Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (12)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (12)
Dood op z’n Amerikaans
De lichten van de Disco spiegelden op het natte plaveisel van het Rembrandtplein. De regen die net had ingezet, trommelde op de daken van de auto’s en de gespannen luifels van de eetgelegenheden. De inderhaast opgestoken paraplu’s die uit het niets tevoorschijn leken te zijn gehaald, maakten de mensen op de trottoirs halfblind voor hun omgeving. Ze botsten tegen elkaar op of raakten met hun schermen verward. Ze maakten haastige excuses of vloekten elkaar verrot.
Mireille Meyer rende als een hert over straat. Haar schoentjes roffelden op het plaveisel. Ze hield haar jas over het hoofd, bang dat de regen haar make-up zou verwoesten. Haar kapsel moest droog blijven. Als de regen aan de lak vrat, kon ze er met de kam niet meer doorheen komen. Haar rok was opgekropen onder de opgetrokken jas zodat ze, zonder er weet van te hebben, haar benen liet zien. Zo vroeg in het jaar kreeg het plein iets kleurigs door haar verschijning. Mensen stonden stil om naar Mireille te kijken. Een chauffeur werd zo door haar afgeleid dat hij met zijn auto tegen een parkeermeter botste. Het leek een beetje op het begin van de lente.
Mireille rende haastig de Disco binnen. Licht en warmte omhulden haar. Ze trok haar jas uit en hing hem in de garderobe. Zo stond ze prachtig te kijk in haar korte, licht doorschijnende jurk. Zoals ze zich kleedde, leek ze zich wel vaker in het jaargetijde te vergissen. De hele laatste zomer had ze in jeans gelopen, ook al vielen de mussen van de hitte van het dak. In haar kleding was ze altijd een beetje tegendraads. Bewust. Ze wilde opvallen. Dat vond ze prettig.
Ze ademde tegen de wandspiegel, die mat uitsloeg, alsof hij de pest aan haar had. Met haar vlakke hand veegde ze een baan van het glas schoon. Spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de mooiste in het land? Dat klereding gaf natuurlijk geen antwoord. Ze keek of haar haren goed zaten. Met haar vingers klopte ze het kapsel op. De schade viel mee. Toonbaar. Meer dan dat.
Opgewekt tripte Mireille de zaal in. De muziek schetterde oorverdovend. Te veel trompet. Glad gepolijste zangers. Meer Amerikaans dan nodig was. Aan de tap zaten fraaie mannetjestypen lijzig te praten en dunne sigaretten te roken. Jongens met de koppen van kappersmodellen. Hondensnuiten. Brillantinekoppen. Schijnbaar achteloos monsterden ze de grietjes die hen voorbijliepen. Taxeerden de bloempjes die deze avond te versieren waren op hun geurigheid en doorns. Het Amerikaanse vermaak bleek zo vroeg op de avond alleen nog maar uit zitten, kijken en roken te bestaan. `Bodymilk’, `shampooing’ en `shakes’ waren de woorden die Mireille van de bar opving. Op haar beurt, zo vrij als ze was, bekeek ze de kerels in lakjasjes of hertenleren vesten. Mannetjes die, baardloos, sterk geurden naar aftershave en sportspray. Het wilde Westen teruggebracht tot namaakzweet en kunstleer. En het maffe lawaai van commerciële Amerikaanse stamppotmuziek.
De twee zaalkelners, met gepommadeerde farwest-koppen en spijkerjasjes met gouddraad bestikt, bogen naar haar als knipmessen, een ietsje spottend wel, maar toch ook omdat ze haar aardig vonden. Ze knikte terug. Een beetje verlegen, ook al kende ze die gozers al meer dan een jaar. Ze wist nog steeds niet wat ze aan hen had. Ze waren van alles wat en van alles niks. Ze hielden van jongens, meisjes en poezen, maar niemand wist precies in welke volgorde. En dat maakte dat er nogal wat jongens en meisjes verliefd op hen waren, terwijl anderen hen juist daarom niet konden luchten of zien.
Ze liep direct door naar het danszaaltje, dat tot en met het plafond toe bestond uit spiegels. Schijnwerpers strooiden kleurig licht op de facetten van flitsende bollen die met tientallen langs het plafond draaiden en die het licht op hun beurt naar alle kanten uitstrooiden. Hier kon je jezelf vanuit alle hoeken en standen bekijken. Alle kanten van je lijf. Op de kop. In tweeën. Als met een scheermes doorgesneden. Of als in lachspiegels vertekend door de bol die boven de dansvloer hing.
Zoals gewoonlijk waren haar vriendinnen er al, wichten die er in hun glinsterende jurkjes en de sier van veel bloot en nepjuwelen uitzagen als opgepoetste eksters. Ze verspreidden de zoetige geur van goedkope parfums, haarlak en toffees. Telkens als Mireille hen zag, dacht ze: ben ik ook zo? Echte vriendinnen waren het niet, maar meisjes die net als zij hun vaste stekkie in de Disco hadden. Meiden van het soort zoals er duizenden waren, zich bewust van hun jeugd, de schoonheid die daar soms mee gepaard ging en de kansen die ze hadden bij de namaakcowboys aan de bar. En voor de rest blind voor alles. Droomfiguren die in de grote, onbekende wereld een kringetje hadden getrokken rond een eigen nest waarin ze vertrouwd waren met de geuren en de praatjes. Waar ze zichzelf konden zijn, al wisten ze over zichzelf heel weinig. De frêle Annette, die lingerie en bodystockings verkocht in de Bijenkorf en een gezicht droeg alsof er een driedubbele laag kalk op was gespoten. Elsje, het mollige aapje, dat altijd honderduit wist te vertellen over de kerels met wie ze had geneukt, al wist iedereen dat ze fantaseerde. Overdag bracht ze koffie rond in de kantoren van het dagblad Het gerucht van de dag [hk] de verschrijver, waar het bij de kerels een sport was haar in de mollige kont te knijpen. Thuis deed ze het huishouden. Mireille keek tegen haar op. Ze zou haar echte vriendin willen zijn. Met haar kon ze echt goed praten. Hoewel ze geen maand ouder was dan Mireille, was ze soms als een moeder voor haar en de andere meisjes als ze in de put zaten. Marianne kon luisteren en het leek of ze alles wist. Als je de pest in had, kon ze je met drie woorden aan het lachen maken. Ook de blond gespoten Mieke was er, een grietje dat geen vaste klant van de Disco was. Ze hing overal rond waar kerels kwamen. Ze was de geilste van het stel. In het gezichtsbereik van kerels zat ze graag, gespeeld achteloos, in haar kruis te frunniken. Mireille wist zich tegenover haar nooit een goede houding te geven. Al naargelang haar eigen buien bewonderde ze Mieke of boezemde ze haar afkeer in. Maar Mieke was de enige die overdag veel vrij had, omdat toch niemand naar haar omkeek. Zo konden ze samen veel de stad in gaan, in winkels rondhangen en Annette opzoeken tussen haar vakken vol onderbroeken en hemden. Of op zoek gaan naar de hitsige vermakelijkheden die je in de binnenstad overal kon vinden. Mireille moest soms uren wachten op haar vriendin, als die in een van de cafés wat geld wist te verdienen door zich te laten aanhalen door onbekende kerels. Praktijken waar Mireille niet aan meedeed, ook al kon ze zich vaak maar met moeite de kerels van het lijf houden. Ze ging die tenten niet binnen. Ze wist, als je eenmaal zo’n deur door ging, dan kwam je er niet makkelijk meer uit. Maar het was wel zalig om zo langs de rand van al die genoegens te bewegen en uitdagend te zijn. Soms kon ze bewondering voor Mieke opbrengen. Hoe die meid over haar zaakjes praatte. De achteloosheid waarmee ze het geld in haar tasje borg. Binnen vijf minuten was ze vergeten waarmee ze het verdiend had en was ze op weg om het uit te geven. Een geweten als een zeef. Nooit sores. Met Mieke kon het gebeuren dat ze op één dag met verschillende kerels het nest had gedeeld en dan stonden haar ogen nog vragend naar zaad. Ze had een witte lever, zei men. Daar werd niks anders mee bedoeld dan dat ze onverzadigbaar was. Men voorspelde haar een grote carrière op de Wallen, tenslotte leek dat het enige waarvoor ze geschikt was. Dat wist ze en dat vond ze best.
Mireille kwebbelde wat met de meisjes. Die hadden zoveel te vertellen dat ze er niks van kon volgen omdat ze allemaal tegelijk praatten. Vaag herkende ze woorden als `ondergoed’, `roomtaartjes’, `verkouden kinderen’ en `stierenlullen’. Het was haar niet precies duidelijk wie wat zei en waarom. Al wist ze wel wat ze allemaal bedoelden: het gemeenschappelijke gevoel van `we zijn weer met zijn allen lekker onder elkaar in onze eigen tent’. Daar kwamen hun gesprekken vaak op neer na het uitwisselen van de meest interessante gebeurtenissen van de dag. Aan de woordverwarring voegde ze wat toe door iets te zeggen over Michelin, die de Sparks maar klote vond en die voor eeuwig bij de Beatles zwoer. Daar begrepen de anderen ook al geen donder van. Tenslotte, wie van hen kende Michelin? Van deze vriendinnen was er nooit een bij haar thuis geweest. Van haar eigen leven wisten de anderen niks. Hooguit Marianne, een beetje, maar die had het nu ook te druk met zichzelf om echt naar haar te luisteren.
Om aan het gepraat te ontkomen pakte ze haar tasje en liep naar de wc om haar make-up te controleren en hier en daar wat recht of scheef te trekken in haar kapsel.
In het halletje van de wc was ze alleen. Dat vond ze altijd het prettigst als ze iets aan haar gezicht wilde doen. Niet van die lijpe meiden die haar de lak van de nagels keken. Van die typen kwamen hier ook. Die zochten hun eigen portret in een ander.
Ze keek in de spiegel boven de wasbak. Zag dat de eyeliner wat was doorgelopen. Zo leek ze wat oosters. Met een tip van haar zakdoek bracht ze het weer in orde.
Ze moest plassen. De wc leek vrij, maar toen ze de deur opentrok, zag ze een oud vrouwtje van een jaar of tachtig op de pot zitten, bewegingloos, haar benen uit elkaar, haar tasje openhangend aan haar arm. Foto’s en papieren lagen door het hokje. Haar glazige ogen waren op een spin gericht die aan het plafond hing in een stoffig web.
`Pardon’, zei Mireille. Toen ze besefte dat het vrouwtje dood was, gaf ze een gil en zakte in elkaar.
Ton van Reen: Katapult (12)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van