Ton van Reen: De gevangene IV
Ton van Reen
DE GEVANGENE IV
De mensen uit de Libertystraat werkten netjes op kantoren en verborgen hun gal onder witte en kreukende overhemden. Ze verdienden zoveel dat ze het zich konden permitteren om in de ondefinieerbare klasse begraven te worden. En om zoveel plastic speelgoed voor hun kinderen te kopen dat ze zich ver van de dieren hielden.
De kinderen uit de Libertystraat probeerden wel eens zeepbellen te blazen. Die kwamen jammer genoeg nooit boven de randen van de dakgoten uit. De asman kon er zijn ogen niet van afhouden. Hoewel de bellen slechts wit of kleurloos waren, ze konden nooit naar de zon reiken. De huizen waren als het ware zo naar elkaar toe gaan staan dat ze de zon konden weren, maar regen en mist doorlieten. Zo konden de kinderen de zeepbellen nooit een wens meegeven.
Dat was ongeveer alles wat Leo had gezien in de twintig jaar die hij nu achter de ruit zat. Vandaag was het de dag dat hij die twintig jaar met een verjaardag vierde.
Hoe lang zal het nog duren, dacht Leo, voordat ik van mijn stoel val en met mijn hersens tegen de vloer sla, zodat mijn schedel openbarst en al het vuil en slijm dat hersens heet als drek naar buiten loopt? Van het zicht op de straat werd hij ziek. De straat was een glazen beest. De koppen van de stenen waren huidschubben. De kop van het beest was wel eens gepasseerd. Dat was al lang geleden. De straat zou ook nog wel langskomen. Dat kon nog jaren duren. Het beest was te langzaam. Je zag het ook alleen echt bewegen als de regen naar beneden spoelde en van plan leek de steenkoppen weg te laten drijven. Tussen de stenen groeide heel klein gras. Om ze in te lijsten. Plaatselijk sleet het weg. In de winter zag je het helemaal niet. Het kwam toch altijd terug. Dit gras was het enige wat in de straat groeide. In de tuintjes groeide niets. Er kon ook niet veel groeien, de zon kon de straat niet in of uit.
Straks zou het meisje naar buiten komen. Hij zou haar volgen met zijn ogen en zijn hand. Ze zou naar hem zwaaien. Hij zou het dan moeilijk kunnen laten niet terug te zwaaien. Ze was mooi. Alleen haar benen al. Je moest eens zien hoe ze liep. Hijzelf mocht alleen naar lopen kijken. Of het een gunst was om te kunnen lopen en om het te mogen leren.
Meneer Pesche van de overkant was net de straat uit gelopen. Leo zag nog juist dat meneer Pesche naar iemand liep te zwaaien. Aan zijn gezicht zag je nooit of hij lachte of huilde. Was niet goed snik, die meneer Pesche. Stond wel eens tegen de asman te ouwehoeren over het kleuren van ruiten in huizen. Ook de ogen van de mensen in de Libertystraat zouden volgens meneer Pesche nodig gekleurd moeten worden. Meneer Pesche had een vuil gezicht, dacht zeker dat je met een vuil gezicht ouder werd dan met een schoon. Hij zou nu op weg zijn naar restaurant Varsgarten om er te eten. Zou meneer Pesche zwaaien naar de asman of naar de man zonder rechterarm?
(wordt vervolgd)
fleursdumal.nl magazine
More in: - De gevangene