Ton van Reen: De gevangene VI
Ton van Reen
DE GEVANGENE VI
Het meisje
Het meisje was pas wakker. Nog maar net had ze haar ogen geopend. Ze dacht dat de dag een vuile dweil was die haar kamer kwam binnensluipen om vuil tegen de muren te blijven hangen. Die met de gordijnen alles vast leek te pakken in een wurggreep.
Ze kwam uit bed. Lag er iemand onder die haar bij de benen vastgreep en haar wilde naaien? Dat idee had ze altijd als ze opstond. Meestal keek ze onder het bed. Daar lag alleen een wal stof die je zo weg kon blazen, maar die toch ook op een berglandschap leek waar etter uit liep, als lava uit een vulkaan. Lekte de een of andere muur? Was het wel water dat uit de muur droop en aan het stof vrat?
Ze keek naar buiten, zag nog net dat meneer Pesche om de hoek van de straat verdween. Met zijn scharrelhandjes leek hij naar iemand te zwaaien. Meneer Pesche had een kop als een bloemkool en handjes als een mol. Straks zou hij ouwehoeren tegen de zwanen in de beek die tussen de tuinen van restaurant Varsgarten en hotel Eden door liep. Die zwanen waren ook dom genoeg. Ze waren zo vet als ganzen, vraten te veel en kwaakten erbij. Het was zonde dat het park van restaurant Varsgarten dicht lag te groeien. Het werd een oerwoud. Het park nam de kans natuurlijk waar. Wat was er leuker voor een park dan dicht te groeien?
Meneer Pesche was verantwoordelijk voor het wel en wee van het restaurant. Hij was de eigenaar en ging er eten, als enige en laatste klant. Zou de gerant het prettig vinden dat hij nog één klant had en dan nog wel de eigenaar? Tegen de asman praatte meneer Pesche wel eens. Dan had hij het over het vulgus uit de Libertystraat en het plebs uit de Tolsteeg. Waarschijnlijk zwaaide hij met zijn mollenhandjes naar de asman.
Die asman moest een tik van een mallemolen hebben gehad. Hij noemde zich asman. Of noemden alleen de mensen uit de Libertystraat hem zo? Het beroep van asman bestond helemaal niet. Wel dat van vuilnisophaler. Zo ver had de asman het nooit geschopt. Hij zat steeds dromerig voor zich uit te staren. Wanneer hij vuilnis zou moeten ophalen, zou hij alleen op de lege asvaten gaan zitten en de volle laten staan.
Vanuit het raam keek ze op zijn kaasachtige schedel. Ze had nooit anders geweten of de asman zat op het asvat voor het huis van de familie F. Net of hij het deksel bij weer en wind schoon wilde houden. Ze begreep niet waarom hij het deksel zo glimmend poetste. Niemand durfde het asvat nog te gebruiken en wie interesseerde het of een asvat wel of niet blonk? Nu zat de asman er weer vanaf vanmorgen vroeg. Was hij vannacht niet weg geweest van het asvat? Ze kon zich slecht voorstellen dat de asman enkel op het asvat zat om het deksel schoon te houden. Och, misschien was het zijn grootste geluk. Voor zijn grootste geluk mocht hij van haar best op het asvat blijven zitten.
De asman was het enige wezen dat leefde in de straat. Het viel daarom altijd op wanneer hij een voet verzette of zijn kont verschoof op het deksel van het asvat dat, wanneer hij er even niet op zat, blonk of de zon erop scheen.
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene