Ton van Reen: De Moord V
Ton van Reen
DE MOORD V
INKOPEN DOEN IN OEROE
Het was een mooie morgen. ‘s Nachts had het geregend. De ozon vrat aan de zurige lucht in de wagen. De zon liep in een drafje langs de hemel en was niet vergeten alle soorten mensen en dieren te wekken.
De wereld leefde. De harten in de dorpen Oeroe en Boeroe klopten traag, omdat er kermis was gevierd. De dorpen borgen menig delirium, niet iedereen was op tijd gestopt met zuipen, en vele kapotte koppen.
Hoewel Boeroe en Oeroe samen één gemeente vormden, waren het twee elkaar vijandig gezinde dorpen. De kerels dachten dat ze bij elke mogelijke gelegenheid moesten vechten, in de waterplaatsen van de cafés en op stille plekken. Om elkaar de dorpsbelangen in het gezicht te ranselen.
Zo waren er die morgen in Oeroe en Boeroe mannen die, geplaagd door hun kapotgebeukte gezichten, naar de dokter gingen en terugkeerden met hun koppen in wit verband. Er waren nog steeds mensen die beweerden dat de oorlog hun wat geleerd had!
Cherubijn sliep nog toen ik de deur openduwde. Als ik dicht bij hem stond, rook ik dat zijn adem naar rottend fruit stonk. Hij lag aangekleed in bed. Zijn kop onnatuurlijk scheef omdat zijn nekspieren het niet beter wisten. Zijn handen lagen samengevouwen op zijn buik, alsof hij bad. Voor wat zou Cherubijn moeten bidden? Zijn houten poot hing langs het bed omlaag.
De marmot was uit zijn mand gesprongen en zat in de open deur. Keek naar buiten als een vroegwijze die zijn weet wel van de wereld had. Keek soms naar mij. Hij verwachtte dat ik hem vreten zou geven. Hij keek niet naar Cherubijn. Verwachtte van hem niets. Waarschijnlijk had hij hem altijd als een meubelstuk van de wagen beschouwd.
Ik liep naar buiten. In de wei aan de overkant van de straat graasden onnozele koeien. Hun domme lijven, die niets anders waren dan melkfabrieken, pasten niet op de veel te groene spiegel van het ochtendgras dat plezierig was, maar nu weggevreten werd door de trage gele tanden.
De melker lag in de wei te slapen. Zijn hoofd op een steen. Hij droomde zich een jakobsladder naar de hemel waar een troon stond vanwaar hij, de melker, vrede zou stichten tussen Oeroe en Boeroe. Melkers blijven altijd onnozel!
Terwijl ik blaadjes plukte van klaver en paardebloem, zag ik dat het gras huiverde wanneer een koeienkop in de buurt kwam en het bewasemde met een vochtige adem.
De marmot was tevreden met het ontbijt dat ik hem gaf: gras en paardebloemen. Hij vrat het allemaal op en ging weer in de mand liggen. De ogen dicht.
Ik was weer helemaal alleen.
Nu zou ik de wagen moeten opruimen, zoals ik me had voorgenomen. Ik had geen zin. Dat was niet plezierig. Ik had het mezelf min of meer beloofd. Het was nodig om beloften tegenover jezelf te houden. Maar op klaarlichte dag was de wagen zo oud en zo rot dat er geen beginnen aan was. In het donker had ik alleen gezien dat hij vuil was en slecht onderhouden, nu zag ik ook dat het hout vermolmd was. De ruiten waren gebarsten. De duigen die het dak steun moesten geven waren doorgeroest.
(wordt vervolgd)
kempis.nl poetry magazine
More in: - De moord