Ton van Reen: Vallende Ziekte deel 4
Een nieuw verhaal van
T O N V A N R E E N
V a l l e n d e Z i e k t e
deel 4
Ik hoor gestommel in de biechtstoel. Zuster Mazaweta komt naar buiten. Haar gezicht is wat vertrokken of ze uit haar slaap is gehaald. Ze kijkt naar de verspreid liggende bloemen en naar het kapotte glas. Nu zou ik haar graag willen helpen, want ze is de liefste zuster van het klooster, maar dat wil ze echt niet, dus ik doe of ik haar niet zie of hoor. Langzaam loopt ze naar de sacristie en komt terug met een dweil, een lege vaas en een veger en blik. Ze ruimt alles op en schikt de bloemen opnieuw. Mijn moeder heeft nog steeds niks gezien. Zo lang bidt ze toch nooit?
Op mijn tenen loop ik naar haar toe. Ze heeft de ogen dicht, de mond een beetje open. Ze slaapt? Ze slaapt echt. Net als de zatladders die ’s zondags stomdronken in de vroegmis zitten, een beetje verscholen in de banken van de Mariakapel, sommigen houden zich zelfs schuil in de biechtstoelen om bij te slapen als ze de hele nacht in Café De Sport hebben zitten kaarten, vlak naast de kerk, en dan gaan ze toch nog even naar de mis: het geldt als je net voor de voorlezing van het evangelie binnenkomt. Als je op zondag niet naar de mis gaat, ga je na je sterven rechtstreeks naar de hel, dronken of niet.
Hoe kan moeder slapen in de kerk? Mag ik haar wakker maken? Wat kan ik doen?
Ik ga maar weer in de bank zitten en kijk naar Fransiscus. Hij heeft een duif op zijn geheven arm en zegt iets tegen het beest. Als ik doof was zou ik kunnen liplezen, maar Fransiscus was een Italiaan dus ik zou er niets van snappen.
Een knal klinkt door de kerk. Zuster Mazaweta heeft een vaas laten vallen en zakt op het altaar in elkaar. In haar val sleept ze de doek die over de heilige steen ligt mee. Er valt een kandelaar op de grond. Ze slaat wild met haar armen en er komen akelige geluiden uit haar keel. Zo vreemd en woest heb ik haar nog nooit zien doen. Het is net of er een duivel in haar zit die vecht om zich uit haar lichaam te bevrijden.
Moet ik helpen of niet?
Moeder is wakker geschrokken. Ze doet haar haren goed, kijkt naar mij en lijkt zich een beetje te schamen.
De koster komt uit de sacristie en holt naar het altaar, want het geeft geen pas om een gevallen zuster die vreemde taal uitbraakt zo aan het altaar te laten liggen.
‘Help me even,’ roept hij. Ik moet wel. Ik ren naar voren. Hij pakt haar bij de schouders en ik pak haar bij de benen. Samen dragen we de zuster die nog naschokt naar de sacristie. We leggen haar op de vloer. Ik trek haar habijt goed, want haar onderrok piept eruit en dat mogen jongens niet zien. Haar mond gaat open en dicht en haar ogen rollen een beetje. Soms staan ze stil en dan kijkt ze me aan. Ze kijkt door me heen. Ik weet dat ze wil zeggen dat wij haar niet hadden mogen helpen. Door haar te helpen leveren we haar over aan moeder-overste. Ik voel me schuldig want dát is het laatste wat ik wil, vooral omdat ze altijd zo aardig is en altijd leuke verhalen vertelt. En ook wel droevige, want ze heeft nooit zuster willen worden, maar toen ze kind was, was er al iets met haar mis, ze kon niet tegen spanningen en ze kreeg koppijn toen ze als meisje van tien met de Bund Junger Mädel im Belgischen Revier voor de Belgische koningin Astrid had moeten paraderen toen die in Malmedy waar alleen Duitstalige Belgen woonden op bezoek was en zij steeds uit de maat liep, en toen was het al bijna oorlog met Duitsland en daarom waren Duitstalige Belgen landverraders en toen hadden haar ouders haar weggestuurd naar een klooster voor meisjes die niet helemaal goed waren omdat ze zich voor zo’n kind dat nooit een goed Belgisch meisje zou kunnen worden schaamden, en toen stuurden die nonnen haar naar Holland omdat ze als Duitstalig meisje in een Belgisch klooster niet veilig was voor de Franstalige nonnen die haar wilden verkrachten. Zo is ze bij ons terecht gekomen. Alle kinderen van het dorp willen haar graag als tante zuster, want ze houdt van kinderen. Soms zegt ze dat ze zelf ook een kind had willen hebben, een jongen zoals ik. Eigenlijk zijn we vriendjes en vriendjes verraad je niet aan de pastoor. Meestal heeft ze geen last van de vallende ziekte, het is alleen als alles misloopt in de kerk en ze de spanning niet kan verdragen, vooral als de pastoor haar alle vazen met bloemen anders laat zetten omdat het hem nooit goed is. Bij hem moet altijd alles anders en daar wordt zuster Mazaweta zo zenuwachtig van. Vanochtend heb ik zelf gezien en gehoord dat hij tegen haar stond te kankeren. Onze pastoor is een rotvent. Niemand van de kinderen wil hem als heeroom hebben. Hij stinkt naar sigaren.
(wordt vervolgd)
© t v reen
Ton van Reen: Vallende Ziekte – deel 4
kemp=mag poetry magazine
More in: Reen, Ton van, Ton van Reen