Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (11)
Ton van Reen: Katapult, de ondergang van Amsterdam (11)
Leve de Internationale
Juist toen Bas, die net een paar gasten bereid had gevonden een partijtje met hem te zwikken, de kaarten wilde uitdelen, werd de deur opengetrapt en stormde een magere figuur naar binnen.
`Brand!’ gilde Crazy. `De hele stad brandt!’ Toen hij het nog eens wilde roepen, sloeg zijn stem van emotie over, zodat hij zich in het woord `brand’ verslikte. Hij stootte kreten uit als `gggrrrant’ en `krrrant’, liep rood aan en zette grote ogen op, als een verdrinkend rund.
Er ging een schok door café De Engelbewaarder. De gasten rezen als één man overeind. De flipperkast viel na wat geratel stil. Bas haastte zich naar de radio en trok de stekker eruit, de enige manier om het jankapparaat tot stilte te dwingen. De witte muizen leken wat geërgerd, maar protesteerden nauwelijks, want alle aandacht was voor Crazy, die met natte lappen op zijn hoofd en een slok bier tot de werkelijkheid werd teruggebracht.
`De bank brandt!’ stamelde Crazy toen hij weer op adem was gekomen en een fluim had gespuwd naar de treurige critolis. De grote woorden waren eruit. Uitgeput zakte hij op een stoel neer, hief zijn handen ten hemel en dankte voor de eerste maal in zijn leven de Heer daarboven omdat zijn grootste droom in vervulling leek te gaan. Voor een ogenblik vergat Crazy zijn lang slepende vete met het grootste deel van de bezoekers van De Engelbewaarder, de studententypen die hij verweet dat ze vroeg of laat deel zouden uitmaken van de door welvaart ingeslapen klasse. Wat de studenten op Crazy tegen hadden, was zijn geringe interesse voor getheoretiseer op dispuutniveau. Nu leken ze allen op zijn hand, vielen hem om de hals en zoenden hem bij het leven. Dolgelukkig dansten ze door de kroeg, die de laatste tijd, hoe Bas ook voor de reputatie waakte, meer bekendstond als De Hasjkit dan als Literair Café De Engelbewaarder.
`Weg met het kapitaal! Leve de Internationale!’ riep Crazy, bijkomend uit zijn haast religieuze verrukking.
Bas haalde de enige in het café aanwezige plaat uit de kast en legde hem op de mono-koffergrammofoon, die hij speciaal voor die ene plaat op het voormalige Waterlooplein voor de prijs van vijf gulden had bemachtigd. Direct daarna schetterde de Internationale door het café, vertolkt door een derderangs circusorkest, wat de kleur van de muziek alleen maar ten goede kwam. Allen zongen ze harder mee dan ooit, hoewel noch Crazy, noch iemand van de anderen wist wie de eer van de aanslagen op zijn naam kon schrijven. Maar iedereen begreep dat het uur der waarheid had geslagen.
Er ontstond een kolk van geluid die zo enerverend werkte dat zelfs de muizen tevoorschijn kwamen, op de tafeltjes sprongen, onder handgeklap rond de bierviltjes renden en salto’s mortale uitvoerden over de glazen.
Daarna vlogen ze met z’n allen naar buiten, want iedereen wilde met eigen ogen zien hoe de maatschappij op haar grondvesten trilde.
Toen Crazy weer een beetje bij zijn positieven kwam, bleek dat hij de enige klant was in De Engelbewaarder. Alleen met Bas, die neuriënd het zink spoelde, en een legertje muizen, dat, bij wijze van spel, rond de bierpomp rende. Een tiental witte muizen danste bij de radio, boven op de pianola. Onvermoeibare springers die op elk moment van de dag wel een stukje swing uit het ding wisten te persen. Zelfs na middernacht, als de meeste omroepen er de brui aan gaven, vonden ze altijd nog wel een Amerikaanse soldatenzender die de waakzaamheid van het leger uitstraalde door popmuziek uit te zenden. Of het bandje van een zendamateur die tussen de smartlappen door grapjes verkondigde voor in auto’s vrijende paartjes en voor gedichten schrijvende nachtbrakers.
`Ik zou jou eigenlijk uit de zaak moeten gooien’, zei Bas, die zag dat Crazy weer op krachten kwam, met gespeelde boosheid. `Je komt binnen, je naait het volk op door “Brand! Brand!” te roepen en de hele tent loopt leeg. Als ik door jou rijk moet worden, eindig ik als Job op de mestvaalt.’
`Wellicht is dat het doel dat God met je voorheeft’, grijnsde Crazy. `De rijke mensen zijn niet de gelukkigste. Van een man van jouw leeftijd verwacht ik trouwens niet dat hij zo’n krankzinnige taal uitslaat.’ Tussen zijn tanden door spoot hij een straaltje bier naar de knop van de eenzame critolis. De bloem leek het goedje lekker te vinden. Alsof hij het drankje als laatste aanmoediging nodig had gehad, ontsloot de knop zich en liet een mooie roze kelk zien, waaromheen een krans van zwarte meeldraden die zo dun waren als haartjes. Hoe was het mogelijk dat een plant, zo verwaarloosd en levend in zo’n bedompte sfeer, zoveel schoonheid kon voortbrengen?
