Ton van Reen: DE MOORD XXIII
Ton van Reen
DE MOORD XXIII
DE EERSTE DAG VAN DE REIS NAAR DE LICHTSTAD KORK
De eerste dag kwamen we over de brug met de turnrekken voor de vogels, we passeerden Borz en kwamen tot in Wrak, waar God woonde onder het puin van zijn kerk.
Cherubijn lag de hele dag op het bed in de schommmelende wagen. Hij kon niet ver lopen. Op zijn houten poot wankelde hij bij elke stap naar rechts. Wij liepen spelend achter de wagen. De melker zat rustig op de bok en de marmot lag in de mand en kwam af en toe kijken in de open deur. Ons eerste spelletje was vogelkijken. Wanneer we een vogel zagen, moesten we raden wat het was. Alice kende alleen de zwaluw en de mus en zei kraai tegen een merel. Daarna speelden we Cherubijn. We deden wie zo stijf mogelijk zijn been kon neerzetten en dan zo ver mogelijk kon doorzwaaien naar rechts. Dat spelletje won Alice makkelijk. Ze had een veel langer bovenlijf dan ik.
In het begin waren we nog verdrietig vanwege het gedonder met de politie. We vergaten het. We keerden Oeroe de rug toe en zouden er nooit meer terugkomen.
Op de brug rustten we uit. Ik leunde over de afrastering. We luisterden naar hoe het water knaagde aan de brugpijlers. Ik spuwde in het water en keek de kringetjes na. Er vlogen vogels tussen de turnrekken door. Sommige waren zo groot dat ze werkelijk leken te turnen. Ze maakten vreemde slagen met hun vleugels om tussen de ijzeren spanten door te kunnen vliegen. In vrije vlucht lieten ze zich op het water vallen, stegen op met een vis in de snavel en vlogen weg.
Alice gilde luidkeels, van plezier. Het klonk hol onder de brug. De vogels hoorden het, maar ze trokken er zich niets van aan. Het water hoorde het en knaagde rustig verder aan de pijlers.
Het was avond toen we Borz passeerden. De lichten gingen aan. In de oorlog waren die uit gebleven. In de oorlog waren er geen lichten in Borz. Borz lag op twintig kilometer van het front dat over Wrak liep. Gedurende de hele oorlog hield Borz zijn adem in en de lichten uit. Bereikte ermee dat er geen steen werd vernield. Geen ruit sneuvelde er.
Wrak lag dicht. Dat kwam niet alleen door de mist. Het kwam vooral door de puinhopen van de huizen. In het donker reikten ze naar elkaar als veel te vroeg oud geworden mensen die elkaar hard nodig hadden.
Er liepen mensen door de ruïnes. Wie had die daar verwacht! Er konden bezitters bij zijn van het puin, bezitters van de vroegere huizen. Ze zochten naar wat er over was gebleven. Er was niets overgebleven.
Cherubijn bakte aardappels. De melker liep met het paard langs de weg. Het dier vrat van het avondgras in de berm. De marmot lag in de open deur en vrat klaver en paardenbloem. En Alice en ik wilden God redden. We begonnen stenen weg te slepen boven de plaats waar het tabernakel moest zijn. We werkten tot het donker was, toen merkten we pas dat we niet verder konden. Er lagen brokken puin zo dik als muren. God zou in het puin moeten blijven wonen. Hij was niet uit zijn huis te krijgen. Hij zou heel oud kunnen worden in zijn huisje van goud, onder de koepel van zijn kerk die zich boven hem had toegevouwen en zich op hem had gestort. Onder het koor dat vooruit was geschoven en zijn orgel kwijt was geraakt. Het orgel was eruit gebroken om de waarde van het metaal: de eens zingende pijpen van geschuurd en glanzend metaal. God werd niet uitgebroken. Aan zijn gouden huis kwam niemand. Niemand waagde de heiligschennis om God uit te breken en in het daglicht te zetten. Om zijn kleine lijf van brood in de open lucht op te stellen en aan bederf ten prooi te laten vallen.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord