Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (13)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (13)
Het huis is met kou behangen
Het was al een tijdje donker toen Albert Meyer thuiskwam. In het gangetje schopte hij zijn schoenen uit. Hij liet de jas van zijn schouders op de grond glijden. Hij voelde zich beroerd. De stilte in huis viel op hem neer, ook al kon hij, door de muren heen, de buren links, rechts en boven hem horen. Dat waren geluiden die hem alleen nog maar opvielen bij het binnenkomen. Na zoveel jaren in dit huis was hij doof voor alles wat hem hinderde, anders zou hij er allang kapot aan zijn gegaan. De stilte, dat was totaal wat anders. Dat betekende gewoon dat er niemand was om hem te begroeten. Dat bleef hem vreemd, je kop dichthouden als je thuiskwam. Alleen de kleine jongen was er, maar die sliep rond deze tijd al. Albert had hem trouwens verboden op hem te wachten. Het werd vaak laat en het kind had de slaap hard nodig. Over een paar jaar, als David wat groter was, dan zou het heel wat gezelliger zijn om thuis te komen. Dan maakte iemand de deur voor je open en dan keek iemand naar je.
In de woonkamer zag hij de chaos voor de buffetspiegel. Flesjes. Sprays. Crèmes. Mireille was dus weg. Allicht. Die meid kon niet het geduld opbrengen om ook maar één keer op hem te wachten. Hij had haar de hele week niet gezien, zondag voor het laatst. Ze was altijd weg als hij thuiskwam en als hij ‘s ochtends vertrok, sliep ze nog. Dan was ze met geen kanon wakker te krijgen. Wat dronk ze in de tent waar ze kwam? Van gewone pilsjes kon je toch niet voor lijk liggen? Alleen in de weken dat hij nachtdienst had, trof hij haar wel eens thuis, maar dan was hij overdag zo beroerd als een hond en dat maakte hemzelf dan ook niet erg ontvankelijk voor de dingen om hem heen.
Ze zou wel weer naar de Disco zijn. Ze ging altijd maar naar de Disco, daar was hij nu wel achter. Zo’n moderne dancing. Op die plek stond tot een paar jaar geleden een gewone ouderwetse kroeg. Daar was hij vroeger vaak met zijn vrouw geweest. Hoe lang was dat al geleden? Dat uitgerekend zijn dochter haar vertier zocht in zo’n ballentent. Ze was toch veel te jong om elke dag uit te gaan! Nou ja, tegenwoordig gingen de meeste jongelui elke dag op stap. In die dancing kwamen allemaal van die meiden, dat zei ze tenminste. Haar vriendinnen. Ja, vriendinnen noemde ze hen, maar hier thuis zag je ze nooit. Die kenden elkaar alleen uit de Disco. Vreemd eigenlijk, dit soort vriendinnen. Vriendinnen, vroeger waren dat meiden die bij elkaar de deur platliepen. Tegenwoordig wisten de ouders niet meer hoe de vriendinnen van hun dochters eruitzagen, om over de vriendjes maar niet eens te spreken. Soms ging ze stappen met die ene jongen. Die met dat paardengezicht. De student. Hij was er niet eens zeker van of die jongen wel echt studeerde. Ze was erg op hem gesteld. Wat zag die jongen in zo’n meid? Hij, met al zijn verstand. En zij, ze was nog zo ontzettend kinderlijk. Albert kende die knaap al heel lang. Vroeger kwam hij wel eens aan de deur: hij bracht toen de krant rond en kwam het abonnementsgeld ophalen. Toen hadden die jongelui elkaar al vaker gezien. Kinderen. Een doodgoeie jongen toch, al was hij niet het type waar je als vader je dochter aan zou willen koppelen. Een enkele keer kwamen ze wel eens samen thuis. Eventjes. Of het echt klikte? Ze begreep geen donder van wat hij zei. Ze was zo onbeholpen tegen hem. Ze zou nog heel wat moeten leren om hem te kunnen volgen. Ach, het moest zijn tijd hebben. Vroeger … Nee … het was niet juist zo’n kind met zichzelf en zijn tijd te vergelijken. De tijden veranderden steeds vlugger. De gewoonten. Hij zou het wel anders willen. Van hem mocht ze vaker thuisblijven, dat zou heel wat gezelliger zijn. Hij zou wat meer op haar moeten letten. Ze was nog jong, maar kon hij haar vastbinden op een stoel?
Albert liep naar de kooi. Michelin hing als een dronken matroos tussen de spijlen. Albert floot tussen zijn tanden. Vergeefse moeite. Michelin gaf geen kik. Vroeger, toen de vogel nog pit had, reageerde hij altijd heel enthousiast als Albert thuiskwam. Dan had hij honderduit te vertellen en kletste hij je blaren aan je oren. Wat was dat beest al oud! Helaas had hij zoveel last van reumatiek dat hij niet eens meer op zijn stok kon zitten als hij sliep. De laatste tijd leed hij aan een niet te omschrijven treurigheid die wel eens zijn dood zou kunnen betekenen. Hij versleet zo snel dat hij zijn kooi niet meer uit wilde. Hoewel hij vroeger vaak door de kamer drentelde, nieuwsgierig en bemoeizuchtig als hij toen was, wilde hij nu niet eens meer het poortje open hebben. Tussen de tralies voelde het dier zich veiliger. Een kleiner stukje wereld dat hij beter onder controle had.
Even leek Michelin wakker te worden. Dat was schijn. Het beest trok alleen maar even met het wit van zijn ogen. Soms droomde hij hardop. Albert luisterde naar de brabbeltaal van de vogel. Hij verstond er geen moer van, het vertederde hem wel. Het zou beter voor de vogel zijn als hij doodging. Zijn ouderdom moest hem haast te veel zijn. Toch durfde Albert daar niet aan te denken, want stiekem hoopte hij dat het dier nog lang bij hen zou blijven. Michelin was zo vertrouwd. Hij was een deel van de familie. Hij hoorde bij het huis. Het zou nog leger raken als de vogel weg zou zijn. Hij moest het beest wat ontzien. Ervoor zorgen dat de kinderen niet te brutaal tegen hem waren.
Albert opende de deur naar Davids kamer en liep zachtjes naar het bed. De jongen sliep. Hij lag met de armen onder het hoofd, de lippen geopend. Zijn kleren lagen wanordelijk op de vloer. De teddybeer lag naast het bed, zijn kop op het zeil, de armen gevouwen, alsof ze waren gebroken. Jaren van tederheid hadden het dier flink gehavend. Alle warmte die nog in hem aanwezig was, werd verspild aan het koude zeil. Albert pakte de beer op en legde hem naast het kind. Hij vouwde de kleren op, legde ze over de stoel en trok de dekens recht. Toen zag hij de katapult. Het ding lag daar voor het grijpen. Hij zou hem zo kunnen meenemen. Hij had hem vaker willen wegnemen. David ging wat al te graag met het schiettuigje om. Er kwamen steeds meer klachten van mensen. Ongelooflijk, hoe de jongen met de katapult kon omgaan. Een echte scherpschutter. Hij raakte alles wat hij wilde raken. Had het zin het wapentje mee te nemen? De katapult was een van de weinige dingen waarmee de jongen graag speelde. Vriendjes had hij eigenlijk niet. De jongens van zijn eigen leeftijd ontliep hij. Die amuseerden zich met andere spelletjes, en met voetballen op straat. Hij had David nooit zien voetballen. Dat jong had alleen maar interesse in zijn katapult. Nee, het had geen zin het ding mee te nemen. Ongetwijfeld zou David binnen de kortst mogelijke tijd een nieuwe hebben gemaakt. In plaats van de katapult van de jongen wegnemen, zou hij zich wat meer met het kind moeten bezighouden. Was de jongen niet te vaak alleen? Hij kon het ook niet helpen, hij was de hele dag op zijn werk. Michelin was er toch nog. Die twee konden het heel goed met elkaar vinden. Als je hen samen hoorde praten, soms, dan dacht je dat je met een opa en zijn kleinkind te doen had. Soms voelde hij zich wel eens schuldig tegenover de jongen. Hij kon hem nu toch niet uit bed halen omdat hij zo nodig iets voor hem wilde doen? De jongen begreep dat wel. Hij was gelukkig goed bij voor zijn leeftijd. Toch kon Albert wel janken nu hij, alleen, aan het bed van de jongen stond. Toen zijn vrouw er nog was, gingen ze altijd samen naar de kinderen, om te zien hoe ze sliepen. Dat was zo’n mooi moment, dat miste hij zo. Al zou ze maar één keer kunnen zien hoe David er nu uitzag. Zoveel als die jongen op haar leek. Vooral nu miste hij haar, haar arm om hem heen. Die eenzaamheid was verstikkend. Hij kuste de jongen op het voorhoofd. Ook een kus op de kop van de beer, zoals hij dat gewend was vanaf de tijd dat David nog klein was. Toen hij daar nog om vroeg: ook de beer een kus. De beer hoorde erbij.
Ton van Reen: Katapult (13)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van