`Wat doe je toch met die plant?’ vroeg Crazy. `Je houdt het nauwelijks voor mogelijk dat ze hier in leven blijft en toch staat ze te bloeien alsof ze receptie houdt in de koninklijke lusttuinen.’
`Heel simpel. Ik hou van haar. Daarom doet ze wat terug. Ik heb haar al sinds mensenheugenis. Als de critolis bloeit, is dat een van de weinige echt mooie ogenblikken in mijn leven.’
`Gaat het jou dan zo rottig?’
`Ach, rottig, dat niet precies. Het is maar hoe je het wilt noemen. Ik sta altijd aan de verkeerde kant.’ Bas keek nogal treurig, ditmaal blijkbaar niet eens vrolijk te stemmen door het vriendelijke gedrag van de bloeiende critolis.
`De verkeerde kant?’ vroeg Crazy verbaasd. `Jij hebt het hier toch maar voor het zeggen. Ik wed dat er genoeg zijn die dit zaakje zo van je willen overnemen.’
`Dat dacht je! Van mij mag jij het één week proberen om altijd vriendelijk tegen je gasten te zijn. Dat moet je kunnen, vooral als je de lui doorziet. Vandaag de dag kalken ze hun kreten bij mij op de muren, maar over een jaar of vijf, zes zie je ze hier niet meer terug. Dan zitten ze in een bungalow in Loosdrecht of vertimmeren ze een oud pakhuis. Ze kruipen met een dame op schoot bij het knapperende vuurtje van hun eigen open haard en laten dat geklets over literatuur en revolutie over aan een volgende generatie beginnende dichters.’
`Mijn idee,’ zei Crazy, `maar jou heb ik nog nooit zo verslagen horen praten. Wat schort eraan vandaag? Te veel klanten die drinken op de lat? Of zuipen ze juist te weinig?’
`Ach, dat kan me allemaal geen barst schelen. Ik ben best gelukkig in mijn tent. Ik mag graag een literair talent een pilsje geven, maar belazeren de klanten je niet, dan zijn het de muizen die mijn kasten leegvreten.’ Hij keek naar de dansers die, moe van het springen om de bierpomp, op het koele zink zaten uit te puffen. `En dan denk je dat je altijd alles goed hebt gedaan. Het beste zet je voor hen klaar en dan blijken ze toch nog te leven als kat en hond.’ Hij blies in de bellen van het spoelwater. Dunne velletjes van kleur die uit elkaar spatten. Er ging veel in Bas om, zoveel dat hij nauwelijks oog had voor het opgewonden type dat binnenstormde, een tafel overhoop liep en zich als een zak over de bar liet vallen.
`Het is waar!’ gilde het type. `Ik heb de Beurs zien branden! Wat een schouwspel!’ Hij stopte zijn hoofd in de spoelbak om zijn verhitte hersens af te koelen, greep een fles cognac uit het rek en liet de drank in zijn keel klokken. Met de fles in de hand maakte hij een rondedansje door het café.
`Kom op, ouwe jongen’, zei Crazy tegen Bas, die wezenloos in het water bleef staren. Hij klopte hem op de schouders. `Er is werk aan de winkel. De mensen komen terug uit de stad.’
`Ja,’ zei Bas, `ik moet aan het werk.’ Werktuiglijk begon hij pilsjes te tappen. Dat was wel nodig ook, want alle gasten die terugkeerden, hadden een droge keel van de rook. De halveliters gingen erin alsof het volk tijden had drooggestaan.
Er werd druk gespeculeerd over de oorzaak van de branden. Ze waren het er allemaal over eens dat de ramp zeer welkom was, al was het maar om de stad eens ouderwets op zijn kop te zetten. Maar niemand begreep hoe het mogelijk was dat de catastrofe in zo’n korte tijd had kunnen gebeuren. Waren de branden het werk van een ondergrondse beweging? Een zelfmoordcommando?
Sommigen meenden dat nu het moment was gekomen waarop het volk de macht in handen kon nemen, hoewel anderen dachten dat het volk nog lang niet zo ver was. Ja, er waren er zelfs die eraan twijfelden of het volk er weet van had dat het werd onderdrukt.
Crazy stopte een munt in de flipperkast en begon een hopeloze strijd tegen de rammelkast, waarvan hij het altijd verloor. Flipperen vond hij eigenlijk meer dan een spel. Het was een metafoor voor zijn genadeloze strijd tegen het kapitaal.
Ondanks de agressieve gebeurtenissen van de dag en het geknetter van de flipperkast hing er een rustige sfeer in de tent. De radio speelde voor de aardigheid zachte en vrolijke muziek, Gib Guilbeau en de Flying Burrito Brothers, waar zelfs de witte muizen kalm van werden.
Een paar nieuw aangekomen bezoekers lagen in een hoek te vrijen en trokken zich niets aan van het geklets om hen heen. In elk geval waren ze zo ver van de anderen weg dat ze alleen maar aandacht hadden voor elkaar. Het waren vreemdelingen in de stad die, op zoek naar een verblijfplaats, hier waren verdwaald.
En de critolis, de straathond onder de kamerplanten, bloeide roziger dan ooit tevoren, alsof ze kleur wilde geven aan de naderende revolutie.
Ton van Reen: Katapult (11)
fleursdumal.nl magazine
More in: - Katapult, de ondergang van Amsterdam, Reen, Ton van