Willem de Mérode: Vijf gedichten
Willem de Mérode
(1887-1939)
Geluk
Toen zagen wij de wolken kruien
En wachtten door de zwoele dag
Het breken van de donderbuien
In regenvlaag en hagelslag.
En de avond daalde en geen vertroosten
Van koelte en geen verkwikken kwam.
Toen barstte ’s nachts het grommend oosten
In blauwe gloed en rode vlam.
Wij haalden onze adem ruimer
En zonken uit de lauwe druk
Tot Uwe grondeloze sluimer
En waakten klaar – is dát geluk?
De Roos
Rijk en luchthartig heeft de roos gebloeid.
Haar zijden prachtgewaad was snel versleten.
Van een berooid hart wil geen mens meer weten.
’t Verhaal van armoe heeft nog nooit geboeid.
Wie wandelt door een leeggewaaide hof?
Wie plukt zich een boeket van dode rozen?
Trots dorens wordt een jonge knop gekozen.
Men waagt zijn bloed niet voor dor hout en lof.
IJdel en droef was dit vervoerend blozen,
Ons nu ontslapen zorgen nutteloos.
En wie dit als zijn levenslust verkoos,
Heeft niets dan wonden en verdriet gekozen.
Het verdriet
Ik heb gewerkt, ik heb geleden,
Ik heb geworsteld met ‘t verdriet,
Ik heb gebogen als het riet,
en soms heb ik ‘t met laffe vlucht gemeden.
Nu stelt ‘t zich ondoordringbaar voor mijn staren
Als van de nacht het nevelig begin.
Maar als een lichtende lantaren
Hef ik U op en volg U ‘t duister in.
Verlangen
Ik heb zo lang op u gewacht
En nergens heil of heul gevonden.
Ergens lachte het zoet en zacht….
Ach, zonder u is alles zonde.
Ergens lachte het zoet en zacht…
Ik weet wel, dat ik blij zijn konde,
Als ik niet stadig u gedacht,
Ach, zonder u is alles zonde.
Had mijn verlangen maar de kracht
Dat ik u tot mij trekken konde.
Lichten uw ogen door de nacht?
Heb ik uw aangezicht gevonden?
… Ergens lachte het zoet en zacht…
Ach, zonder u is alles zonde!
Triestig
Ik denk: zo zal het later misschien zijn:
Jij hebt een huisgezin, een vrouw en zonen,
En ik zal nog als nu heel eenzaam wonen,
En deze eenzaamheid is als een wijn
Die men aan zieken schenkt om te versterken.
En nu en dan zul jij mij troosten komen
En mild je kracht in mij doen overstromen
En dagenlang zal ik de krachtstroom merken.
En als er, nog maar zelden, een gedicht
Ontstaat, stiller en met verzachte glansen,
Zullen er lichtjes in je ogen dansen,
En even is de wereld voor mij licht,
De wereld, reeds van ondergangen zwanger.
Ik ben zo moe, wat doe ik hier nog langer.
Willem de Mérode: Vijf gedichten
fleursdumal.nl magazine
More in: Archive M-N, Mérode, Willem de