Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (24)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (24)
`Je kunt wel zeggen dat ik vergeten was’, zei het vrouwtje. `Daarom heb ik in mijn laatste jaren zoveel gezopen. Ik had geen geld voor eten, ik gaf alles uit aan drank. Aan de roes. De roes is fijn. Als je dronken bent, voel je je weer als een kind dat nog veel van het leven verwacht. Alleen de kater moet je niet te vaak meemaken.’
Crazy schonk koffie in. Van de geur werden ze allemaal een beetje wakker.
David bleef slapen. Mireille luisterde naar zijn ademen. Hij zag er lief uit, zo. Hij had nu niets van het uitgekookte knaapje dat situaties aardig naar zijn hand kon zetten en heel gewiekst voordeel haalde uit het feit dat hij nog een kind was.
Crazy keek naar het plafond. Hij vroeg zich af wat er moest gebeuren. Voor het eerst zag hij dat het plafond, dat vroeger ooit wit was geweest, door rook en kookvocht zo was aangetast dat er een hele landkaart van bruine barsten in te zien was. Met een beetje fantasie kon hij soms de grenzen van bestaande landen ontdekken, maar het was vreemd Frankrijk aan IJsland te zien grenzen en de Noordpool in de hoogtelijntjes van Brazilië terug te vinden. De provincie Limburg leek een ontzagwekkende mogendheid, grenzend aan de lilliputlaars van Italië.
`Jullie moeten me nu begraven’, zei het vrouwtje. `Ik zie dat jullie vrede met elkaar hebben. En met mij. Dat is voor mij genoeg. Nu kan ik in alle rust van de wereld af. Van jullie verwacht ik dat jullie me een laatste rustplaats bezorgen.’
`Dat gaat zo makkelijk niet’, zei Albert bedachtzaam. `Je komt het kerkhof niet op zonder langs de doodgraver te komen. Hij woont bij de poort. Hij heeft een overlijdensattest nodig. Dat kan alleen een dokter afgeven.’
`Ik zal Hondewater laten komen’, zei Crazy. `Mijn huisarts. Hij woont twee deuren verder. Hij kan zo’n attest schrijven.’
Hij verliet de kamer. Hij was zo vlug terug met Hondewater, dat het leek of de man op hem had zitten wachten.
Hondewater was een al wat oudere, grof gebouwde man, een soort buldog in een mensenpak. In zijn blauwe ogen lag een kille blik. Met hem kwam een ijskoude stroom lucht de kamer binnen.
`Hondewater’, zei hij, om zich voor te stellen, en hij opende direct zijn tas. Hij keek nauwelijks naar wie er in het vertrek waren. Hij had alleen maar aandacht voor het dode vrouwtje op het vloerkleed en boog zich over haar heen.
`Ze is morsdood’, zei hij, ofschoon hij haar nog niet had aangeraakt. `Je zou dat ongedierte van haar moeten afhouden.’ Hij doelde op het vogeltje dat op haar voorhoofd zat. `Ik vind dat je hier beter moet stoken. Het is hier koud.’
`Dat is het nog maar net’, zei Mireille, zich zwak verdedigend. `Vanaf dat u binnen bent. Daarvoor was het warm.’
De man hoorde het niet of wilde het niet horen.
Crazy huiverde. Hij zag dat er zich kleine kristallen van dun ijs op de ruiten vormden. En ook op de glazen in de kast ontstonden sterretjes. Het verbaasde hem. Hoe kon het hier zo vlug koud worden, terwijl ze toch met zovelen in dit kleine kamertje waren?
David werd wakker van de kou. Half slapend kroop hij overeind en hij keek om zich heen om te zien waar hij was. Hij herkende de plek en was gerustgesteld. De korte tijd die hij had geslapen, had hem goedgedaan. Voor iemand die uit zijn slaap was gehaald, keek hij bijzonder helder uit zijn ogen.
Nu pas zag David het dode vrouwtje. Hij schrok. Hij kende haar.
`Ik wilde haar vaak goedendag zeggen’, zei hij, meer tegen zichzelf dan tegen wie ook. `Ik durfde niet. Ze zag me nooit. Ze keek over iedereen heen.’
`Kunnen we haar nu begraven?’ vroeg Crazy aan Hondewater.
`Als je betaalt. Dat maakt honderd piek.’
`Honderd piek?’ schrok Crazy. `Waarvoor?’
`Om me te betalen natuurlijk’, zei Hondewater. `Als je hebt betaald, schrijf ik het attest. Je denkt toch niet dat ik voor niks ben gekomen?’
`Ze heeft geen cent’, huiverde Crazy. Zijn voeten waren ijskoud.
`Jíj moet betalen’, zei Hondewater. `Jíj wilt haar toch begraven?’
`Waar moet ik honderd piek vandaan halen?’ Stilletjes hoopte Crazy dat het vrouwtje wat zou zeggen, maar ze hield haar mond. Dat gezwets over geld was natuurlijk te banaal voor haar.
`Contant betalen’, zei Hondewater.
`Ik heb geen honderd piek’, zei Crazy.
`Ik betaal wel’, zei Albert, die van de akelige man af wilde zijn. Hij haalde een briefje van honderd uit zijn portefeuille en gaf het aan Hondewater. De dokter krabbelde wat op een formulier, gaf het aan Albert en verdween als een haas die in zijn kont was geschoten.
`Het ruikt hier steeds lekkerder’, zei Mireille, hoewel haar stem haast stikte in de tranen.
`Het ruikt hier naar een ijskar’, zei David. `Vanille en fruit.’
Ton van Reen: Katapult (24)
wordt vervolgd
fleursdumal.nl magazine for art & literature
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van