadden ze hem nog goed gekend. Ze hadden zich altijd al verbaasd over de vreemde man die zich het lijf tot bloedens toe kastijdde om aan alle verzoekingen, zoals kaarten en zuipen, te ontkomen. Onder het spel vloekten de vier luid. Het was tot in de kerk en ver daarbuiten te horen. Dat hielp het effect van de litanie en de brandende kaarsen bij voorbaat naar de bliksem. De kraaien, die het vloeken hoorden, begrepen dat ze nutteloos werk verrichtten en staakten hun pogingen om de jongen gezond te bidden. Hun medelijden loste op in een druk gekwetter. Er kwam zelfs een lach rond hun zure monden toen ze zagen hoe de oude Jacob Ramesz rammel kreeg met de pook. Jacob probeerde het kolenstoofje onder opoes voeten leeg te halen, maar opoe begreep niet meer zo goed wat die Jacob daar allemaal aan haar voeten deed. Omdat ze hem misschien helemaal niet meer kende en ook omdat ze dat pookje toevallig in haar handen hield, sloeg ze er maar op los. Woedend om zoveel ondank schopte Jacob tegen de poten van de stoel zodat het oude wijfje bijna omverviel. Kaffa speelde verder, zonder de minste aandacht voor de gebeurtenissen op het plein. Het zand onder de meidoorn beviel hem best. Een mes viel er niet in om. Het was niet te nat, niet te droog. Het was echter niet zo goed als het gewalste metselzand van het kerkpad, dat geroemd werd om zijn uitstekende kwaliteit. Maar Kaffa hield zich daar nooit op. Hij kwam niet in de kerk. Hij moest van de pastoor en zijn hele beweging niks hebben. Niet omdat hij een hekel aan de man had, welnee, enkel omdat hij dat gebouw met zijn hoge muren haatte. Voor zijn gevoel was het een gevangenis. Hij pakte het mes met de linkerhand en wierp het krachtig in het land van de rechter. Diens koning kon oprotten. Met de punt van het mes wipte Kaffa de koning van de rechterhand in het hem resterende land. Wierp het mes hoog in de lucht en ving het op. Wilde het mes opnieuw in het land van de rechterhand werpen, toen hij plotseling Angela hard en schel hoorde gillen.
Ton van Reen: Landverbeuren (31)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine
More in: - Landverbeuren, Reen, Ton van